Zoo stonden de zaken toen jij Zondag den 14en, 's middags, bij me was. Je vertelde me toen, dat je Karel de keus had gelaten tusschen 21 en 28 Juli. Daaruit moest ik dus opmaken, dat jou die 2 data volkomen het zelfde waren.
Maandag den 15en hoor ik van mijn Zuster dat zij niet den 21en maar den 22en naar Baarn gaat. Ik zou dus nog net den 21en naar Karel kunnen gaan, en was van plan hem op de bibliotheek een briefkaart te schrijven. Want, dacht ik, heeft hij Nol al voor den 21en genomen dan schrijft hij dat hij mij niet kan hebben en heeft hij Nol nog niet geantwoord en kan hij hem evengoed den 28en hebben, dan neemt hij mij den 21en, en den 28en Nol.
Daarop krijg ik hoofdpijn, stel 't schrijven van de briefkaart uit, en ontmoet jou, met het bekende gevolg.
Wat zou nu in mijn oogen het gevolg van die briefkaart hebben kunnen zijn? Twee dingen
òf dat K. jou voorstelde liever den 28en te komen, daar jij toch dien datum hem ter keuze had gegeven.
òf dat hij mij antwoordde het kan niet, en dan zou ik 1 of 2 Aug. hebben kunnen handelen naar omstandigheden. Ik had dan althans een bewijs gegeven van te willen komen.
Ik vermoedde stellig dat hij 't laatste zou doen, maar als hij 't eerste deed, was ik toch overtuigd dat hij jou niet zou afzeggen om mij. Hoe 't mogelijk is dat hij dat wèl gedaan heeft, en niet enkel heeft gevraagd: ‘Nol kun je soms even goed den 28en?’, dat begrijp ik niet, en zal er dus geen oordeel over vellen.
Dat jij daardoor gegriefd bent, begrijp ik; maar waarom ik daarvoor moet boeten, en wij elkaar dus niet zullen spreken - immers jij ‘wenscht een gesprek uit te stellen tot je eerst weet wat Kareltje doet’, zie dat gaat mijn begrip te boven. Ik zou nu gevoegelijk kunnen uitscheiden, wanneer er niet nog iets was waarop ik moet antwoorden. Je schrijft vandaag:
‘Aan de mogelijkheid van je vermoeden dat Karel mij niet zou schrijven, had ik al gedacht. Maar hoe rijmt hiermede dat je mij Woensdag in de Kalverstraat vroeg of hij mij reeds had afgeschreven?’
Ik antwoord: Niet ik ben over de kwestie begonnen, maar jij zoodra je me zag, en jij vroeg: heb je al antwoord? Ik antwoordde neen, ik denk dus dat hij jou zal vragen om te verschikken.
Aan afschrijven heb ik nooit gedacht, en ik kan er onmogelijk over gesproken hebben. Jij schrijft verder vandaag dat ik jou had moeten vragen te verschikken om niet incorrect tegenover Kareltje te zijn, en gisteren schreef je dat als ik dat had gedaan, ik incorrect tegenover jou zou geweest zijn. Nu, ik voor mij ben 't liever tegenover hem dan tegenover jou.
Mij heeft 't bevreemd dat je èn Dinsdag èn Woensdag de briefkaart wel gek vond maar geen streekje, en dat ze dat laatste pas is geworden, na de daad van Karel. Wat je schrijft over een diner van 1½ jaar geleden met Karel; dat was een gansch andere kwestie. Je zult dat wel inzien als je er even over denkt, na de lezing van dezen brief, en in ieder geval is 't bijzaak. Ik wil je niet vervelen met nog twee zijdjes ook daarover. Alleen dit: ik heb niet getracht te maken dat jij