De scheldkritieken
(1979)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Liefde's Dageraad en andere gedichten 83[Door Edward B. Koster (1888-1889). Deventer, Joh. H.W. Kreunen. 1890.]
De heer E.B. Koster is iemant met een vies zieltje, een zieltje als een poepje. De heer E.B. Koster is een burgerlijk zieltje, een oudachtig duf jufje, dat de kleêren opdraagt van de menschen, bij wie ze vroeger in dienst is geweest. Ja, ik wilde veel liever, dat de heer E.B. Koster in een andere gemeente gediend had. Ik zou liever in zijn stukjes wat van den inboedel der zielen van Laurillard, Hasebroek en Koetsveld terugvinden, dan, zoo als nu, de zaken van Nieuwe Gids-dichters, die de heer E.B. Koster eerst verfonfaaid en er zich toen potsierlijk meê opgeschikt heeft. De rest is niets dan vuil onder-goed. Ik kom uit de koncertzaal en er gaat mij een duf jufje voorbij, die een poepje laat... Nú weét ik 'et: De jufvrouw is ook bij 't koncert geweest, en doet dit uit extaze. Visioen zeker, Visioen van den heer E.B. Koster:
Ik fluister zacht uw zoeten naam, Marie.
Heel goed! Dank-je, Marie, Marie, Marie. ‘Marie’ is goed; ik zal verder geen gebruik-maken. |
|