De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd53Mont, 12 februari 1888.
Beste Gerard, Ik weet wel dat ik aan U schrijf, Arnoldikus, maar voor de aardigheid noem ik U Gerard. Heden-ochtend wil mijn schrijven voor het publiek niet vlotten. Ik heb vele brieven gekregen van-de-week en ben wat je zenuwachtig noemt. Uwe brief, dien ik gisteren-middag ontving, heeft mij sterker geïmpressioneerd dan alle andere samen. Als ik van Van Eeden een brief krijg, - ik heb nu ondertusschen een versche pijp met Obourg opgestoken en wil aan U schrijven om dat Uw brief zich te veel in mijn denken opdringt dan dat ik dat nog zoû kunnen uitstellen, - als ik van Van Eeden een brief krijg als andwoord op een brief van mij aan hem, dan zet hij | |
[pagina 69]
| |
Catharina Bartholomea Horyaans, echtgenote van K.J.L. Alberdingk Thijm
| |
[pagina 70]
| |
quasi zijn domineerende observatie heelemaal óver mij en zegt mij hoe mijn ‘karakter’ zich uitspreekt in mijn brief.Ga naar voetnoot138 Dat vind ik dan zeer onaangenaam, waarde Arnoldikus, dat Van Eeden dat doet, dat hij mij als een vlieg onder de kaasstolp van zijn karakterbestudeering wil zetten, daar ik meende hem als een vloo in het glazen paleis van de mijne te kunnen plaatsen. Waar ik nu eigenlijk op kómen wil, is dit, dat ik U niet graâg hetzelfde desplezier zoû aandoen, dat Van Eeden míj berokkent, en dat ik toch zoo'n vreeselijken trek heb om U te zeggen, wat ik al zoo vermoed, dat het gevoel is geweest waaruit Uw laatste brief aan mij zich heeft opgeschreven. Er is iets onaangenaams in voor dengene, die opgewonden naar je toekomt en zich over het een of ander ontboezemt, als je hem niet op even opgewonden toon andwoordt, maar dood-kalm tot hem zegt: nu zal ik je eens vertellen waarom je zoo opgewonden bent. Maar ik bemin dien brief, en daarom moet ik hem van-nabij bekijken. Het sentiment van dien brief, zwellend zwellend in de gewoonheid van je kamer op om eindelijk los te barsten uit den onweêrhoudbaren drang, heeft zich in mij tot een brandende plek gemaakt, uitbrandend in mijn geneurie en heen- en weergeloop en in veel liever teederheden tegen mijn vrouw dan gewoonlijk. Het sentiment van dien brief doet mij denken aan een dergelijk van je, op een avond van pantoffel-woede, toen je tweemaal op de zelfde plaats van je trap bent gestruikeld, en toen om twee uur de heer Deutz zich aanmeldde, die een wezenlijken knip voor zijn neus kreeg van U. Er zijn twee dingen. Òf iemant der uwen in 's Gravenhage of wel de verloofde Croiset heeft, na mijn brief in de Portefeuille,Ga naar voetnoot139 gezegd, dat 't hem speet, in 't eerste geval, dat gij met den auteur van zoo'n brief in omgang waart geweest, en, in 't tweede geval, dat hij zelf ooit met zoo'n kompromitteerende ploert had omgegaan. Daarop zijt gij U af gaan vragen of het ú ook speet, en op die vraag hebt ge u-zelf geandwoord door het schrijven van dien brief. Dit is het eerste ding. En het tweede, dat ik mij nóg liever voorstel, is dit: Het drama is geheel in jouw alleen geweest, in U-zelf alleen. Je hebt, bij het bedenken van mijn brief in de Portefeuille, heel even een gevoel voelen ópkomen dat niet ten mijnen gunste was, en uw brief is uw woede tegen U zelf over dat gevoel. | |
[pagina 71]
| |
Vergeef mij indien ik zoo overweeg al die dingen in U die mij betreffen, maar ik weet niet goed wat ik anders op zoo een brief moet andwoorden.
Uw worst van hier te komen houdt men niet voor aan een hond zoo als ik zonder er hem ook werkelijk eens in te laten happen. Maar, ofschoon ik je vreeselijk graâg zoo gauw mogelijk ontmoette, zoo stel het uit, voor ons beider genoegen, tot Mei of Juni. Ik ben egoïst genoeg om je dat hoofdzakelijk voor mijn eigen plezier in overweging te geven. Want ik doe het niet zoo zeer om dat het 's zomers hier een verkwikkelijker oord is dan 's winters, als wel om dat 's zomers de gelegenheid voor ons om tête-à-tête te spreken beter is. Verschoon het brandvlekje op de onderste helft dezer bladzij, ik heb in zenuwachtigheid om de toekomstige vreugde onzer ontmoeting daar een lucifer laten vallen. Ik weet U verder, beste Gerard, niet veel te melden. Bij mij mijn dagelijksch zelfde leven en mijn werken, daar ik liever niet gedetailleerd over spreek of schrijf. Geen straten, geen publieke vrouwen, geen menschen en geen rijtuigen, maar de zware liefde voor mijn werk, en de oude bedaarde voor mijn vrouw. De roman Doortje Vlas heeft tot auteur de heer Netscher.Ga naar voetnoot140 Dat heb ik gezet in een artikel voor het Weekblad, maar ze plaatsen het niet. Ik weet niet nog, welke hunne houding zal zijn na de jongste schandalen. Ik ben er mij sinds lang op aan 't voorbereiden, dat geen-een blad en geen-een uitgever in ons vaderland iets meer met mij te doen zal willen hebben, - een gemeenplaats-verschijnsel, dat zich bij alle grootheden van den tweeden en derden rang in deze eeuw heeft voorgedaan, en waaromtrent het onnoozel zoû zijn lang uit te weiden. Dan ga ik aanstonds aan 't onderhandelen met uitgever KistemaeckersGa naar voetnoot141 in Brussel, de uitgever der werken, die immoraliteits-processen in hun gevolg hebben, en met wien ik bereids de eerste (doorgehaald: bekend) kennismakingsbetrekkingen heb aangeknoopt.Ga naar voetnoot142
Wees zoo vriendelijk mij in Uw volgend schrijven veel details omtrent Uw leven mede te deelen. | |
[pagina 72]
| |
Mijn vrouw heeft allerlei aardige opmerkingsgaven. Ze zegt daar nu juist op dit oogenblik, dat een stoel, een logge lage, die schuin áf staat om dat er een poot van af is, net staat alsof ie staat te... luisteren. Daarop spreken wij af, dat, zoodra gij hier komt, wij U op díen fauteuil zullen laten zitten, op dat gij áanstonds een kleine tuimeling naar de vloer zoudt maken, - ook een idee van haar. Wij zullen het echter niet doen, wees gerust, de kastemaker of schrijnwerker, voor wien de wegen thands te onbegaanbaar zijn, zal dan al hier zijn geweest. - Een gymnastische oefening, die mijn vrouw en ik dagelijks ondernemen, bestaat hierin, dat wij elkaar bij de schouders vatten en dan voor den spiegel dansen van Trijn Troet, varkenssnoet
Vrouw, wat doet je man?
Mijn man is metselaar
Hij komt van de week niet klaar.
Wij hebben gisteren een zending tot worsten gemaakt varkensvleesch ontvangen van mijn zwager, den spekslager: leverworsten, bloedworsten, boterhammenworsten, hoofdkaasworst en beuling, beuling, beuling, beuling. En nu heeft alles vandaag voor mij iets worsterigs en als ik voor den spiegel sta denk ik: daar heb je een worstelende hansworst.
Ik moet intusschen weêr hout gaan zagen. Geen hygiënischer okkupatie, m'n waarde, dan hout zagen. Je zet de zaag op den grond, je linker voet van voren er op, je rechter voet van-achteren, en dan ga je maar aan den gang van boven naar beneden en van beneden naar boven, het eene hout vóor en het andere ná. Hoepla hè, hoepla ha, falderi, faldera, il était un roi de Thulé, qui jusqu'à la tombe fidèle eut en souvenir de sa belle une coupe en or ciselé... Geen uitnemender pret dan zich te baden in bijna-waanzin. Ziet gij RössingGa naar voetnoot143 nog al wel eens zoo hier of daar of ginder of gunter of in de Kalverstraat, mager en als een vischgeraamte, leuk en droog en bedreven, als een aap die van nijd gek is en stokvisch wil worden, zoo'n humoristische telegraafpaal, zoo'n bedaarde beschaafde, zoo'n studentikoos lektuurhebber. Ik heb hem een stukje gestuurd voor De Lantaarn,Ga naar voetnoot144 want, dát is zoo aardig, ik polemizeer en diskuteer tegenwoordig met iedereen. Adieu, leef wel, mijn groeten aan je kamer.
t.t. Karel Alberd. Thijm. |
|