De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
51Mont-lez-Houffalize 12 Januari 1888.
Amice, Wil verontschuldigen, dat ik nog steeds in gebreke ben gebleven je op je al te vleyend schrijven van 14 en 20 december 1887 te andwoorden, je mijn exkuses aan te bieden voor den te haastigen ondervraag-brief die ik je geschreven heb en die zich met jouw brief heeft gekruisd, bij manier van spreken, en wil mijn dank aannemen, bij manier van spreken, voor het uitmuntend boekgeschenk dat je mij wel hebt willen toerichten. Ik ben er zeer nieuwsgierig naar, of de macht der duisternis in Amsterdam nog op het tooneel zal komen, en of de tooneelspelers zich dan wel zeer trouw zullen houden aan het zoo zuivere hollandsch dat jij voor hen geschreven hebt. Maar is het niet te vreezen, dat het stuk, in Rusland verboden, ook door de officiëuze hollandsche censuur onzedelijk zal worden geacht? Ik verneem, mijn vriend, dat ge Oude-jaarsavond hebt gevierd met Uw minnares, saucijze-broodjes en bisschop. Uw brief is het grootste plezier dat ik van mijn roman gehad heb. Nu zal ik mij permiteeren U eens te verhalen van de treurige lotgevallen van mijn jongst voltooide geesteskind, dat ik eerst De Revolutie in de Literatuur had willen noemen, maar dat ik nu maar Nieuw-Holland heb genoemd. Het is, mijn vriend, een zeer bizonder genoegen met U te korrespondeeren, en ik geef U mijn woord van eer dat niemant in Nederland zulke brieven schrijft als gij en dat gij de eenig ware briefstijl meer dan machtig zijt. Is er een brief van U, dan ben ik geneigd den besteller te omhelzen, want ik weet, dat mij dan een alleraangenaamst half-uurtje wacht en dat ik dien heelen dag nog telkens van wat ik doe zal opstaan om handen-wrijvend de kamer op- en neêr te loopen van puur plezier. Gij moet dan weten, dat dat Nieuw-Holland door mij eerst gezonden is aan den uitgever van ‘Een Liefde’, die mij te-rugschreef,Ga naar voetnoot128 dat hij al te veel te doen had en in de eerste zes maanden aan geen nieuwe uitgaven kon denken, en waar of ik de kopie bezorgd wilde hebben. En Nieuw-Holland ging naar de uitgeverGa naar voetnoot129 van mijn brochure Over Literatuur, in 1886 verschenen. Deze heeren schreven mij echter, dat zij die kopie niet konden uitgeven, ook niet voor mijn rekening, daar zij zich met den inhoud niet konden vereenigen, bij manier van spreken. Daarna ging Nieuw-Holland naar Versluys,Ga naar voetnoot130 uitgever en revolutionair publiceerder van het tijdschrift De Nieuwe Gids. Deze echter schreef mij,Ga naar voetnoot131 dat hij zich met de uitgave op geene wijze kon | |
[pagina 65]
| |
belasten, daar brochures te weinig verdienste opleveren. (Het was een pretext van den strontzak, bij manier van spreken, want hij doet niets dan voortdurend brochures uitgeven) Daarna ging Nieuw-Holland naar den Sekretaris van De Nieuwe Gids, ongeveer zes weken geleden. Deze echter heeft een praktischer middel gevonden om mij te doen verstaan, dat zijn tijdschrift er niet van gediend is. Hij andwoordt eenvoudig niet op de drie dringende brieven, die ik hem deswege in die zes weken heb geschreven.Ga naar voetnoot132 Nu zit ik gepierd, zoudt ge wanen. Neen, mijn vriend, zoo snel geef ik den moed niet op. Kijk naar mij, ik ben net als Biederlack. Nu gaat Nieuw-Holland naar den uitgever van Klaveren,Ga naar voetnoot133 en dan naar den uitgever van AsmodeeGa naar voetnoot134 of Argus,Ga naar voetnoot135 die allicht minder beschroomd zal zijn. Of wel ik geef het in Brussel uit, voor mijn rekening. De brochure tegen Netscher heeft mij 70 guld. opgebracht.
Nu heb ik nog een zaakje met U te bespreken. Ik ben namelijk aan het schrijven van een werkje, - ik verzoek U vriendelijk aan niemant over dit onbelangrijke nieuws te spreken - van een werkje, zeg ik, dat misschien pas over anderhalf jaar klaar zal zijn en dat een soort van mémoires van mij zal bevatten, die ik in de voorreden expliceer van beter nu dan over veertig jaar te kunnen uitgeven. In dit werkjeGa naar voetnoot136 komen, met naam en toenaam, literaire portretten voor van vele menschen, die ik in Amsterdam heb gekend, ook van mijn kennissen en vrienden. Ik waarschuw niemant, vraag niemant om raad, vraag niemant of hij er wel in wil staan. Alleen veroorloof ik mij dat aan U te vragen, want indien gij niet tamelijk volledig er in wilt komen, zoo als onze omgang U in mijn hersens heeft gefotografeerd, dan zoû ik (doorgehaald: U er) er U liever willen uitlaten, daar gij de eenige zijt wien ik tot geen prijs een minder aangenaam half-uurtje zoû willen bezorgen. | |
[pagina 66]
| |
Wil U daaromtrent eens verklaren. Wil mij goed begrijpen, want ik geloof dat ik daar juist iets geschreven heb, dat een onbeleefdheid zoû kunnen schijnen. Gij zoudt niet dáarom bij het verschijnen van mijn werkje in quaestie een onaangenaam half-uurtje kunnen hebben, om dat er iets anders dan een hooge ingenomenheid met Uw natuur in te vinden zoû zijn, niet dáarom, want er zoû niets anders in te vinden zijn, maar er zouden details in kunnen voorkomen, die gij liever niet openbaar zaagt gemaakt, - Uw minnares b.v., om maar dadelijk een voorbeeld te noemen. Zulke details, begrijpt gij, dat zijn dingen, die iemant in de schatting van geen verstandig mensch nadeel zullen doen, maar die men toch wel liever niet gepubliceerd kan willen hebben, al was 't voor zijn ouders of andere bloedverwanten, voor wie men zulke dingen niet weten wil.
Mijn leven vervolgt zich hier anders op dezelfde manier als altijd. Maar zelden heb ik zoo juist een toekomst voorzien, als toen ik vroeger het waarschijnlijk karakter van mijn tegenwoordig leven overwoog. Na de sneeuw komen de ratten en na de ratten weêr de sneeuw. Maar gij, midden-in het vele menschen-leven, vertel mij ook en nog veel daarvan. Gij eindigt Uw laatsten brief met mij te vragen hem als het begin van een brief te beschouwen. Dat doe ik ook. Gij schrijft mij veel te vertellen te hebben. Welnu, ik luister, en doe niets liever dan dat. Aanvaard, Amice, Ising Jr., mijn betuigingen.
K. Alberdingk Thijm, in fraaie letteren. |
|