De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
waarvan de niet-inwilliging mijn genegenheid voor U met geen haarbreedte zal doen verminderen: Het stuk van Chap in het WeekbladGa naar voetnoot427 is ridikuul, maar óok perfide. Ik zal, als gij 't goed vindt, het genoegen hebben U dat in den breede te verklaren als wij elkaâr ontmoeten. Indien gij nu mij aanmerkelijk meer bemint dan hem, - laat hem dan stikken. Wat hebt gij, die omgeven zijt door zulke uitnemende intellektueelen en gevoeligen met dezen affreuzen dorren geleerde te maken! Door de weinige omvangrijkheid van uw woning is van zelf het samenzijn daar steeds min of meer intiem. Daarom moet dat een delicatesse van fijne vriendschap en uitgelezen geestelijk verkeer wezen. En wat doet in dat aquarium van gemoeds-distinktie dan deze gedroogde akademische schellevisch. Het komt mij voor dat dit geval absoluut anders is als toen Witsen U zeide, dat gij van zíjn huis niet naar het mijne kondt gaan. Gij kunt dit verzoek ook als een fantazie beschouwen. Maar neem er in elk geval uit aan het geschenk mijner jaloerschheid. Ik zeg U in vertrouwen, dat Chap mij scherp heeft geráakt. Zijn handeling draagt buitendien het karakter van een poging tot sluipmoord om dat ik mij niet verdedigen kan. - (Mijn vertoon van onverschilligheid (doorgehaald: van onverschilligheid) (pardon!) voor aanvallen, in ons gesprek laatst, blijkt ietwat snoeverij te zijn geweest; maar ik dacht toen niet zoo zeer aan een aanval, oogenschijnlijk min of meer uit eigen kamp voortgekomen). -
2o: Wilt gij ons het genoegen doen een der drie Kerstmis-Zondagen hier te komen, liefst den eersten of den derden dier drie, daar ik vermoed dat den tweeden bezoekers zullen dagen.
Met hartelijke groeten Karel.
N.B. Mijn gade bericht mij zoo juist dat indien je den 1 en Kerst-dag kondt komen, de disch met een door ons ten geschenke ontvangen haas prijken zal. |
|