De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd64Stadsschouwburg Amsterdam 18 Dec. 88
Beste Karel, Na je briefGa naar voetnoot172 hoorde ik al van Bram dat hij ‘De Kleine Republiek’ op beziens gekregen (doorgehaald: had) en van Karelsen dat Pietewiet een presentexemplaar ontvangen had, en van een Lid van de Redactie der Minnezangen dat het ter recensie ingekomen was - en dan las ik telkens uit je brief: Mijn Roman, zult ge dezer dagen ontvangen', en dan verlangde ik in eens erg naar mijn kamer alsof er iets heel plezierigs zou zijn. Zaterdag middag kwam ik om 6 uur t'huis om te eten en jawel dat zal het wezen! Mijn bruine boonen werden koud omdat ik ze vergat. Ik vind het prettig dat ik het nog niet uit heb. Heel innig - mooi gezien en gevoeld. Dikwijls krijg ik sensaties, die ik vroeger ook had - terug. De wandeling - de eerste sneeuw - Willem die zijn verdriet uitpoept - het gevoel om wat kwaad te kunnen uithalen met den worstjongen. Ze zullen weer denken dat het gemeen is òm gemeen te zijn en niet voelen het gemis aan liefde dat Willem er toe brengt om toch iets lief te hebben - ze zullen het buiten Willem om zoeken en het niet in hem zelf voelen. Soms kan ik niet zien, zooals jij het ziet en dan begrijp ik enkele woorden niet. Ook is het zoo mooi dat Willem soms niet vat hoe anderen niet weten waarom hij zus of zoo doet of spreekt. Hij weet nog niet dat anderen anders zijn dan hij. Ik ben net een mug, die op je boek zit. Enfin - het is heel erg lief van je om het mij te geven.
Rössing spreek ik nooit meer en ik heb met de meeste belangstelling gelezen van | |
[pagina 88]
| |
jou en Mevr. Frenkel.Ga naar voetnoot173 Goes heeft mij dat spulletje ook wijs gemaakt, maar hij denkt altijd dat de vrouwen waar hij mee is, razend en dol op hem zijn en gelooft alles wat ze zeggen. Ik heb aan die meedeeling niet verder gedacht, maar wie heeft je daarmee om je hoofd gebengeld en hoe wist je dat Goes mij daar over gesproken had? Daar snap ik niets van en ik ben er nieuwsgierig naar. Laatst ben ik in je buurt geweest - in Brussel - maar het werd er geen dag - want ik kwam er om kwart over vijven en den volgenden morgen moest ik om 6 uur weer terug. Met Willem Pieter De Leur heb ik er Roger la MonteGa naar voetnoot174 - dat leelijke drama gezien. Ik ben er de president van het Gerechtshof in. Dan zit ik achter op het Tooneel tegen het doek - heel hoog - met een roode toga aan en een grijs gedistingueerd smoelwerk en het legioen van eer aan en een bef - en een barret met gouden randen voor me op de tafel. Dan heb ik een gevoel of ik razend veel in te brengen heb en al die menschen in de zaal commandeer. Ik zeg tegen den beschuldigde: ga zitten en tegen de soldaten: smijt die kerels er uit en ik laat ze ieder op hun beurt wat zeggen en ik ben vinnig tegen den advocaat en ze moeten allemaal doen wat ik wil. t'huis heb ik in geen maanden geslapen - altijd bij Mina. Den eenen dag is ze zenuwachtig en dan maakt ze ruzie en den volgenden dag is ze weer heel aardig. Maar ik kan het op den duur niet betalen en ik kan haar geen kleeren geven en mezelf ook niet. Dus zoo kan het moeilijk blijven. 's Morgens kleed ik me aan - Mina ligt in bed - dan geef ik haar een zoen en wuif bij de deur met mijn hand. Wij zeggen niets want zij heeft te veel slaap - dan stap ik het houten bruggetje over en met mijn hoofd naar de laagte omdat ik me niet gewasschen heb, loop ik door die rechte, naakte, arme straten naar mijn eigen kamer. Het bed is altijd netjes opgemaakt. Ik kleed me weer uit en wasch me. Dan ontbijten en naar den Schouwburg. Eerst bij Stumpff en daarna naar mijn literair bureel - met een gaskachel - een heusch schrijfbureau, hooge boekenkasten, een lange tafel met een groen kleed - een gaskroon met drie pitten, stoelen met groene zittingen. Ik ga voor het heusche schrijfbureau zitten met mijn rug naar alles toe en het gevoel dat er altijd wel iemand is, dien ik zien kan, als ik er een wil zien. Ik ben niet meer zoo verlaten als vroeger en er zijn allerlei drukten en onverwachte dingen, die ik aardig vind. | |
[pagina 89]
| |
Het lastigste is omgaan met oorspronkelijke auteurs. Die beroerde kerels maken zulke leelijke stukken en dan zoeken ze het op dingen, die er buiten staan. Zoo moet ik van avond weer naar Leiden - om Emile SeipgensGa naar voetnoot175 te zien, die een Limburgsch geval gemaakt heeft, dat we gaan spelen. 's Avonds stap ik meestal uit den Schouwburg: De Pijp in. Ik heb Mina smousjassen geleerd en PeypersGa naar voetnoot176 woont daar ook in de buurt - voor als ik eens schaken wil. Schreeuwt Joopie 's nachts hard? Of laat hij je nog al met rust? Het zal wat wezen met de tandjes - als die komen moeten. Wen hem niet om veel op zijn hersens te hebben, want dan wordt hij later zoo licht verkouden. Is je schoonmoeder,Ga naar voetnoot177 na het lavement weer wat loslijviger geworden? Zij blijft zeker nog een poosje. Zoo ver weg - is ook maar zoo ver weg en je kan nooit weten, zeg ik maar. Zij heeft alles zoo bij ondervinding. Kom je d'r in, hè! Watblief! Waarde Alberdingk mag ik mij minzaamst aanbevolen houden.
tt Arnold Ising Jr. |
|