De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd99bDen Heer Ising Jr. Amsterdam.
Bergen-Op-Zoom, hk. Wassenaer- en v. Hasseltstr. Vrijdag 26 September 1890.
Amice, Ik kom U, nu ik weêr thuis ben, mijn dank betuigen voor het uitmuntend dagje dat ik bij U mocht doorbrengen.Ga naar voetnoot231 Ik moet U zeggen, dat ik er een bij uitstek preciëuze herinnering aan heb bewaard. Een glimlach van zon waart in mijn gedachte door uwe woning. Sta mij toe U te verzekeren, hoeveel betrekkelijk volmaakte dagen van samenzijn ik met U doorgebracht heb, sinds begin 1887 is er geen die zoo een indruk van vlekkeloze aangenaamheid en volledig vriendschapsgenoegen in mij heeft achtergelaten. Dat ik dertien uur aan éen stuk heb mogen blijven zitten heeft daartoe ook een weinigje bijgedragen. Maar dit is niets te vergelijken met de groote hartelijkheden, waarmeê Gij en Mina mij hebt overladen. Nóg klikt mijn tong van genoegen bij de gedachte aan (doorgehaald: het) de deliciëuze frambozenlikeur, waarvan ik een oneindig aantal glaasjes heb verorberd, aan het sappige, in zijn eigen vet gaar gebraden eendje, dat smolt op de tong, aan de puike engelsche zuren, waaraan gij zoo goed waart te denken en die gij persoonlijk zijt gaan halen. Niet minder, maar meer, dan de lekkernijen op zich zelf, was de manier waarop zij werden verstrekt en de causeriën, waarmeê zij waren omringd, iets heerlijks voor mij. Ik weet niet wat ik gedaan heb om zoo veel vriendschap te verdienen. Er is in ons heele discoursengeheel, van den ochtend tot den nacht geen enkele lakune of mistasting geweest, weet gij dat wel? Het was superbe, het was uitstekend, het was een gelukkige dag voor mij. Wees dus zelf zeer en in alle oprechtheid bedankt en wil mijn tolk bij Mina zijn. Mina ziet er uitmuntend uit. | |
[pagina 133]
| |
Ik had zeer veel aan haar gewonnen sinds verleden jaar. Gij zelf verkeerdet eveneens in blakenden welstand. Je kan er van op aan, dat ik zoo gauw mogelijk terug kom. (Ik vrees echter dat daarover nog wel een jaar zal heengaan) Je hebt mij echter in je laatsten brief geschreven, dat je je bezoek ten mijnent hooptet te hervatten. Wanneer? Wanneer?
Om verschillende redenen zwijg ik over de Beursspeculatie, die de hoofdzaak van mijn verblijf te ParijsGa naar voetnoot232 was. Ik heb er overigens een paar dagen doorgebracht met de hr. Obreen, korrespondent N.R.Ct. en De Meester, die juist getrouwd was. Met hem en zijn vrouw was ik op den Eiffeltoren.
Verreweg het aangenaamste deel van mijn uitstap ligt echter te Amsterdam en van die zalm was de Zondag bij U het neusje.
De beste groeten van mijn gezin en van mij zelf. Vriend v. Laar is mij komen opzoeken terwijl ik weg was. Hij schrijft mij dat het daaraan besteedde bedrag nu reddeloos verloren is.
t.t. Karel Alb. Thijm.
Ik heb zulk een genoegen bij U gesmaakt dat de bij het schrijven van dezen brief weêr dubbel verlevendigde herinnering mij nu opgewonden van vreugde heeft gemaakt. |
|