ten in de voors. missive verboden, ende dat men met namen heeft gedreven, terwijle wij present waeren, dese twee poincten:
dat de mensche door eene onwederstandelicke cracht wert bekeert ende herboren, ten anderen dat diegeene die eens het rechtveerdichmaeckende geloove heeft gehadt, hetselvige nimmermeer weder en can verliesen, in sulcker vougen dat het nyet mogelick en es, dat hij vallende in eenige sware sonden, als dronckenschap, hoerdom, overspel ende diergelijcke, soolange hij daerinne continueert ofte hem daervan nyet en bekeert, soude connen sterven.
Alle welcke poincten, alsoo se (ons bedunckens) directelick tegens de ware godtsalicheyt strijden, ende uuyt des menschen harte wechnemen de heylsame ende christelicke sorchvuldicheyt, die elck geduerichlijck schuldich es te dragen over t' zijn salicheyt, soo sijn wij attestanten ten hoochsten daerover geschandaliseert geweest, wel duydelick verclarende dat wij noyt hadden gemeent, dat men in vergaderinge van predicanten, die de luyden nae den hemel souden wijsen, d' voirs. poincten in soodaniger maenieren souden drijven, ende den nieuwelingen, die eerst totten dienst sullen coomen, soo groffelick soude indruicken, ende dat noch selffs tegens 't expresse bevel van de hooge overicheyt.
Attesteren wijder, dat eenige predicanten des classis, zijnde requiranten van dese onse attestatie, jegens tgunt voirs. es wel expresselick hebben geprotesteert, met welcke requiranten ende protestanten wij wel wenschen te syen, dat U. Ed. Mog. Heeren Staten volgende haere resolutie iterativelijck genomen ordre stellen, dat geen aencomende predicanten in toecompstige tijt, met dese voorverhaelde poincten, noch den nootsaeckelicken gevolge van dien meer en werden beswaert, ende nadien dat men schuldich es van alle rechtveerdige ende waerachtige saecken getuygenis der waerheyt te geven (des versocht sijnde, gelijck wij nu sijn) soo hebben wij dese onse attestatie onderteyckent (offererende deselve in cas van recollement met eede te affirmeeren) opten x. octobris anno xvi.c ende thien, ende was onderteyckent Dierinc Adriaensz. Ousthoorn, Coomwinder ende Adriaen Heynrickszz. Tol
(G.B. Rotterdam 573).