De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd246Baarn 22 December 1896.
Amice, Het komt mij voor dat ik je een eenigszins zonderlingen brief heb geschreven. Maar bedenk, dat: ik ben niet schoon (!), ik ben niet rijk, ook kan ik niet schoon het klavier of eenig ander instrument bespelen, ik ben noch een eerste zwemmer, noch een fietser, noch danser, en niet om lenigen zwier gezíen bij de jongemeisjes en de dertigjarige vrouwen. Ik ben geen kalligraaf, geen staatsman, geen ingenieur, geen koopman. Ik ben maar één ding en ik heb maar één ding. Dat is | |
[pagina 259]
| |
mijn bestaan en mijn alles, dat is mijn liefde, en ook moet ik dáarvan leven, met vrouw en kinderen. Komt er nu iemant, die dat ééne aantast, dan heb ik niet iets anders om mij toe te wenden. Is dat iemant, die buiten de letterkundige groep, waartoe ik behoor, staat, - dan komt het er niets op aan. Maar is dat iemant, die gerekend wordt tot de Nieuwe-Gids-groep te behooren en ook dáárom vooral geacht wordt het te kunnen weten, dan is het ernstig. Had hij nu gezegd: ‘Van Deyssel is een goed schrijver, maar heeft die en die fouten, waarop ik opmerkzaam maak’, - dan was het goed geweest. Maar hij zegt: ‘Van Deyssel is geen goed schrijver’. Hij zegt woordelijk: ‘het is geen goede literaire kunst’,Ga naar voetnoot428 - en tast daarmeê, juist met die eenvoudige, duidelijke uitdrukking, mijn met hard werken eerlijk verdienden naam, het éénige wat ik heb tegenover de buitenwereld, in het hart aan. Het éénige wat ik heb tast hij aan, èn 1o, hij die geacht wordt het te kunnen weten, 2o in een blad gelezen door menschen, het z.g. groote-publ., bij wie hij gezag heeft. Dit is nog allemaal niet de perfidie, die ik in mijn vorig schrijven bedoelde en die ik je mondeling hoop mede te deelen. Maar dit zal toch mijn vorigen brief eenigszins verklaren. - Ik voel wel, dunkt mij, dat mijn wensch zoo uit te spreken onbehoorlijk is, en dat ik, zwijgend, dit aan jou behoorde over te laten. Maar het is mijn genegenheid voor je, die dit hartstochtelijk in mij deed opkomen. Ik zal het niet in mijn hoofd krijgen het zelfde aan nog iemant anders te vragen.
Hartelijk gegroet K. |
|