Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken
(1972)–J. Deschamps– Auteursrechtelijk beschermda. Vier evangeliën, Noordnederlandse vertaling, Holland (Haarlem), 1408.Perkament; 3 + 10 + 230 + 1 bll.; blad en bladspiegel resp. 187 × 127 mm en 125× 70 mm; 1 kol., 22 rr. per kol. Foliëring met zwarte Arabische cijfers van 1 tot 10, daarna oude foliëring met rode Romeinse cijfers van J tot CCXXX. Eén hand (littera textualis). Opengewerkte rood-blauwe initialen met rood en paars penwerk; afwisselend rode lombarden met paars en blauwe lombarden met rood penwerk; afwisselend rode en blauwe hoofdletters; rode titels en koptitels; kapittels van de evangeliën met rode en blauwe Romeinse cijfers genummerd. Op fol. 230ro, door de kopiist: Ghescreuen int iaer ons heren. M.cccc. ende .viij. op sinte appolonien auont; daaronder in een vijftiende-eeuwse hand (littera textualis): Jtem dit boec oech te haerlem opt tgrote beghiin hof in aliit heer hughen dochter huus. Oorspronkelijke donkerbruin kalfsleren band; voor- en achterplat met drievoudige filets versierd; twee koperen sloten; rug vernieuwd.
's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 75 G 1.
| |
b. Brieven der Apostelen; Handelingen der Apostelen; Openbaring van Johannes en Oudtestamentische Perikopen, Noordnederlandse vertaling, Utrecht, 1391.Perkament; 225 bll.; blad en bladspiegel resp. 224 × 162 mm en 170 × 115 mm; 2 kol., 33 rr. per kol. Oude foliëring met rode Romeinse cijfers, steeds rood onderstreept. Eén hand (littera textualis). Blauwe initialen met paars penwerk; afwisselend rode en blauwe lombarden en paragraaftekens; rode titels en koptitels; glossen kleiner geschreven en rood onderstreept. Op fol. 225voa, door de kopiist, in het rood: Ghescreuen ende volendet int jaer ons heren doemen screef dusent driehondert ende .XCI op sunte aghaten auont. God hebbe den lof. van nv tot in ewicheit Amen; daaronder met zwarte inkt, in een vijftiende-eeuwse hand, grotendeels uitgeschrapt en slechts onder ultraviolette belichting leesbaar: Dit boec hoert den susteren des beslotenen conuents ten xjM maechden bynnen utrecht. Zestiende-eeuwse bruin kalflederen band op eiken borden; voor- en achterplat met drievoudige filets en rolstempels versierd; twee gedreven koperen sloten; op voor- en achterplat vier koperen knoppen.
's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 132 G 1.
Omstreeks 1390 kwam er een Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament en van de oudtestamentische perikopen tot stand, die in de loop van de 15de eeuw, ook in Brabant en Vlaanderen, de oudere Zuidnederlandse vertalingen verdrong. Die ver- | |
[pagina 160]
| |
taling wordt toegeschreven aan Johannes Scutken († 1423), convers in het klooster Windesheim bij Zwolle, van wie Johannes Busch in zijn Chronicon Windeshemense zegt dat hij de evangeliën en de psalmen en ‘alia quedam similia’ ten behoeve van de leken in de landstaal overbracht. Volledig is die vertaling bewaard in hs. 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 75 E 8, geschreven in 1399. Behalve in de boven beschreven handschriften is zij gedeeltelijk overgeleverd o.a. in de hss. 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 69 B 10, 70 E 19, 73 E 19, 75 E 9, 75 E 10, 75 E 64, 75 E 77, 75 G 67, 76 J 12, 76 J 13, 78 E 69, 128 D 28, 131 H 41, 132 G 2, 133 C 16, 133 C 17, 133 D 28 en 133 D 29; 's-Gravenhage, Museum Meermanno-Westreenianum, 10 D 24, 10 D 41 en 10 D 42; Haarlem, Bisschoppelijk Museum, 127; Haarlem, Stadsbibliotheek, 187 D 6; London, British Museum, Add. 25.720, 26.658, 26.659 en 30.036 en Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterk. 243 I, II en III, 244, 245, 246, 247, 248, 250, 251, 252, 253 en 254. Deze Noordnederlandse vertaling heeft de tekst geleverd voor alle teksten van het Nieuwe Testament, die tussen 1477 en 1522, veelal in de vorm van epistel en evangeliën, dus als perikopenverzameling, in de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden zijn gedrukt. Het eerste hier besproken handschrift is in 1408 geschreven en heeft aan het Groot Begijnhof te Haarlem toebehoord. Het is in het bezit geweest van A. Bogaers (1795-1870), dichter, taalkundige en jurist, wiens verzameling handschriften en oude drukken na zijn dood door zijn dochter aan de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravennage is geschonken. Het tweede hier besproken handschrift is in 1391 geschreven en heeft aan het tertiarissenklooster Elfduizend Maagden te Utrecht toebehoord, dat in 1412, dus 21 jaar nadat het handschrift was geschreven, is gesticht. In de tweede helft van de 17de eeuw was het in het bezit van Janus Albinus. Het heeft toebehoord aan G.P.A. Struijk, notaris te Dordrecht. Op de veiling van diens bibliotheek werd het in 1891 door de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage verworven.
Cat.-Janus Albinus, Dordrecht, 1696, nr. 56; I. Le long, Boek-zaal der Nederduitsche bybels, Hoorn, 1764, p. 285; Verslag van de aanwinsten der Koninklijke Bibliotheek gedurende het jaar 1870 (met inbegrip van het geschenk-Bogaers), 's-Gravenhage, 1871, p. 3;. Cat.-G.P.A Struijk, Dordrecht, 1891, p. 30; Verslag over de toestand der Koninklijke Bibliotheek in het jaar 1892, p. 8, nr. 1; H. van Druten, Geschiedenis der Nederlandsche bijbelvertaling, Leiden, 1895-1905, p. 171-223; C.C. de Bruin, Middelnederlandse vertalingen van het Nieuwe | |
[pagina 161]
| |
Testament, Groningen-Batavia, 1935, p. 370-513; C.C. de Bruin, De statenbijbel en zijn voorgangers, Leiden, 1937, p. 66-68; Middelnederlands geestelijk proza, verzameld door C.C. de Bruin en ingeleid door C.G.N. de Vooys, Zutphen, 1940, p. 17-20, nr. 10 en p. 330, nr. 10. |
|