De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd62Amsterdam 16 Oktober 88Ga naar voetnoot167
Waarde Vriend Alberdingk, Mag ik U vriendelijk verzoeken mijne beleefde groeten aan den Heer Jodocus te willen overbrengen, wanneer Z.E.D. gearriveerd zal zijn. Ik dank U recht hartelijk voor Uw schrijven van Zondag.Ga naar voetnoot168 Het spijt mij zeer met het oog op de tegenwoordige afstanden, dat gij altoos een paar dagen wachten moet, voor mijn andwoord U bereikt heeft. Het toeval brengt zoo mee, dat ik ook een abonnementjen op den Nieuwen Gids gekocht (doorgehaald: heb) en dientengevolge de Sonnetten van Kloos van ‘Kind en God’, gelezen heb. Door allerlei omstandigheden sprak ik vandaag geen ‘literatoren of schilders’, en om U niet te laten darren, kom ik schoorvoetend met mijn eigen opinietjen bij U aandragen, dat sluit met hetgeen ik zoo ter loops, zoo hier en daar en overal, weet U! vroeger en langgeleden, onder de roos en bij manier van spreken vernomen heb. Wel lieve Amice, het is waarlijk een kiesche zending, waarmede gij mij hebt willen vereeren. Ik geloof zeker dat Kloos gaarne een volgende maal sonnetten aan Uw adres zou (doorgehaald: willen) wenschen te maken, maar het moge mij veroorloofd zijn om met bescheidenheid als mijn vaste, heilige en zekere overtuiging uittespreken, dat zij ditmaal, - wanneer het U voorkomt dat zij ergens op moeten slaan - meer in betrekking staan tot een zekere jonge dame, met wie de dichter vroeger een platonische amourette gehad heeft. Trouwens (doorgehaald: uit) door zijn pleizierige wereldsche omgangsmanieren zou in een minder schrander brein dan het Uwe al licht de vraag opgekomen zijn of de dichter ook zelf de rol van God vervulde. In de vorige week, mijn waarde Alberdingk, heb ik U een middag nog meer dan anders gemist. Het was bij een diner ons met ons zestienen door den schilder Willem Witsen aangeboden bij den vermaarden Cuisinier CouturierGa naar voetnoot169 op de Keizersgracht, alhier, gij weet wel! Het maal begon om zeven uur en tegen | |
[pagina 86]
| |
twaalf uur geraakten sommigen der Heeren zoo in feestvreugde, dat zij met den inventaris begonnen te werken en kraamschutten, kleeden, glazen en stoelen, benevens de Heeren heel hard door de kamer rolden, waarbij de heeren knechten met hun doodgraversgezichten groote oogen opzetten. Ik wilde wel dat ik Uw nieuwen RomanGa naar voetnoot170 reeds zat te lezen. Vaarwel mijn vriend!
tt Arnold Ising Jr. |
|