De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd44v.h. 16 Augs. 87.
Geachte Karel! Het rood op mijn kamer is hel, want het gas licht. Buiten is het zwart. Ik wou dat de huizen van elkaar vlogen en dat ik zag: een wilden brand. De boomen staan als pijlers: stokstijf. Ik hoor niets en ik zou boven woest getier uit, hard willen schreeuwen; er komt niemand! en als er een kwam, verveelde ik mij doodelijk, zooals er zich nooit iemand verveeld heeft. Niets gebeurt! en ik heb zoolang zitten staren. Ik voel als een kruier, die een eindeloozen weg af moet - een weg met een sloot aan weerskanten en boompjes, spichtig en hoog met ruimte - jaren - jaren lang! | |
[pagina 52]
| |
Was er iets in mij! Ik kan het niet zien want je bent heengegaan. Nog lang en altijd! Zondag avond heb ik Mina van den trein gehaald. Ik (doorgehaald: wachtte) heb gewacht een uur, want de trein kwam te laat aan. Zij bracht mee een pluim van wuivende halmen, en zij hield ze dwars in de hand. En wat ze zeide was als toen ze nog niet in dien trein had gerust. Weken lang is Neef in Den Haag. En terugkeerend zal hij verhalen, met zielloozen blik van een schoone,Ga naar voetnoot100 zonder parfums, die aan zijn voet ligt gebogen. Het zou verraden gemis van discours en het valt niet te denken van twee mannen, zoo verschillend als jullie, zoo artistiek en zoo karakteristiek-beiden, wanneer Goes je gezegd had, dat ik in Houffalize's gastvrije villa me had willen laven aan het volmaakte genot om te zijn van den (doorgehaald: gastvrijen) vriendelijken landheer en de bevallige vrouwe des huizes: de nederige, bescheiden tourist.
v.h. 8 September 87.
Jongen, jongen ik ben meer dan suffisant verkouden - (doorgehaald: zoo) in mijn hoofd - en ik stop toch alle dagen dien kop in het water, daarom heb ik er zeker in (doorgehaald: zoo) lang geen last van gehad. Het spijt mij wel dat je het nu zoo slecht treft - want als er wat aan mij mankeert ben ik maar een heel klein stukje van een mensch. Hatischa! Bouwmeester wou absoluut me een bittertje voor vijf centen geven, na de repetitie van Macbeth, in een kroegje op het Leidsche Plein. Nu ik had wel zuur gegeten aan een tafel met een te klein maar vuil servet op het Vreeburg in Utrecht. 't Was kermis en God zat er boven. En ik dacht: zoo'n bittertje om half twee kon me wel eens opknappen, maar met die verkoudheid zou ik een kruik (doorgehaald: vol) leeg moeten drinken, voor ik een beetje op mijn beenen kwam te staan. Koude, ovalen kroten waren het ... en eieren voor vijf centen het stuk. Van dat zout was ik wel wat ... brr! Gek die ikken en mij's. Breitner,Ga naar voetnoot101 niet waar? Toen je verloofd was, zei hij zoo aardig: ‘Pleizierig kennis gemaakt te hebben’! Zooals hij is, blijft hij. Een geheimzinnige schilder. Wij hebben wel samen gegeten, dan wachtte hij niet tot ik het òp had en dan moest hij in eens om half zeven ergens zijn - bij een meisje - maar hij vertelde er geen sikkepit van. Hatischa! En wanneer hij met een ander middagmaalde gingen zij beiden zitten lezen, en dàt vertelde hij mij, terwijl ik een ossenlapje trachtte te vermalen. Nu hadden wij elkaar in lang niet gezien. Zaterdag was ik een bejaarde mijnheer, schatrijk en Christine PoolmanGa naar voetnoot102 was mijn vrouw, een kruiersdochter, die me om mijn geld had genomen. Zoo'n domme kerel, kaal kopje, beneden rood, de wangen moesten naar boven, een stijve, drooge snor, praatjes over het weer bij gebrek aan beter. | |
[pagina 53]
| |
Enfin nog al leuk! Na 't tweede bedrijf was ik klaar. Kom, denk ik, misschien vind ik de ‘Cercle artistique’ wel in ‘de Poort van Cleef’. ‘Johan’,Ga naar voetnoot103 zeg ik, ‘één vet!’ ‘Best meneer!’ ‘En de Figaro’. Vervelend al die joden! ‘Asjeblief, meneer, één vet en de Figaro!’ ‘Kom je laat, Johan’, zeg ik, ‘dan zijn de heeren al weg, kom je vroeg, dan is er ook geen mensch’. En zoo mag ik een onstichtelijk verhaal lezen van een verleid meissie, dat in de Seine sprong en van den verleider, die in een open bakje reed met vrouwen van plezier... Daar staat de poes op de tafel uit mijn glas melk te drinken. Men kan zich niet omkeeren of hij snoept alles op. Vlug als water. Een alleraardigst beest. Een gemeenzaam schoudertikjen van Johan doet mij opkijken. ‘Meneer, daar zit iemand!’ Waarachtig Breitner! En wat lapt hij me? Na een half uurtje bromt hij: ‘'t Begint me hier te vervelen. Ik zou WitsenGa naar voetnoot104 (een langen schilder die niets zegt) vinden in SuisseGa naar voetnoot105 of hier’. Hatischa! Hij weg. 't Is elf uur en ik wil dan dolgraag uit. ‘Ja’, zeg ik, ‘ik ga maar niet mee naar Suisse’. Antwoord: ‘Zooals je wilt’ en nog ten overvloede: ‘ik heb ook allerlei dingen met hem te bespreken’. Hij verdeelt de menschen in onmogelijke en mogelijke gezichten. Met de onmogelijke wil hij niet te doen hebben en hij kijkt nooit in een mensch, met een mogelijk gezicht. Breitner is de beste van allen, die ik na (doorgehaald: jou) je vertrek, mocht ontmoeten. Vandaar mijn uitvoerige breedsprakigheid. Wil mij verontschuldigen! Dolgraag had ik eens op de Villa des Cheras te Mont-lez-Houffalize met jou en je beminnelijke gade willen zijn, maar ik moest nog al vaak een uurtje aan het Tooneel doorbrengen, zoodat ik ook, toen mijn vader me verzocht om hem te Königswinter te bezoeken, t'huis mocht blijven. Heel erg blij zou ik wezen, wanneer je dezen winter bij je vader - ik vond het gezellig toen ik Z.HoogGel. eindelijk weer eens voorbij zag komen - bij je vader kwaamt logeeren - met Uw lieftallige gade, natuurlijk! Misschien zoudt gijlieden mij dan wel een oogenblikjen willen afstaan. Neef Croiset had de beleefdheid om mij een dood stuk carton, met fraai gedrukte letters er op, uit Den Haag op mijn dak te zenden en zoo vernam ik dat hij het jonge heeren leven had vaarwel gezegd.Ga naar voetnoot106 Het stofje huiselijk leven dat wij met elkander hadden is er mee weggeblazen. En zoo wordt het hier leeger en leeger... Zou Erens terugkomen?Ga naar voetnoot107 | |
[pagina 54]
| |
Ik weet wel dat deze brief lang niet af is, maar ik ben zoo verkouden en mag daarom niet nog meer van Uw vriendelijk geduld vergen. Wil mijne beleefde groeten aan Uw vrouw overbrengen s.v.p.
Geloof mij, tt Arnold Ising Jr. |
|