De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd60Villa des Chéras Mont-lez-Houffalize Luxembourg Belge 6 September 1888.
Amice, Weet gij wel, dat Kloos op 't oogenblik hier is?Ga naar voetnoot159 In Juli 1887 zijn Mendes da Costa en Bouberg Wilson hier geweest. In Augustus 1887 Van der Goes, in December 1887 Erens.Ga naar voetnoot160 Nu is 'et September 1888,... Amice, wat moet dat?... Wat beteekent dat allemaal? Waarom, waarom, waarom in godsnaam ben jij niet hier, niet hier geweest? Want is mijn vrouw niet de vrouw waar ik het meeste van hoû en ben jij niet de man, waar ik 'et meeste van hoû? De manier, waarop ik mijn gasten ontvang, hangt onder anderen af van den staat van mijn kas. Zoo kon ik verleden jaar de menschen betrekkelijk ruim | |
[pagina 80]
| |
onthalen, en nú kan ik b.v. Kloos niet alleen niet ruim onthalen, maar leven wij karig en betaalt hij mij zelfs 3 francs per dag, terwijl hij, als hij spiritualiën etc. verlangt, dat nog appart moet betalen. Ik zoû willen, dat jij hier kwaamt als ik eenigszins ruim bij kas was, zoo dat wij, niet overdadig zoo als met Erens, maar ‘goed’ konden eten en drinken, en dan 's avonds een kalm glaasje grok of zoo, niet te veel, want dan voelt men zich den volgenden ochtend zoo beroerd, je weet wel. En dan 's avonds in onze zwaar zacht bruine eetkamer hier, huiskamer bedoel ik, en dan jij in een van de twee lage geboerreerde fauteuils die daar staan. En dan langzaam nog eens zoo'n samenzijn leven zoo als wij dat vroeger deden. Ik zoû willen dat jij hier kwaamt als het geen winter was, en dan zoû ik je de stoel die je het prettigst vond willen nadragen in het sparrenbosch tot de plek waar je het liefste woû zitten. Nu is het September, maar ik moet nu nog al-door schrijven tot half Oktober, en dan... moet mijn vrouw langzamerhand een kindje krijgen, en dan wordt 'et winter. Wat beteekent dat toch, zal ik dan weêr tot Mei-Juni moeten wachten (doorgehaald: of) voor je hier eens komt. Waarom? Ik begrijp 'et niet. Waarom heb ik die vreemde menschen, dan die en dan die, bij mij, die ik niet ken en die mij niet kennen.
Ik verlang dikwijls naar je, maar nu sterker, weet-je, want ik ben niet iemant, die omgaat, meestal ga ik, zoo als je weet, in 't geheel niet om, met niemant, en daarom is het verschijnsel ‘omgang’, als ik er weêr meê in kontakt kom, iets heel bizonders en treffends voor me. Het doet mij heviger aan dan het menschen aandoet, die de gewoonte hebben van wél om-te-gaan. En nu, - wat kan 't mij schélen of ik, als ik er over denk, al wéet, dat die smalle lummelige winkelbediendeachtige jongen, die daar bij mij is, iemant is, die mooi hollandsch kan schrijven, dat die scheeve melaatsche zondagsganger een fyzionomie heeft, waarin ik nu en dan de Kunst-bebliksemde herken, dat die zweterige lamlendige luyaard in-dertijd wel eens iets aardigs voor mij heeft kunnen hebben door zijn onvermoeidheid van dronken nachtwaker, dat die schunnige ón-man mij wel eens uit de verte aangenaam heeft aangedaan door prijzend over mij te schrijven en mijn werk erg mooi te vinden, - wat gaat mij dat allemaal aan, - als hij, nu den heelen dag bij mij, niet anders doet dan mij den heelen dag kwetsen, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat. Wat kan 't mij schelen of hij al geïmpressioneerd is, als ik hem iets van mij voorlees en mij als 'et te pas komt op zijn grove manier doet blijken, dat hij mij een groot schrijver vind, - wat kan mij dat schelen, want behalve een schrijver ben ik een mensch, die van jouw, met jouw, door jouw geleerd heeft, dat men van den omgang iets heel, heel plezierigs kan maken, een soort van natuurlijk-gestyleerden, spontaan-artistieken omgang, een gedicht van genot in het leven, in den omgang zelf. | |
[pagina 81]
| |
Hij kwetst mij niet door het doen of zeggen van dingen, waarvan ook de postdirekteur van Houffalize zoû merken, dat zij kwetsend zijn, maar hij kwetst mij door zijn heele manier van omgaan. Hij mag dan fijn schrijven, hij leeft en gaat om grof, dat is zeker. Hij weet natuurlijk volstrekt niet, dat hij mij kwetst, en ik verdubbel van beleefdheid tegenover zijn gedrag. Ik kan je moeilijk duidelijk maken, waar 't em eigelijk in zit, as je d'r bij was zoû je 't voelen, zoo als ik het nu voel, maar beschrijven gaat moeilijk. Om een voorbeeld te noemen, hij had gehoopt, dat Verwey, die op 't oogenblik in Antwerpen is, hem hier zoû komen afhalen en dat zij dan samen een paar prettige dagen in La Roche, dat Kloos graâg eens te-rug gezien had, zouden doorbrengen. Nu schrijft Verwey plotseling, dat hij niet komen kan. Daar-door raakt K. uit zijn humeur en laat ons dat merken twee heele dagen lang. Dat is natuurlijk ontzachlijk grof, want hij moest ons den indruk geven, dat-i 't bij ons zóo plezierig vond, dat-i juist plezierig vond van niet naar La Roche te hoeven gaan. Enfin, zoo is 'et met alles. Hij zit meestal voort-durend te zwijgen. Als hij met mij praat, doet-i dat op een mij vernederende manier, domineerend, onbeleefd, op een jongensachtigen pretensiëus-superieuren toon, hij beklaagt zich over de kleine onaangenaamheden van ons huis, b.v. als er veel muggen op zijn kamer zijn. Niet, dat hij zegt, dat er veel muggen zijn, enz., maar de manier, waarop hij dat doet, en die ik niet kan beschrijven, is onaangenaam en onbeleefd. De opmerkingen, die hij maakt, zijn flauw en banaal en op een zuren toon gezegd. Hij wijst mij op al de gebreken van het huis, als-of ik die niet tien maal beter kende dan hij. Enfin, hij gedraagt zich voort-durend als meerdere, verstandiger, enz., geeft grof raad over de eenvoudigste zaken, zonder dat ik 'em gekonsulteerd heb, gedraagt zich eenigszins op de schoolmeesterachtige manier, waarop Mendes zich vroeger wel eens tegenover jouw gedroeg. Als wij over literatuur beginnen, - ik spreek er nota bene niet graâg over maar doe 'et om hém plezier te doen, om dat hij als mensch, buiten de literatuur om, niets heeft en niets is -, dan is hij volstrekt onuitstaanbaar wijs, geleerd, en uitleggerig, met zijn 'kijk ‘es’, en 'kijk, (dat zit nu zoo) kijk 'es (dat zal ik je nou 'es uitleggen). Ik geloof, dat het geheim van ons konflikt, van welk konflikt hij niets merkt, is, dat hij denkt: ‘ik ben iemant, die minstens evenveel beteekent as jij, misschien wel een beetje meer, en ik let er niet op of je die meening van me ook in mijn gedrag kunt merken’; terwijl ik denk: ‘ik ben iemant, die meer beteekent dan jij, nu zal ik vooral mijn best doen om je nooit aan mijn toon of zoo te doen merken, dát ik dat vind, want ten eerste heeft die literaire superioriteit met ons samen-zijn niet te maken, ten tweede, is het voor ons allebei, hoe 't met die meerderheid ook gesteld zij, plezieriger als we niet in onzen toon laten merken wat we daarover denken en heel beleefd tegen mekaâr zijn. Dat samengaan en elkaâr nuanceeren van beleefdheid en intimiteit, dat... enfin, dat zoo als wij dat hadden, wat was dat heerlijk. Is dat nu allemaal potsierlijk ver-gedreven ijdelheid van mij, dat alles in dien Kloos, tot zijn manier van | |
[pagina 82]
| |
samen-wandelen toe, mij kwetst, dat alles in hem mij onaangenaam is?Ga naar voetnoot161 Ik geloof, dat 'et in elk geval geen gewone ijdelheid, die behoefte heeft aan vleyerijtjes, is, want ik kan heel goed heel lang achter mekaâr heelemaal alleen zijn, zonder er behoefte aan te hebben, dat iemant aangenaam tegen mij doet, maar zoo dra als ik met iemant ben, vind ik het voor het comfort van het gemoed nuttig, dat beide hun best doen, om hun samen-leven zoo plezierig mogelijk te maken, dat door van-alles, maar vooral door de omgangs-manier gebeurt. Als ik dan het kontrast voel, krijg ik zoo'n heimwee naar je kamer met jouw er in. In 't begin van Kloos' verblijf hier was hij er te gelijk met mijn oude-lui, dan werkte zijn doodschheid en stuurschheid op me in dier voege, dat ik in een hoek van de kamer op mijn hurken ging zitten lach-schreeuwen, zoo als gij U in der tijd wel van je stoel liet vallen. Maar nu, nu mijn oude-lui weêr naar Amsterdam te-rug zijn, werkt zijn doodschheid en stuurschheid in dier voege, dat ik mij intens gedeprimeerd voel. Ik zal nu God danken als hij weêr weg is, en in een soort van bittere ironie jegens mij zelf, drijf ik nu de beleefdheid tegenover hem nog verder en dring er nog meer op aan, dat hij toch nog wat blijve. Ja, Amice, zoo in 't a.st. voorjaar, kom ik, met Jodocus, zoo noemen wij hier onzen aanstaanden zoon, met Jodocus dan, zeg ik, op mijn arm, kom ik je persoonlijk in de Jan Steenstraat uit-noodigen wat hier heen te komen. Want het is in-der-daad een comble van absurditeit dat jij hier nog niet geweest bent. Dan mag jij Cato zeggen en mag mijn vrouw dan Arnold zeggen? Ik stel mij er veel van voor a.st. winter te zitten rhythmisch schrijven op de maat van het gekrijt van het kind. Ik stel mij nu de toekomst verder zóo voor: tien maanden ik heele dagen schrijven en solitair mijmer-wandelen, verder hebben éen vrouw, éen kind, meer stellig niet, en éen eigelijken vriend, dat jij zoû zijn; éen maand ik in Amsterdam komen om me een beetje in het leven en de literaire atmosfeer te retrempeeren; éen maand jij hier komen, een week met mijn oude-lui en drie weken zonder mijn oude lui, 23 Aug.-23 Sept. b.v. En zoo elk jaar. Terwijl dat jij hier bent ik veertien dagen in 't geheel niet schrijven en 14 dagen kwart-dagen schrijven. Ja, met dat kind was eerst alleen mijn doel mijn vrouw een mooi stuk levend speelgoed te geven, om dat 'et anders 's winters hier wat eenzaam voor haar is. Maar nu 'et er binnen zes weken zijn zal ongeveer, ontstaat langzaam in mij een mij nog onbekend gevoel, dat der paterniteit, iets heel zachts en geurigs, warm en zacht.
Verbeel-je, we hadden daar een vat teer laten komen, om dat je alles hier wel zoo'n beetje en gros moet opdoen. En om dat die teer zoo langzaam uit het kraantje kwam, dacht ik om zes uur: zie zoo, nou eten en dan zal om zeven uur het bakje vol-geloopen zijn, maar ja-wel, ik vergat het heele vat en ieder-een vergat het vat, zoo dat den volgenden ochtend de heele schuur met teer was onder-geloopen. Gelukkig is het zoo strooperig en dik, dat wij met lepels de helft weêr hebben kunnen redden. | |
[pagina 83]
| |
De luyer-mand komt uit Luik, dat is me allemaal 'n kosten! Allemaal heele kleine hemmetjes! Exkuzeer je mijn schrift. Hand-druk. t.t.
Karel Alberd. Thijm. |
|