De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd122Bergen-Op-Zoom, 19 December 1892
Beste Vriend, Je brief heeft mij genoegen gedaan wat je zelf en je leven betreft. Ik zie dat het daarmeê gelukkig in orde is. Ik dank je ook wel voor die kranten, die mij wat afleiding hebben bezorgd. Jij alleen bent op die gedachte gekomen. Je brief heeft mij overigens ten zeerste onthutst, want van alles wat er in staat, wist ik niets. Dat er kans op is, dat de Nieuwe Gids zoû ophouden te bestaan, kán ik bijna niet gelooven. Deze mededeeling heeft mij uiterst pijnlijk ontroerd. Dat er een reorganisatie van de redaktie mogelijk is, die ons akelig zoû aandoen, kan ik mij denken, maar dat het tijdschrift, nu het welslagen er van absoluut verzekerd is, eenvoudig zoû verdwijnen, - dat vin ik zoo verschrikkelijk, dat ik er niet aan denken kan. Het is wel een treurige omstandigheid, dat er nu juist geen kopie schijnt te zijn, verdeeldheid in de redaktie en de sekretaris ziek. Wonen Kloos en Boeken niet meer samen? Het eenige wát ik in de laatste twee jaar van Kloos gehoord heb, is een brief,Ga naar voetnoot287 dien hij mij uit Heerde geschreven heeft, van de zomer. Was ik nu maar niet ziek, dan kwam ik naar Amsterdam om te zien of ik ook in 't een of ander helpen kon misschien.
Ik vind heel aardig dat gij schrijft het meest en het liefst o.a. met Erens te verkeeren. Want ik herinner mij dat ik in der tijd het liefst met jouw en met Erens was, maar jullie tweën begrepen elkaâr in dien tijd (doorgehaald: nooit) niet al te best. Van Erens heb ik het laatst iets gehoord in April 1891, toen ik te Amsterdam was voor het huwelijk van mijne schoonzuster.Ga naar voetnoot288 Er treden tegenwoordig tal van Erensen op: Emile ErensGa naar voetnoot289 in het tijdschrift Nederland, Alphonse Erens in het tijdschrift De Dietsche Warande. Weer een andere Erens moet met den Heer Ubaghs geologische onderzoekingen doen te Valkenburg. WitsenGa naar voetnoot290 ken ik absoluut niet - als ik er bij ben, zegt hij nooit een woord. | |
[pagina 178]
| |
Ziet gij Maussie nog wel eens? Neef woont tegenwoordig te Hilversum. Dat weet ik van Pierre Czerwinski, van wien ik onlangs een schrijven ontving.
Mijn zuster is voortdurend op reis en geeft ongeloofelijk veel werken uit. Iedere twee maanden een roman in twee deelen. Pas had zij zich te Hoogerheide bij mijne moeder gevestigd en had daar drie maanden vertoefd, - in dien tijd 18 maal op reis gaande en langs mijn woning met den stoomtram komende, - of zij is (doorgehaald: zich) thans te Parijs gaan wonen, om weldra, vermoed ik, over Rome en Moskou naar New-York te vertrekken. Gedurende onze ziektetijdperken is zij (doorgehaald: zich) vrede komen sluiten met mijne gade; ik zie haar echter niet. Hiervan is het snuggere gevolg, dat zij nu en dan mijne gemalin komt bezoeken, terwijl ik, alleen, in een ander vertrekje, zit. Zij heeft het stille klooster te Hoogerheide, - in welke gemeente mijn moeder de eenige ‘mevrouw’ is - geheel van haar bruyant en avontuurlijk, bijna prinsesse-achtig leven vervuld, met tal van veelkleurige, lange slepende, zijden en satijnen en fluweelen gewaden, haar kamer vol byouterieën, bloemen, parfumerieën en schrifturen, wèreldsch en ‘artistiek’. Zij verzendt en ontvangt 30 post-stukken per dag en reist met vijf koffers. Daarbij is zij lang van stuk als een reuzin en is, aldus de geheele omgeving impressioneerend, te midden van buigende beambten van vervoermiddelen, door deze streken getrokken.
21 December. Ik maak je mijn exkuzes, dat het eerste gedeelte van dezen brief zoo slecht geschreven is. Dit moet ook op rekening van mijn ziekelijken toestand gesteld worden. Als ik soms denk aan de gelukkige dingen van mijn jeugd, die nooit, absoluut zeker nooit, weêrom komen, dan behooren daar wel in de eerste plaats onze gesprek-avonden van lang geleden bij. Och, waarde, het is om meê te spotlachen, maar ik ben toch zoo pestilentieël en mirakuleus ellendig ongelukkig. Het laatst voelde ik mij als een soort antiquiteit, die ridikuul zoû zijn, iets stoffigs en innig-dufs, een verbleekte coulisse, die lang op een zolder met spinnewebben zoû hebben gestaan. Dat is nu al weêr lang geleden. Voor hoe ik mij nu voel, heb ik heelemaal geen naam noch beeldspraak meer. Een riool is te sterk, riekt te zeer, is te veel iets ergs, neen, iets oneindig wee's van laffe mufheid, iets waarvan niet alleen je hart omdraait in je lijf, maar waarvan je te gelijk flauw valt. Och goeye God, wát ik ook had kunnen denken, dít zéker niet. - Gij kent mijn geschiedenis van het laatste jaar: 1891 Juli, Augustus, September, Oktob., half-Nov. goed gewerkt, wat al te veel quantitatief misschien; daarna Nov. Dec. Jan., Febr. half Maart: mij allerberoerdst gevoeld en bijna niet meer gewerkt, Kneipp gelezen en thuis begonnen mij te oefenen met de verhardingsmaatregelen: April Mei Juni te Kleef: ellendig, voortdurend tusschen hoop en vrees of het slagen zoû, eindelijk de kuur niet meer vol kunnen houden en veel beroerder dan ik gekomen was weêr weg; Juli Aug. Sept. ellendig thuis, toch, maar veel gematigder, met de koud-water-aanwendingen doorgegaan en in die zelfde periode mijn huis- | |
[pagina 179]
| |
genooten de in een vorigen brief opgegeven kwalen. Oktober-November-December ik de zenuwaandoening met voorboden en gevolgen.
22 December. Het moet toch nogal erg zijn of geweest zijn want, den vermoedelijken duur der beterschap met mij besprekende, vergeleek de dokter het bij een longontsteking. Vier maal per dag neem ik 25 droppels van een drankje in. Amice, Er is heel en al niets van mij overgebleven, een hoopje zand, dat je kan wegblazen. Stel je voor een gedeelte van een strand, waarop niemant is, nu, daar ben ik dan, want ik ben niets, niets meer. Ik ben een leegte. Daar waar het leeg is, daar ben ik. Nooit zag mijn ergste vijand mij zoo leelijk als ik mij zelf nu. Of ik er nog ooit weêr boven op zal komen, is zeer de vraag. Nu eindig ik, om dezen weg te kunnen sturen. Van v.d. Goes' engagement heb ik opgehoord! Hij heeft mij wel het overlijden van zijn zuster gemeld,Ga naar voetnoot291 maar niet zijn verloving. Wat een herrie op de beurs! Wat benijd ik dat! Jullie léven daarginter. Ik zit maar in een grafachtig boudoir. Wat is uw oordeel over Couperus' Extaze? Versluys zal vermoedelijk mijn Verzamelde Opstellen uitgeven.Ga naar voetnoot292 Maar die nieuwerwetsche uitgevers, S.L.v. Looy en W. Versluys, die andwoorden je niet. Dan zijn de ouderwetsch deftige hoffelijker. Hoe verlang ik eens met U samen te zijn. Toch zou ik misschien niets zeggen, want ik ben heelemaal suf. Groeten, handdrukken, handwuivingen. Mijn zoontje is vier jaar. In Mei a.st. ben ik zes jaar gehuwd. Vaarwel! Houd je goed. Wees gelukkiger dan ik.
Uw vriend Karel Alberdingk Thijm.
Ik ga elken avond om 8 uur naar bed. Over drie maanden hoop ik geheel hersteld te zijn. Ik ben van plan in de toekomst eens eenigszins gegrimeerd te Amst. te komen. Dan zoû ik op straat niet zenuwachtig zijn. Kunt gij mij wellicht een baard leenen? |
|