De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd357Vrijdag 9 December [1904]
Beste Karel. Ik dank je zeer hartelijk voor het prachtige doosje,Ga naar voetnoot519 ik kan dit briefje haast niet beginnen, om te bedanken, om dat mijn lieve Nol dit zoo veel jaren heeft gedaan. Wat vond hij het altijd aardig, als hij thuis kwam koffie drinken en ik riep dan een pakje uit Baarn. Dan maakte wij het samen open, dan had je zijn lieve gezicht eens moeten zien, en maakte hij allerlei grapjes, dat er een inkt-hoorentje in zou zijn, ‘pas op Mien’, zij hij dan, als het kistje open kwam. Hij vond het altijd zoo lief, en hij zei wel eens ik ben er mee verlegen, maar wat aardig dat die goede Sint altijd aan jou denkt, Mien, al van de oude Waal af' zei hij dan. Dan zei hij weer ‘hij weet altijd aan welke deurtje hij aan moet bellen om jou te vinden, zelfs heel uit Baarn’. Je hebt hem altijd een heel groot genoegen gedaan Karel. Want als iemand voor mij vriendelijk was, dat was zijn grootste pleizier. Zelfs als er iemand naar mij vroeg of zei de groeten aan Mien, of aan je vrouw, zou hij het nooit vergeten. het was het eerste wat hij vertelde als hij thuis kwam. Mag ik je nu nog wel heel lief bedanken voor al de vriendelijkheid van al die jaren, maar ook vooral dat U mij nu niet heb vergeten, ieder ander wel, jij ben alleen de oude Karel gebleven. Het is het eenigste pakje wat voor mij is gekomen. Ik heb 5 December zoo'n verdrietige avond gehad, Smorgens ben ik naar onze lieve Nol gegaan, om 10 uur was ik bij hem, met eennige witte griezantes bloemen die ik altijd van hem kreeg op 5 December. toen ik in de winkel kwam om ze te koopen, zei dien man, wat heb ik mijnheer lang gemist, ik dacht dat ik stom werdt want ik kon niets zeggen, maar ineens hoorde ik mijn stem die zei zij zijn toch voor hem, maar op zijn graf. Het zijn de eerste bloempjes die dat heilige plekje grond gingen strelen en kussen, zoo als ik het hem anders op dien dag deed, het stormde en het regende toen ik ze nederlag en aan de boomen en hagen hingen nog grooter tranen als aan mijn oogleden. Alles huilden, de wind brulde het uit. ja zoo zou mijn lieve Nol het uitgebruld hebben, als hij het voorige jaar had moeten hooren het volgen jaar zijn jullie niet zoo gezellig bij elkander met kastanjes en bisschop, maar dan staat Mien heel alleen op Nieuw eikenduinen aan je graf, o wat zou hij met mij te doen gehad hebben als hij alles geweten had. op de heele begraaf plaats was niemand, die zijn voetjes verzetten kon als ik alleen, waarom moest ik dat nog doen?, waarom kon ik daar dat plekje grond niet open krabben die deksel kan ik gemakkelijk optillen, en kruipen dan dicht | |
[pagina 337]
| |
tegen hem aan dan was ik uit de wind en regen en kon ik zoo voor eeuwig met hem voort slapen, dan wist niemand waar ik was als mijn lieve Nol alleen. Zoo heb ik een paar uur aan zijn graf gestaan, ik zag hem aldoor liggen zoo als ik hem verlaten had toen ik zijn overhempje dichtknoopten en zijn schoentjes uittrok toen was het of hij zei help mij maar, ik kan niet meer. Nu was het of hij zei met een heel lief vriendelijk gezicht dank je voor die lieve bloemen, maar ga nu naar huis anders wordt je nog ziek en ik kan immer(s) toch niet met je mee. Toen ben ik maar heen gegaan aldoor moest ik omkijken, ik had een gevoel dat hij mij roepen zou, maar het bleef stil, als de wind brulde nog harderder als toen ik bij hem kwam, en de bloemen bewoogen zich op zijn graf als of zij mij toe riepen dag dag net als mijn lieve Nol wel eens kon doen als hij wegging. Ik was om 3 uur weer thuis, ik had niemand gezien, maar wel gesproken want ik was van smorgens vroeg aldoor met mijn lieveling in gesprek geweest maar aldoor over reizen en nog eens reizen. O hadden wij deze reis ook maar samen gemaakt om dat hij voor eeuwig is. Ach beste vriend je neemt mij niet kwalijk dat ik mijn droevig hart zoo bij je uitstort, ik kan het aan niemant zoo doen als aan jou om dat je met mij mee kan voelen, want jij hield veel van Nol, maar Nol ook vreeselijk veel van jou, en hij zou het zoo lief van je vinden, dat je al mijn klachte zoo lief aanhooren wil, en zoo'n brief vol fouten voor lief neemt. Ach wat heb ik een verdrietige avond gehad. als Nol dat vlede jaar toch eens had geweten. Toen hadden wij een omberfeest, zoo als je weet stuurde Mau mij altijd pakjes en ik had altijd verrassingen voor mijn lieve Nol, en hij voor mij. Dan begon hij onder het thee drinken al te zingen van Sinniklaasje bonne bonne bonne gooi wat in de regentonne gooi wat in mijn laarsje dank je Sinniklaasje, en als er dan soms gebeld werd, was hij in de wolken, wij waren dan net een paar groote kinderen. Dan riep hij weer Mien ik geloof dat er gebeld wordt. als het wat lang duurde dacht hij dat de schel stuk was, dan ging hij een(s) buiten op de bel drukken of hij wel over kon gaan. ja Karel zoo heb ik al dien jaren doorleefd in mijn eentje. Mausje schreef een briefje dat hij om vijf uur heel even kwam. hij had dat heel even 2 maal onderstreept, en toen hij kwart over 5 wegging zei hij ik moet weg, maar ik zal van avond nog wel eens aan je denken dat je nu naar al die jaren zoo alleen zit. 20 jaar lang is Mausje op dien avond bij ons geweest, en nu is alles ineens uit bij hem. Wat zou Nolletje het vreeselijk gevonden hebben, als hij dat had kunnen hooren, en dat hij alles nu in eens uit maakte. Dat is het zelfde als dat hij zegt je moet aan de omval gaan wonen ik kom dan toch wel eens bij je. Waarom toch wil hij mij uit Nol zijn lieve huis hebben, daar is hij altijd jaloers op geweest. Nol zei het wel eens, dat hij het niet kon hebben, dat het bij ons zoo veel mooier was als bij hem. Ik heb nu nog niets meer van hem gehoord, en ik ben altijd heel blij als ik hem niet zie. Als ik Mevrouw van Sorgen moet schrijven en ik vraag hem om de fouten er voor mij uit te nemen gaat hij aan Wim vertellen dat ik een schrijfmanie heb. Nu moest hij dezen brief zien, wat zou hij dan wel zeggen? Maar gelukkig mag ik de fouten hier in laten staan en hoeft hij er niets van te weten. | |
[pagina 338]
| |
ja Beste Karel ik kom nog even te rug op 5 December. Ik had de ganschen avond alleen geweest, het meisje was uit naar haar famielie, ik had vreeselijk verdriet. om half 10 werd er gebeld, ik schrikte op en dacht een oogeblikje daar is Nol. Ik ging heel zachtjes bij het raam kijken wie het wezen kan, en ik zie werkelijk een heer die voorover staat met zijn rug gekromd en zijn voorhoofd tegen den bovendeur, ik ga de gang in en doe hem open, en wie was het toen onze vriend Witsen, die met een aandoendelijk stem zei ik dacht ik zal eens naar Mien gaan die zit nu zoo alleen. toen heb ik in de gang mijn hoofdje even tegen hem aangelegd en het uit moeten snikken, dat gaf mij lucht. Want toen ik bij hem ook tranen zag rollen, wist ik dat hij door zijn vrienden toch ook nog werdt gemist. ik denk soms dat er zoo weinig meer aan hem word gedacht. Vooral dacht ik dat van Wim, en nu was ik zoo blij dat het anders was, en dat hij juist bij mij kwam. Nol zou het heel lief van hem hebben gevonden. hij ging om 11 uur weg en wij hebben toen aldoor over onze lieve Nol gepraat. Gisteren is Ten Bokkel hier geweest, die kon niet goed hier eten, zonder Nol, hij heeft mij met geweld meegenomen om bij Kras in de wintertuin wat te eten, hij zei toe Mien Nol zou het zoo aardig vinden dus doe het nu, toen zijn wij later bij Polen een kopje koffie gaan drinken, en thuis thee gaan drinken. om half 12 ging hij in Polen slapen hij was buitengewoon lief en hartelijk. Nu lieve vriend schrijf je mij eens wanneer je in Amsterdam komt en heel veel liefs
van een ongelukkig Mien |
|