De scheldkritieken
(1979)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Engelbert de Chateleux 56[Engelbert de Chateleux. Indrukken van den dag. Amsterdam, A. Rössing. 1888.]
Ik heb geen lust om in de stoffige taart van deerniswekkend proza te happen, waartoe de heer De Chateleux zijn stinkend bittere en vunzig zure gedachte-vruchten en het giftige meel van zijn ploerten-stijl heeft samengeknoeid. Als het mijn doel was bij een hoeveelheid ordéntelijke en wèldenkende menschen een overtuiging omtrent het geschrift van dezen auteur te vestigen, zoû ik er bedaard tegen gaan redeneeren of er kalmpjes over gekscheren. Maar dit is mijn doel niet. Mijn doel is zoo maar op te schrijven net wat ik gevoeld heb. Deze Indrukken van den dag zijn een onuitstaanbaar boek. Als men het leest leert men den auteur kennen als een povere pieterige blaaskaak van een derde-rangs-pamflettisten natuur. Het is dus niet een boek dat men haten kan, want het is laag, het is ook niet een boek, dat den wrevel opwekt, dien korten maar toch wel deugdelijk sarrenden wrevel, die gewekt wordt door de taal van eerst Huet en daarna half de jongere dichters, half de jongere prozaschrijvers imiteerende dagbladschrijvers, want de Indrukken van den dag zijn nóg véel ouwerwetscher dan het oudste proza van Huet en boven-dien eerlijk, van een neetoorige, aâmborstige en etterende eerlijkheid, jawel, maar toch eerlijk, en eerlijk, hoe dan ook, zijn de voortbrengselen van die dagbladschrijvers níet. Deze Indrukken zijn een boek dat een soort van medelijden opwekt vermengd met walging, het is het werk van een lichtelijk door grootheidswaanzin aangetasten armen kinderachtigen schoolmeester. Niets is bespottelijker dan de vergeefsche pogingen die de auteur doet om vooral heftig te zijn. Men kan zoo merken, dat hij hoopt, dat de lieden hem voor brutaal, godslasterlijk, duivelachtig, sataniesch hartstochtelijk enz. zullen uitmaken. Zijn bluf is de bluf van een diligencevoerman, pochend op de nieuwer-wetschheid van zijn vervoerwijze. | |
[pagina 122]
| |
Die goede meneer De Chateleux is een der door Multatuli voor goed van de wijs gebrachten. Men kan dat zoo duidelijk nagaan: Engelbert was een flink en veel belovend jongetje, Roomsch of Gereformeerd-Christelijk opgevoed. Daar wordt-i achttien en leest Multatuli. Goeye-Heer, daar had je de poppen aan 't dansen. Zijn Christelijk geloof ging vort, weg, heelemaal; hij vermagerde, zijn voorhoofd werd grooter, zijn oogen ook en schitterend, hij was denker en vrijdenker geworden en Godloochenaar. Hij ging buitendien op een zwakke manier net zoo schrijven als Multatuli - hij waande zich nu een heele piet. En sinds dien tijd is dat zoo gebleven. Nu, in 1888, gaat De Chateleux nog in een houding staan en roept b.v.: ‘God is 'n kranke droom van krank gefolterd brein,’ of: ‘Geen flink verworven eigendom, maar alle erfenis is 'n diefstal,’ of ‘De zedelijke waarde van een mensch openbaart zich in zijne liefde’... Beste jongen, nu is 't goed geweest, hier heb je 'n cent, ga nu verder. Al de puntige gezegden, snedige opmerkingen, kloeke uitspraken, schoone gedachten, leuzen, deviezen, spreuken, vergelijkingen, aforismen, anekdoten, kwinkslagen, fantazieën, schetsen, ideeën, openbaringen, enz. enz. van den heer De Chateleux zijn herhalingen. Ver het meerendeel is van Multatuli, soms moet men aan fransche schrijvers van minderen rang als Léon Gozlan enz. denken. En de heer De Chateleux moge van al die dingetjes nog wat succes hebben als hij ze in de dorpsherberg voor radikale postmeesters of ontvangers debiteert, - voor eenigszins wijsgeerig of letterkundig ontwikkelde menschen zijn zij volkomen ongenietbaar.
Maart 1890 |
|