Krabbeltjes van Oom Chap(1930)–Ch.M. van Deventer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Jantje denkt na. Mijn vader is mijn beste vrind En dan mijn onderwijzer, Maar wie ik de' allerbesten vind, Dat's eigenlijk toch Keizer. Dien mag ik stompen voor de pret En knijpen in zijn lenden, En nooit zal hij me naar mijn bed Of uit de kamer zenden. Dien mag ik duwen in het zand En jagen door de paden, En nooit zet hij mij aan den wand En nooit zal hij me raden. Het ergste wat hij doet is ‘waf!’ Dan moet ik wel eens schrikken, Maar dat's dan ook mijn heele straf, En gauw komt hij me likken. O, was 't met iedereen zoo'n jool, Wat had ik dan een leven; 'k Ging nooit naar bed en nooit naar school En stoeide aldoor voor zeven. Vorige Volgende