De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd52Amsterdam 8 Februari 88
Mijn waarde Vriend, Het brieven schrijven aan menschen van wie men houdt, dus niet over een bepaalde kwestie, maar zoo in het algemeen is eigenlijk een melankolieke bezigheid. Het heeft van loopen op een kerkhof en denken aan iemand die daar of ergens anders begraven ligt en dat kerkhof bij de Muiderpoort is verschrikkelijk naar - zoo leeg en zoo koud en zoo muf. Vind U niet dat Van Deventer precies op een walrus lijkt? Ik ben een miserabel individu wanneer ik zoo'n vervloekten brief wil schrijven - schrijven - schrijven, ik maak mij zenuwachtig, ik blaas op, mijn oogen willen er uit - wat let me of ik neem dien ellendigen klok - dat ding staat eeuwig stil en ik schop hem door de kamer - er is een veer van mijn canapé stuk, nu zit ik er op die plek altijd in in plaats van er óp - er óp - er óp. Van nacht was ik bang voor mijn kamer. Dat ding zag zoo zwart van buiten en ik zei: steek je lichten aan - allemaal (doorgehaald: als) zoodra je er bent. Mag ik je zeggen, mijn allerbeminnelijkste vriend, ik zou je wel zoo in eens om je vleezigen nek willen nemen, met mijn armen er om heen en dan verschrikkelijk drukken met een lachend gezicht, drukken, drukken - zie je! Dan zou je au, au! | |
[pagina 67]
| |
zeggen of hei, hei! niet waar? - Mag ik je zeggen, mijn allerachtenswaardigste vriend, dat ik blind en doof ben als ik met zoo'n stomme pen tusschen mijn vingers in zit. Want ik raakzeur ook maar door en er springt niet in eens wat in me terug omdat ik een indruk krijg van hetgeen hij met wien ik spreek - vinden zal. En die bek - zoo'n groote, van onderen naar boven wijd open, als één geeuw, blaat maar door. Stel je voor, als je zoo beleefd wilt zijn, dat iemand heel gauw achter elkaar altijd door zingt: ‘Oranje boven, Oranje boven, Leve Willem III, met zijn beenen beurtelings naar de hoogte - zonder uitscheiden - wat zou hij er gek gaan uitzien - vuurrood, hij zou op den grond donderen en altijd nog zingen - hijgend, buiten adem, verbeeld je dat hij er in zou stikken, eindelijk zou hij toch zijn smoel moeten houden. Dan deed hij zijn oogen toe en dan moest er op zijn buik worden geslagen met het voetstuk van een platten pantoffel. Of ik La Terre al uit heb, - Kiek - Kiek! aardige schelm - je wilt me bebliksemen! Jawel - mooi hoor! en je stuk over La Terre - tralelalalah! ja luimige dief - in mijn bed - in mijn nest met mijn stomme kop op een kussen en een kaars er naast op een stoel, godverdomme! Ook mooi hoor! Leve de Nieuwe Gids en Van der Goes en Willem Kloos en Albertje, die knappe dichter, die luimige verzenmaker, die geestige criticus. Hij begrijpt alles, hij weet alles. Hiep! Hiep! hoera! Ik ben bij het Nederlandsch Tooneel, ook zoo'n plezierige inrichting, maar van comediespelen heb ik geen verstand. Ze houden mij omdat, mijn oude heer Lid van de Commissie in Den Haag is en ze kunnen Den Haag niet missen. Van der Goes, die heeft tenminste: L'art de dire, Leve de pieren! ‘Over de opleiding van jonge tooneelspelers’ Brochure. Van der Goes - Versluys. Ook geen luis! Zie je, ik ben er zoo bij, omdat ik nu nergens anders bij ben, goddank dat ze me nog wat geld geven, anders wat 't heelemaal hongerlijden. En dan heb ik een boel vrienden - allemaal litteraire guiten, maar ik heb er geen verstand van, zie je - ik bemoei er me niet mee. Ik wou me wel in mijn eentje bezuipen en dan heb ik delirium - wandel-manien. De dichter BoekenGa naar voetnoot137 is net een mannetje om hem door midden te breken en dan in je twee broekzakken de twee helften te steken en Breitner zegt altijd neen als je hem vraagt of hij 't ook zoo vindt. In donker, maar als het regent vervloek ik het, dan loop ik zoo'n uur of drie naar vrouwen te zoeken, want Mina is goed en wel, maar Jezus Christus, je wilt ook eens wat anders en het kan niet eeuwig duren, en dan stap ik zoo ergens binnen in een inferieure gelegenheid en dan heb ik er in eens genoeg van. Dan stap [ik] er weer uit net als [ik] er in ben gekomen, zonder een cent te verteren. Dan zie ik vrouwen met wijde monden en lagen poudre-de-riz en vrouwen met lange koude handen, erg beenig - en vrouwen die me bang maken: Dik, breede koppen als ossen, een flessie wijn, lievert? Ook ga ik wel eens met zoo'n vreemd lijk naar boven, maar gewoon naaien, daar komt niet van, dat wil bijna nooit lukken, zonder dat ik zelf begrijp waar 't aan ligt. | |
[pagina 68]
| |
Wat is 't dwaas, hè, als je iets tegen iemand zegt, wat je van binnen verguldt, en je merkt dan dat je het niet tegen hem had moeten zeggen. Het ligt aan jezelf, niet aan den ander, en het is het idiootste wat je al zoo gebeuren kan. ‘Neen’, zou Breitner zeggen, ‘dat vind ik niet’. Ik heb ook een vrouw gezien, met een blooten hals en bloote armen, en maar één oog en groote klieren of puisten - slecht verborgen onder schmink. Afschuwelijk! in een Café, Wijn en bier in de Reguliersdwarsstraat. Er is niemand op de wereld, voor wien ik meer achting en sympathie heb, dan voor jou. Ik kan het volstrekt niet velen dat er iets onaangenaams van jou of je werk wordt gezegd, en als degeen die het zegt mij te stom lijkt om je in hem te kunnen verdedigen, dan loop ik weg. Ik heb dit gevoel voor niemand dan voor jou. Het gaat nooit bij mij weg, dat wij samen zijn geweest, ik leef er in voort, hoewel het nu stil staat. En je kamer, donkergroen, met half licht en je kachel, waar je altijd in pordet en al die trappen, met geheimzinnige deuren in hetzelfde licht van jouw kamer en je glaasjes - kleine, waar je bleeke handen boven beefden, ik heb het alles lief, hoor je! En ik was maar bang om je met iets te hinderen, en vooral bang dat ik het niet zou kunnen merken om het weer goed te maken. Ik heb in een trein naar Den Haag gezeten met mooi weer - het vroor. En toen brandde ik heelemaal van binnen om drie dagen naar je toe te komen, maar ik had geen geld en ik dacht, als ik me nu voor mijn ouders kon openleggen, dan zouden ze mij geld geven om (doorgehaald: naar) bij hem te zijn. Ik wist dat ik het hun niet duidelijk genoeg kon maken en toch probeerde ik het en toen was het mis. En ik voelde mij eindeloos alleen en vervelend en leeg. Je hebt mij beter gekend dan ik zelf wist dat ik was. Je hebt mij in mijzelf leeren zien en dat heeft nooit een ander kunnen doen - nooit, niemand! En dat kan niemand meer doen ook.
Geloof mij, je vriend Arnold Ising Jr. |
|