59. Spreuken der vaderen
Verba seniorum (Vitae patrum, V en VI), tweede Middelnederlandse vertaling, Holland, ca. 1450.
Perkament; 180 bll.; blad en bladspiegel resp. 180 × 130 mm en 120 à 125 × 83 à 87 mm; 2 kol., 25 rr. per kol. Moderne potloodfoliëring van 1 tot 179 (26 is overgeslagen en tussen fol. 80 en 81 en fol. 159 en 160 is een blad niet gefolieerd, zodat het handschrift 180 bll. telt). Eén hand, maar ongelijkmatig (littera textualis). Rode initialen, lombarden, titels en paragraaftekens; tussen fol. 1ro en 26vo rode regelvullingen. Midden op fol. 1vo in een wat latere hand (littera bastarda): dit boec is den susteren van sinte agnieten (te 's-Gravenhage?). Oorspronkelijke bruin kalfleren band op eiken borden; voor- en achterplat met drievoudige filets versierd; twee koperen sloten, waaraan de sluithaken ontbreken.
Utrecht, Aartsbisschoppelijk Museum, 51.
Dit handschrift bevat een tweede vertaling van de Verba seniorum (Vitae patrum, V en VI). Zij is evenmin volledig als de eerste en is blijkbaar in de Noordelijke Nederlanden ontstaan. Misschien is zij het werk van Wermbold van Buscop († 1413), een geestverwant van Geert Grote, biechtvader van het Sint-Caeciliaklooster te Utrecht en middelpunt van de devote zusters in Holland. Volgens Thomas a Kempis vertaalde hij ‘quaedam dicta sanctorum’, waarmee deze vertaling van de Verba seniorum kan zijn bedoeld. Behalve in dit handschrift is deze vertaling nog bewaard in de hss. Berlijn, Bibliothek der Stiftung Preussischer Kulturbesitz, Ms. germ. quart. 523 en 1571; Bonn, Universiteitsbibliotheek, S 2561; Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 5236 en Deventer, Athenaeumbibliotheek, 101 F 12. In 1480 werd deze vertaling door Gheraert Leeu te Gouda gedrukt (Campbell, 937). Een derde vertaling van de Verba seniorum, voorkomend in hs. Utrecht, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 5 E 19, afkomstig uit het Sint-Agnesklooster te Maaseik, is een Oostlimburgs afschrift van een Ripuarische vertaling, die we in de hss. Berlijn, Bibliothek der Stiftung Preussischer Kulturbesitz, Ms. germ. fol. 593 en Keulen, Stadtarchiv, W. fol. 155 hebben aangetroffen.
Het hier besproken handschrift heeft aan de ‘susteren van sinte agnieten’ toebehoord. Misschien worden hiermee de regularissen van het Sint-Agnesklooster te 's-Gravenhage bedoeld, daar de taal van het handschrift blijkbaar Hollandse kenmerken vertoont en de zusters van dit klooster in de hss. Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterk. 283 en Wenen, Österreichische National-bibliothek, Ser. nov. 248, die hun hebben toebehoord, ‘de susteren van sinte agnieten’ worden genoemd. Het handschrift komt reeds