De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
118Amsterdam 17 Februari 1892
Beste Vriend, Het is erg verdrietig dat Gij zegt U zoo dikwijls beroerd te voelen en zoo vatbaar te zijn. Ik denk er telkens aan - door en over het andere heen. Als ik in Bergen op Zoom woonde en getrouwd was, zou ik waarschijnlijk 's morgens van 10-12 buiten gaan loopen - alleen of met mijn vrouw om de mufheid kwijt te raken - maar dat helpt U geen steek - Uw bovenhuis lijkt mij niet suf - maar het zit hem in het continueële. Nu neem ik weer den schijn aan van raadgeven, en wijsheid - en ik zeg het toch dolgraag uit sympathie voor U. Waardste Amice, wat heb ik een plezier gehad van Uw wandeling in de Plantaadje en van iets heel aangenaams weg te doen alsof het er niet is. Toen ik als jongentje met mijn ouders naar Homburg ging, stond ik op den vertrekdag 's morgens heel vroeg op en dan wandelde ik in de straten alsof er niets bijzonders was en dan begreep ik niet dat de huizen en de menschen niets vreemds aan mij zagen en ik zag alles door een floers zonder het te hoeven zien omdat het niets was en het daar allemaal bleef, terwijl ik alleen wegging. De vigelante liet ik aankomen - op mijn werkkamertje op zolder om er zoo ver mogelijk af te zijn en te doen alsof het gewoon was en dat ze zouden zeggen: ‘waar is Nokkie nu?’ En in de vigelante mijn vader, met het reistaschje om, met zooveel geld er in. Hij - de eenige man, die het wíst en dien niets kon gebeuren.
Mijn vader is ernstig ziek geweest - Influenza. Zondag at hij voor het eerst beneden. Ik mocht niet bij hem komen en ik heb dikwijls om die ziekte heel warm gehuild en ik ben heel angstig geweest.
Tweemaal las ik je stuk over Socialisme. Als een muis tegen een (doorgehaald: kameel) giraffe, roep ik dat ik het ook zoo vind. Maar als Mina, die voor mij - mijn kind en mijn poes is en die ik onder mijn bescherming voel, eenig onrecht door een ander wordt aangedaan, word ik niet boos en vind ik het niet erg en als ik lees van een hotelbrand in New York gebeurt er dit: In één bliksemstraal zie ik een wit hôtel heel hoog - de vlammen er uit en vrouwen met hangende haren in doodsangst voor open vensters in de vlammen - en dan heb ik wél medelijden. De krant gaat weg - en het medelijdend vizioen komt telkens weer bij mij op. Ik geloof nu dat dit medelijden onartistiek is omdat het niet innig genoeg kan zijn, als men (doorgehaald: er) zelf de gebeurtenis niet gezien en dus niet doorvoeld kan hebben. Medelijden met arme menschen, die ik niet ken, heb ik niet en het kan mij ook niets schelen of ze gelukkig worden of niet; maar voor Van Sorgen en Van der Horst en Wertheim en gehuwde vrouwen, met partijtjes en kopjes thee en ontvangt Mevrouw? en het avondje passeeren heb ik een doodelijken haat. | |
[pagina 172]
| |
Goes wil weer tot zijn schaapjes terugkeeren, zooals VeltmanGa naar voetnoot270 in DoraGa naar voetnoot271 zei. Jl. Zaterdag was hij jarig en hij verzocht Witsen, Israëls, Erens, Van der Horst en mij om elf uur op zijn nieuw bovenhuis in de Marnixstraat. BatavierGa naar voetnoot272 was ook gevraagd maar liet zich kappen. Hij gaf ons een reuzen kalkoen, een appeltaart en rooden wijn. Wij zeiden niets. Alleen Van der Horst kwam telkens met berichten en mededeelingen, die niemand schelen konden, van het Duitsche Gezelschap en Bouwmeester enz. Het was dus telkens stil en dan zei Van der Horst iets en het was weer stil. Israëls zat naast Huzzle en zoodra Hookie wat zei, lachte Ietje zachtjes - heel erg - magnifiek - met een excuus er in voor zijn lachen. Naast mij zat Witsen, die tusschenbeiden naar zijn buik neerkeek, die heel dik opzwol. Na het souper stond Ietje op en hij zette zijn borst in de hoogte en blies zich op en zei tegen mij: ‘Dat komt van het veel zien naar jou. Nu word ik ook een beetje zoo. Sans rancune!’ Huzzle vertelde Erens dat hij iederen dag meer op BrondgeestGa naar voetnoot273 begon te lijken, maar dat hij (Erens) niets zinnelijks in zijn gezicht had en Brondgeest wèl. Erens antwoordde dat hij zich aanbevolen hield. Goes was in zijn doen tusschen Huzzle en óns in, en ik geloof niet dat hij het figuur van Puzzle begreep.
Tegenwoordig sta ik dikwijls in de plaats van Stumpff aan de contrôle vóór Schouwburgen in verschillende hoofdsteden van ons vaderland en als het Pauze is, teeken ik de boeken bij den bureaulist af en steek de duiten in mijn zak. Wel een aardige manier om aan de kost te komen, watblief? Die vervloekte Calisch krijgt nog altijd ƒ100 voor vertalingen per maand, zoodat ik altijd in geldnood zit. Het is een ellendige boel. Morgen ga ik weer een dagje naar Groningen, maar ik heb toch Willebrord in Gijsbreght en Bellac en de Prins van ArragonGa naar voetnoot274 nog neergelegd. Van reisjes naar het Buitenland kwam van Januari 91 niet meer in. Den volgenden winter trekken wij weer naar Van Lier in de Amstelstraat omdat ze ons in het Paleis v.V. niet kunnen verstaan en den 4den Maart is er een partij in het Paleis in den Haag en wij spelen er: De Kleine LordGa naar voetnoot275 voor de kleine en de groote Koningin.Ga naar voetnoot276 Er wordt een tooneel voor gemaakt in een zaal.
Lieve Vriend wat is het naar dat Uw zenuwgestel niet behoorlijk in orde is. Ja, in een bad moet men heel kort blijven. Wij hebben er toch wel eens over gesproken. Goede God, wat schrijft gij veel. Ik ben er vol bewondering voor, maar zit er verbaasd van te kijken. | |
[pagina 173]
| |
Dank voor Uw belofte om mij van Uw vader te laten lezen - als het boek uitkomt. Wie of die lieven NylandGa naar voetnoot277 toch mag zijn? Ik gun het onzen vriend Van Eeden van harte. Hij is onuitstaanbaar met zijn braafheid en zijn klodder wijsheid. Wil Kato en Joopie hartelijk van mij groeten, en geloof mij
Geheel de Uwe A. Ising Jr. |
|