De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd65Amsterdam 2 Maart 89
Lieve Karel, Ik ben uit mijn humeur, waarom weet ik eigenlijk niet, misschien omdat wij zoo weinig van elkaar hooren. Ik weet niet of je nog hout gezaagt, en of je zoontje zoet is en hoe je vrouw het maakt. Kloos krijgt literaire brieven en ik krijg niemendal. Gisteren en eergisteren avond heb ik partijen gegeven ten huize van Mina. Donderdag waren Boeken, met mooie kleuren in zijn gezicht en een zachte stem, en Kloos, leelijk getatoueerd met heel veel minzaamheid, de gasten. Vrijdag zou Goes komen en om hem een beetje te amuseeren, vroeg ik er Dr. Van Deventer bij. Goes bleef weg en met Van Deventer, neen maar! daar ging het heelemaal niet mee. Ik sprak in een graftoon, Mina gebruikte al hare eigenwijze woorden - dat krijgt ze als ze geen plezier heeft en zich buiten haar gemak voelt en Van Deventer vertelde anecdoten van Koningen, waar ik geen syllabe van in mij kreeg en van dat hij in een Duitsch boek gelezen had hoe men schilderijen restaureeren moet - het zit 'm in het vernis, weet je en dan moeten ze alcohol dampbaden hebben en verdoeken en een heel oud schilderijtje in het Rijksmuseum, maar ze lezen hier dat boek niet. Hij rookte sigaartjes van 10 centen, zonder er iets van te | |
[pagina 90]
| |
Charles M. van Deventer
| |
[pagina 91]
| |
merken en hij zag gerookte zalm voor ham aan en zei voortdurend dat er met eten en drinken geen heil aan hem te behalen was. Uit wanhoop ging ik met hem schaken, maar ik zag geen stuk en ik vond altijd door, dat hij precies op een walrus leek. Toen hij tegen half drie weg was waren Mina en ik, allebei ziek en wij zouden Goes nooit meer vragen en als hij uit zich zelf kwam, zou Mina in bed liggen en ik uit zijn. Neef heeft in de Dageraad het woord gevoerd over Robespierre. PeypersGa naar voetnoot178 had het hem aangeraden, omdat Goes er over de revolutie gesproken had, maar te oppervlakkig geweest was en niet genoeg had doorgedacht. Neef had er in gestudeerd en zou er dus wel meer van weten. Ik kan er niet achterkomen, hoe Neef het er heeft afgebracht, maar ik ben er toch razend nieuwsgierig naar. Sinds Oktober heb ik hem niet meer gezien. Mijn inktpot, papier en pen willen zich niet verdragen. Het spijt mij dat ik zoo raar schrijf en vlekken maak, maar ik heb de meeste sympathie voor je. Met den Heer Stumpff moet ik dikwijls consulteeren en zonder kloppen loop ik zijn kamer binnen. Vroeger zat ik er altijd erg in, als ik naar hem toe moest, omdat hij dan wel eens snauwde. En als ik nu gegrimeerd of in costuum ben, dan heb ik altijd datzelfde angstige gevoel terug als ik naar ‘binnen’ moet. Na je heengaan, heb ik nooit zoo verlangd om iemand te zien, zooals ik naar jou verlangen kon. Ik heb nooit zoo verschrikkelijk hevig plezier gehad als soms 's avonds wanneer je bij me was, ik heb het nooit zoo prettig gevonden, dat er om mij gelachen werd, als wanneer jij het deed. Ik geloof wel dat er oogenblikken waren, waarin wij het aardige in elkaar zagen, precies zooals wij het ieder voor ons hadden; maar jij maakte dingen, die ik bij ongeluk zei, dikwijls mooi door de opvatting, die jij er alleen van hebben kon. Heb ik je ook verveeld met tweemaal hetzelfde te schrijven, of vind je het naar dat ik je vroeg wie je over die Frenkelkwestie gezeurd had of heb je gehoord dat ik er Goes mee voor den gek gehouden heb - Goes die alles gelooft wat een vrouw - wie ook - hem wijs maakt. Als ik een brief van je lees, krijg ik een stuk van het gevoel terug, dat ik had als wij bij elkaar waren. Deed ik je zeer met mijn bedankje voor je boek? Weet wel dat het mij niet schelen kan om onbeleefd te zijn of grof of ongevoelig tegen anderen, maar dat er een hark door mij getrokken wordt als ik vrees niet genoeg voor je geweest te zijn of denk dat ik je met een speld gestoken heb. Mina was in geen vier maanden uit geweest - vanwege haar been. Op een mooien Zondag nam ik een mooi coupeetje en reed met haar door de stad en naar Diemen om haar in de wereld te laten zien, met het raampje half open. Zij had geen ziekbed gehad en hoefde niet op haar kamer te blijven. En ik vroeg al: ‘hindert het raampje je niet?’ ‘Neen, anders heb ik niets aan de lucht’. En daar is ze me verkouden geworden, en een dikke keel! Dat had ik haar knap op het halsje | |
[pagina 92]
| |
gehaald. Ik geloof dat Schimmel plan heeft om me wat meer te laten verdienen of me een gratificatie te geven. Nu als dat gebeurt, krijgt Mina subiet een japon. Karel, je bent in lang niet hier geweest. Moet je gade haar familie niet eens bezoeken? Ook mag het kleine Kareltje, Groot Mokum wel eens zien. Of zit je te veel in je werk? Hoe is het vriendlief, verlang je niet om hier weer eens rond te wandelen, met het gevoel dat je je landgoed in België hebt? Wil Bruin je niet voorttrekken? Als ik weet dat je komt, zal ik den vorigen avond geen oesters eten, dat beloof ik je plechtig! Dag Karel! Vele groeten voor je vrouw en den kleinen man.
tt Arnold Ising Jr. |
|