overgenomen. Hij is gek! en begrijpt er veel minder van dan ik. De Nieuwe Gids wordt er, dunkt mij, niet in genegeerd. Die was toch niet alléén naturalistisch, en waarom zou jij niet je (doorgehaald: een) stuk overnemen, al heeft Chap er tegen geredekaveld!
Ik hoor dat BoersmaGa naar voetnoot425 solo heeft gezongen, toen Jij en Jan bijeen waren.Ga naar voetnoot426 Is dit niet een beetje jammer?
Vele groeten,
van heeler harte
Je Nol.
|
-
voetnoot423
- Dit was aan Thijm reeds bekend uit een brief van Charles van Deventer, d.d. 2 dec. 1896, waarin Van Deventer schreef dat hij zoveel tegen Tot een levensleer had in te brengen ‘dat het mij opluchten zou indien ik ergens een artikel tégen u geplaatst kon krijgen.’ Al eerder, in De Kroniek van 5 jan. 1896, had Van Deventer in een artikel Lodewijk van Deyssel beschuldigd door Ch. M. van Deventer de staf gebroken over Tot een Levensleer, en wel in de literaire vorm van een Bataafse rechtszitting.
-
voetnoot424
- Tweemaandelijksch Tijdschrift, nov. 1895, 340-350. Voor de eerste maal herdrukt in de Tweede bundel Verzamelde Opstellen, A'dam 1897. 323-334.
-
voetnoot425
- Frans H. van Nederveen Boersma, op 2 febr. 1873 te Harlingen uit protestantse ouders geboren. Ging op 3 maart 1898 over tot de katholieke kerk. Huwde op 15 okt. 1901 met Baronesse Hélène Catoire de Bioncourt te Moskou. In 't zelfde jaar benoemd tot lid van de pauselijke hofhouding. Thijm had Boersma leren kennen door diens hoofdredacteurschap van het in 1896 opgerichte Maandschrift voor Vercieringskunst, een uitgave van H. Kleinmann & Co. te Haarlem. Zie ook Gedenkschriften, 473.
-
voetnoot426
- Frans Boersma en Jan Hofker bezochten Thijm op 29 nov. 1896. De volgende dag noteerde Thijm: ‘Gisteren zei Hofker, dat een droom twee waarden heeft:
1e. het genoegen van de voorstelling en vooral het sentiment van den droom zelf;
2e. (het voornaamste) als kontrôle voor het Leven. Droomen liegen niet, zij zijn volkomen wáár. Daarom is de Droom de waarde-meter onzer sentimenten.
Voorbeeld: Meenen wij, in het wakend leven, dat wij meer houden van vriend A. dan van vriend B.; maar zien wij in den droom, dat B. bij ons blijft terwijl A. weggaat, of dat vriend B. dichter bij ons is dan vriend A., en vinden wij dat goed, hebben wij het sentiment dat het aldus in orde is, - dan bewijst dat, dat wij ons in het wakend leven hebben vergist en waarlijk vriend B. ons dierbaarder is dan vriend A.
Boersma vroeg daarop of Hofker dan zeker was dat in den droom de... (ik zal maar zeggen:) heilige Hofker en niet de... zwakke of wereldsche Hofker aan den gang is. Of hij zeker is dat de ware, goede stem spreekt en niet de andere. Of hij zich zelf ziet (innerlijk ziet) in den droom. Want dit zoû noodig zijn om te onderscheiden wie van de twee aan den gang is.
Hofker zei ook dat droomen in zekeren zin voor den werker niet goed zijn, want dat op die wijze de verrukking zich voldoet, welke bestemd was om (den volgenden dag) tot kunst te worden.
Ik zei daarop, dat dus de droom een onanie der Verbeelding genoemd zoû kunnen worden. Ook zei Hofker, dat opwinding 's avonds, het zitten in een druk koffiehuis, enz. tot droomen brengt en men na kalme avonden lang niet zoo zal droomen.
Ik vraag mij nu af of de Droom niet geutiliseerd zoû kunnen worden voor het leven. O ja, Hofker zei ook nog, dat in droomen volgende op dagen van onbewustheid (hij zei dagen van niet-analyse, van alleen genieten), waarop ons iets liefs is aangedaan door iemant, die niet degene is die ons permanent liefs of als lief aandoet, - wij in den droom zien den geliefden maar met het hoofd of de houding van den ander, daarbij het sentiment hebbend, dat het zoo niet in orde is.
De gevolgtrekking, die hieruit te maken is, is mij ontgaan.’
|