De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd45v.h. 12 September 87Ga naar voetnoot108
WelEdelGeboren Heer K.J.L. Alberdingk Thijm Hotel des Pays Bas, in Amsterdam.
Amice. Welkom! ... Welkom! ... in Uw geboorteplaats. De Heer Croiset zal van avond niet t'huis zijn, daar hij naar Z E D. landgoed is vertrokken. Zeer gaarne zal ik U tegen elf uur komen halen; ik bied U mijne verontschuldiging aan omdat ik tot kwart voor elven in den Schouwburg zal zijn.
Reikhalzend Uw dw.dr. Arnold Ising Jr.
Amsterdam 20 September 1887
Beminnenswaardige Karel. Het was veertien dagen geleden dat ik Uwe geeerde letteren van 7 Augustus en 7 September mocht ontvangen. Veertien lange dagen! Wat een tijd voor mij, terwijl ik U vroeger bijna dagelijks mocht zien en hooren spreken! Ik wilde dat ik woorden kon vinden om U te zeggen hoe blijde ik was toen ik van avond Uw plezierig schrift zag glanzen. Het is wel jammer voor mij dat de omstandigheden me zoo ver van U af doen wonen, maar zoolang ik hier mijn karig boterhammetjen moet ophalen, zie ik geen kans om mijn krotjen dichter bij U te slepen. Intusschen, mijn vriend, gij zult wellicht met Uw fijne vindingrijkheid de gelegenheid, die gij mij voorspiegelt, om eens te Amsterdam te komen wat vroeger weten op te (doorgehaald: vinden) sporen, dan gij nu, gestrengeld door de banden der eenige, der ware huwelijksmin, welke in de eerste maanden steeds iet of wat eenzelvig is uitgevallen - kunt vermoeden. Uw toestand, mijn vriend, doet mij niet sidderen. Een schoolmeester, die ijverig poogde om mij wiskunde in mijn botte hersens te stoppen, zeide mij: ‘iemand die | |
[pagina 55]
| |
slaapt, is dood’. Welnu, mijn vriend, Uw geest sluimert. Hij is dus tijdelijk in slaap of overleden en gij kunt er dus geen pijn van hebben. Wanneer ik mij een klassieke aanhaling van onzen grooten schrijver en geleerde Multatuli mocht veroorloven, zou ik U toeroepen: ‘gij zijt zoo gelukkig als het vee dat middagmaalt’. En zoo kom ik van zelf tot de groote, letterkundige beweging, die Amsterdam heeft mogen aanschouwen. Gij prevelt reeds: ‘Welzeker, het Congres.’Ga naar voetnoot109 Een der schotels, den literairen heeren voorgediend, was de vertooning van Macbeth. Ach, mijn vriend, behoef ik U te zeggen hoe wij ons hebben uitgesloofd! Mijn broeder Plas,Ga naar voetnoot110 die als een geharnast krijgsman, drie regels uit te braken had, stond het angstzweet op het gelaat, want hij vreesde er in te zullen stikken en begreep niet waarom hij iets wat toch zeer eenvoudig was, in zulk een vreemd omhulsel moest opdisschen - en zoo was het met ons allen: naarvenant. De bekende Kunstcriticus F. Van der Goes heeft voor deze gelegenheid de taak op zich genomen om ons in den Amsterdammer te geeselen. Hij had al medelijden met ons eer het gordijn opging en toen het òp was verveelde hij zich doodelijk. Wij hebben geen van allen letterkundig inzicht en van een tot vleesch en been geworden creatie bemerkte hij geen spoor. Ach! Ach! Wat een turfgelegenheid zou er van den schouwburg te maken zijn, en dan zou niemand en vooral onze scherpzinnige Kunstcriticus F. Van der Goes zich dermate behoeven te ergeren. En ik verzeker U, mijn vriend, alleen mijn flanelletjen kan ik aanhouden, wanneer ik mij voor Macbeth ga opdirken. En mijn tricot, die vleeschkleurig is en mijn rokjen dat schotsch is en mijn maliekolder moeten vastgehouden worden door een riem, en een riem en een riem, zoodat mijn arm buikjen zoo dun wordt als een kinderbilletjen en zoo moet ik het eene versjen na het andere versjen radbraken. Weet gij waaraan ik de gelegenheid dank om wat met U te kouten? Van avond kwam ik met den trein uit Den Haag. Da Costa had mij gezegd: ‘Nu kijk je eerst of Ar t'huis is, dan zit ik bij hem. Zijn we er niet, dan ga je naar Suisse.’ Ik heb het verdomd en ben subiet naar Suisse gegaan. Daar was geen kip. Zoo kwam ik tegen half een t'huis en begon U te schrijven. Gelukkig want anders had ik tot morgen moeten wachten. Ik heb gelezen het boek in twee deelen van Mejuffrouw Uw Zuster. Het was mij wat hoog. Bij historie heb ik nooit goed kunnen reiken.Ga naar voetnoot111 Wanneer ik niet een sterk familiezwak bezat had ik het, ben ik beroerd, niet uitgekregen. Het is U bekend, mijn vriend, dat ik niet in het huwelijk ben getreden. Maar dat kwaad straft zichzelf. Ik heb het razend en razend eenzaam. Het eene wande- | |
[pagina 56]
| |
lingetjen probeert het andere wandelingetjen in te halen. Mijn minnares vertelde mij Zondag morgen, voor ik ontbeten had, dat zij er tusschen ons toch nooit iets van zag komen (doorgehaald: en), dat zij nu fatsoenlijk was geworden, en dat ik er zelf ook eens over denken moest. Toen begaf ik mij in mijn slaapvertrek om verder mijn toilet (doorgehaald: ver) te voltooien en mijn minnares zei: ‘nu ik ga weg’. En zij ging. En ik zit te slecht in mijne contanten om andere liaisons op touw te zetten. Jos de GrootGa naar voetnoot112 gaat trouwen met Rikoff, want zijn duiten zijn op en dan willen ze wonen in Spanje - dus die kans is ook verkeken. Het is een evenement voor mij, wanneer Marietje IJsselman,Ga naar voetnoot113 mij aan tafel voorleest van: ‘waar is het ezeltjen’. Dan voel ik mij getroffen en aai het kind hare wangetjens bij het afscheid. Ik heb mij wel eens verveeld in gezelschap van een ander, maar dan voel ik mij niet ongelukkig en dat doe ik wel als ik lang alleen ben. Mijne beleefdste verontschuldigingen voor al dit gebazel. Vergeef het mij maar. Ik zou het wel neergezet hebben als ik iets beters had kunnen schrijven. Wilt U zoo goed zijn om mijne beste groeten aan Uw echtgenoote over te brengen.
Geloof mij tt Arnold Ising Jr. |
|