De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd61225 Jan Steenstraat Amsterdam 21 September 1888
Waarde Alberdingk. Vergun mij U mijne beste gelukwenschen te brengen met Uw geboortefeest. Uw brief van 6 dezer heeft mij recht plezierig aangedaan. Vergeef mij dat ik er niet eerder op antwoordde. Het was uit egoïsme. Ik vind het eene bijzonder aangename sensatie om een schrijven van U voor mij geheel alleen te hebben - iets onbestemds - en zoodra ik weer aan U geschreven heb valt er een stuk af, ik zie dan mijzelf door de sensatie heen en het wordt leeger want ik sluit (doorgehaald: er) een groot genot. Het zou een vervulling van mijn liefsten wensch zijn om eens bij U en Uw vrouw te wezen, maar ik heb nooit geld en van Mei af had ik zoo mijn dagelijksche bezigheidjes, die ik niet in den steek wilde laten. Zoo 's morgens om een uur of tien-elf, stap ik naar den Schouwburg en ik kom er om drie uur van daan. Dat secretarisschap is wel een genoegelijke waardigheid. Ik schrijf deftige brieven en krijg dan antwoord van soliede, degelijke personen. Zoo ben ik nu bezig met mijn Collega Morin,Ga naar voetnoot162 die in Oktober zijn Vijftigjarig Jubileum viert een festijn te bereiden. Ik heb een Commissie bijeengebracht - ja waarachtig! waarvan Uw vader Lid is en verder de Heeren A.C. Wertheim, M.J. Waller,Ga naar voetnoot163 Prof. Stokvis, Mr. N.A. Calisch,Ga naar voetnoot164 Henderik GompertzGa naar voetnoot165 en W.A. Van der MandereGa naar voetnoot166 en nu heb ik al die hooge salamanders verzocht om morgen avond in den Stadsschouwburg te komen vergaderen. Ik zet natuurlijk mijn hooge zijden op en zal gedurende het gezellig bijeenzijn doen alsof ik dezelve niet afgezet heb. Ook mag ik nu en dan op kosten van de Directie in een coupeetje rond rijden en dat vind ik afgeluizigd prettig. Ik voel me in dat baantje | |
[pagina 84]
| |
voortdurend een degelijk, bezadigd en zedelijk individu, met een gewichtig voorkomen, en dat steeds zeer verstandige dingen doet. Zoo heb ik bijvoorbeeld een leenboek aangeschaft en als er nu iemand een boek uit de bibliotheek van de Vereeniging leenen komt, dan zeg ik: ‘wilt U even teekenen’ en ter verontschuldiging voeg ik er bij: ‘anders is er niet meer uit wijs te worden, weet U!’ Het comediespelen, waarde Alberdingk, valt er een beetje bij om, want ik heb geen plezier om al die flappertjes van rolletjes neer te leggen, nu ik er zelf iets over te zeggen heb en voor gewichtiger werk beveel ik mezelf niet gaarne aan - maar Tooneelstukken lezen - wel geachte vriend - het eene voor en het andere nà. En ik heb een beschikbaar diploma voor een heer en een dame in de Bovenloge gekregen. Wat zeg je daar van hé - geen smaldoek, niet waar, wat blief je?’ In de Jan Steenstraat ben ik niet veel. 't Is er eigenlijk het tegendeel van prettig, zoo alsof ik er eigenlijk niet t'huis hoor. 's Avonds ga ik nog al eens op visite bij mijn minnares, die hier dicht bij woont. Vanmiddag zouden wij een beetje gaan wandelen en daar dicht bij den Amstel neemt ze me een zetje en vliegt het gras in - maar onder dat gras zat water. Ze schrikt een beetje, plast er doorheen en wandelt pardoes een officieële sloot in. Daar lag ze! ‘Arnold, kom dan, ik kan er niet meer uit.’ Ik sopper ook het gras in, geef haar een handje en vlodder de vlodder, daar stonden wij weer in het zand. Maar heeremijntijd! De parasol kapot - de glaceetjes - inktlapjes - de schoentjes en de kousjes en de mantel en de japon en de onderrokken alles modder-modder-pikzwart en drijf nat. De jeugd, die daar speelde achter ons aan, en zoo naar huis. Kroos, kroos en slijk, mijn waarde! Neen maar ik zou Kloos ook liever niet te logeeren hebben. Neen, als je daar van spreekt, dan moet ik zeggen: hoe ben je 't nog zoo doorgekomen. Want onder ons gezegd is het een vervelend lamentabel heer. Hij weet het zoo, maar hij zegt het niet en als hij het zegt is het niet altoos even luimig. En François wordt nu Secretaris van Van Eeden. Ook een mooie positie en ze meenen dat hij het er verder mee brengen zal. Gelukkig dat hij niet in Limburg behoeft te blijven zitten suffen, want daar zag ik al heel weinig heil voor hem in. Ik heb een literair artistiek soiréetje bij Mina aan huis georganiseerd. Daar had je Van der Goes, en Van Deventer, en Hein Boeken en Verwey. We hebben braaf gezwartepiet en gelordbigrild en razend veel schik gehad. Thee, bitterkoekjes, dun bier en cognac. Lekker, hoor! En Neef gaat in Oktober trouwen. Dan zal hij aan de Weesperzij probeeren of hij ook in zijn fatsoen en in zijn geposeerdheid en in zijn stijfheid en in zijn verstand stikken kan. Wij spelen Mathias Sandorf, naar den Roman van Jules Verne. Een waterval met heusch water, uit de Vecht, en rotsen, en een toren, waar ze zich uit laten zakken en de Etna, juist op het oogenblik als hij spuwt en een kajuit van een stoomboot en gevechten, en balletten en huzaren en schieten geen gebrek. In het derde tafereel al schieten ze mij dood, omdat ik uit een gevangenis wil losbreken. Het is heel mooi en het spijt me dat je het niet zien kunt. 't Is allemachtig aardig dat Jodocus komt. Hij moet een aardje naar zijn vaartje hebben, dan zal ik heel erg veel van hem houden. Ik hoop hartelijk dat het | |
[pagina 85]
| |
allemaal goed af mag loopen en dat hij ook gauw zal loopen. Dag beste Karel! Laat je binnenkort nog eens wat weten?
Geloof mij tt Arnold Ising Jr. |
|