| |
| |
| |
21. Het Comburgse handschrift
Het Comburgse handschrift, Oost-Vlaanderen (Gent?), ca. 1380-1425.
Perkament; 334 bll.; blad 267 × 195 mm; 2 kol. Zes stukken. Zwarte inkt-foliëring met Arabische cijfers, nadat de zes stukken samen waren gebonden (ca. 1500). Tien handen (littera textualis): de eerste hand schreef fol. 1roa-85voa en 283roa-310voa; de tweede hand fol. 87roa-128vob; de derde hand fol. 128vob-130vob; de vierde hand fol. 131roa-178rob; de vijfde hand fol. 179roa-234vob, 261roa-281vob en 335roa-346rob; de zesde hand fol. 235roa-260vob; de zevende hand fol. 310voa-311vob; de achtste hand fol. 311vob-334vob, de negende hand fol. 85vob-86roa en de tiende hand zes verzen op fol. 178voa. Eerste stuk (fol. 1-86): bladspiegel 220 × 153 mm; 42 rr. per kol.; moderne potloodfoliëring; blauw-rode initiaal met rood en zwart (waarschijnlijk oorspronkelijk paars) penwerk; afwisselend rode en blauwe lombarden; uitstaande beginletters van de verzen afzonderlijk rood doorstreept; rode paragraaftekens. Tweede stuk (fol. 87-130): bladspiegel 217 × ca. 145 mm; 36 rr. per kol.; opengewerkte rode initiaal, rode initialen, lombarden, titels en paragraaftekens; uitstaande beginletters van de verzen afzonderlijk rood doorstreept. Derde stuk (fol. 131-178): bladspiegel 220 × 142 mm: 38 of 39 rr. per kol.; rode lombarden en paragraaftekens; rode en rood doorstreepte zwarte titels. Vierde stuk (fol. 179-234): bladspiegel 230 × 140 mm; 42 rr. per kol.; moderne potloodfoliëring midden in de onderste marge; rode initialen, lombarden en titels; uitstaande beginletters van de verzen doorlopend rood doorstreept. Vijfde stuk (fol. 235-281): bladspiegel 225 × 155 mm, 42 of 43 rr. per kol., moderne potloodfoliëring midden in de onderste marge; rode initialen, lombarden, titels en paragraaftekens; uitstaande hoofdletters van de verzen doorlopend rood doorstreept. Zesde stuk (fol. 282-347): bladspiegel: 230 × 150 à 160 mm; 42 rr. per kol.; een opengewerkte rood-blauwe initiaal; rode lombarden; moderne potloodfoliëring midden in de onderste marge; uitstaande hoofdletters afzonderlijk rood doorstreept behalve op fol. 337roa-346rob, waar die hoofdletters doorlopend rood zijn doorstreept. Zestiende-eeuwse wit zwijnsleren band op beuken borden; voorplat versierd met een paneelstempel, rolstempels en filets, achterplat slechts met rolstempels en filets; sporen van twee sloten; rug aan de voorzijde gebarsten en daarom aldaar met een strook zwijnsleer van 45 mm breed overplakt; borden naar binnen afgeschuind.
Pl. 22 en 23
Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek,
Cod. poet. et philol. fol. 22.
Het Comburgse handschrift, zo genoemd naar het Ritterstift Comburg (vóór 1488 een benedictijnenabdij) bij Schwäbisch-Hall in Baden-Württemberg, waaraan het tussen ca. 1536 en 1803 heeft toebehoord, is één van de belangrijkste Middelnederlandse handschriften, die bewaard zijn gebleven. Het bestaat uit zes stukken, waarvan althans het eerste, het vierde, het vijfde en het zesde stuk door nauw samenwerkende kopiisten zijn geschreven, daar de eerste hand delen van het eerste en het zesde stuk en de vijfde kopiist
| |
| |
delen van het vierde, het vijfde en het zesde stuk heeft geschreven. De zes stukken werden omstreeks 1500 samengebonden en met Arabische cijfers gefolieerd. Nadat het handschrift in het bezit van het Ritterstift Comburg was gekomen, werd het in zijn huidige band gebonden; hierbij werd de bovenste marge (vgl. de gedeeltelijk weggesneden foliëring voorin) besnoeid.
Uit de inhoud van het handschrift, die uit een vijftigtal stukken bestaat, vermelden we slechts: Die rose van Hein van Aken (fol 1roa-85voa), bewerkt naar Le roman de la rose van Jean de Meung en Guillaume de Lorris, eveneens bewaard in de hss. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, II 1171 en 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, Bruikleen Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen XXIV, alsook fragmentarisch in de hss. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek, I A 24b en c en Gent, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 1374 en 1638; De heimelicheit der heimelichheden van Jacob van Maerlant, bewerkt naar het Secretum secretorum, ook overgeleverd in de hss. 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 76 E 5 en Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterk. 169, alsook gedeeltelijk in hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 15.624-41; Die boec van seden (fol. 102voa-110rob), een zedenkundig leerdicht, eveneens fragmentarisch bewaard in hs. Oudenaarde, Stadsarchief en 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 71 H 39; De boec van Catoene (fol. 110rob-112rob), een bewerking van de Disticha Catonis, eveneens volledig of fragmentarisch bewaard in de hss. Oudenaarde, Stadsarchief; Berlijn, Staatsbibliothek der Stiftung Preussischer Kulturbesitz, Ms. germ. fol. 751, 31 en 32 en Ms. germ. quart. 557; Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Letterk. 221 en München, Bayerische Staatsbibliothek, cod. germ 102, alsook in drie drukken, waarvan de oudste omstreeks 1500 bij Henr. Eckert van Homberch te Antwerpen is verschenen (Nijhoff-Kronenberg, 541); De eerste Martijn, Dander Martijn en Van der drievoudecheide (fol. 112rob-124vob), drie strofische gedichten van Jacob van Maerlant, nog overgeleverd in de hss. 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 73 F 19 en 76 E 6; Gent, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 1374; Groningen, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 405 en Oxford, Bodleian Library, ms. Canon, Misc. 278, alsook in een druk van 1496 door Henrick die Lettersnider te Antwerpen (Campbell, 1026), en fragmentarisch in de hss. Gent, Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde en Heidelberg, Universiteitsbibliotheek, Heidelb. 362a, 83; Het boec van Sidrac (fol.
| |
| |
131roa-174vob), een vertaling van Le livre de Sidrac of La fontaine des sciences, waarin Sidrac de filosoof ruim 400 vragen van koning Boctus beantwoordt, ook bewaard in de hss. Brussel, Koninklijke Bibiliotheek, 1714; olim Hamburg, Staats- und Universitätsbibliothek, Cod. germ. 24 fol.; Kaliningrad (Königsberg), Universiteitsbibliotheek, 903; Londen, British Museum, Add. 10.286 en Oxford, Bodleian Library, Ms. Marshall 28, alsook fragmentarisch in de hss. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, IV 398, 4 en IV 636, 5 en 6; Gent, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 2749, 7; Hasselt, Rijksarchief, fragm. neerl. 2 en Münster, Universiteitsbibliotheek, 1271, 2; Van sente Brandane (fol. 179ror-192roa), het verhaal van een wonderlijke zeereis door Brandaan en zijn metgezellen, eveneens grotendeels overgeleverd in hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 15.589-623; Vanden vos Reynaerde (fol. 192voa-213rob), ook volledig bewaard in hs. Schloss Dyck bij Neuss en fragmentarisch in de hss. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, IV 774; Darmstadt, Hessische Landes- und Hochschulbibliothek, 3321 en Rotterdam, Gemeentebibliotheek, 96 B 5; Van den coninc Saladijn en van Hughen van Tabaryen (fol. 229voa-231rob), een bewerking van L'ordre de chevalerie, een gedicht, waarin Hughe van Tabarië, een gevangengenomen kruisridder, sultan Saladijn in de verheven ridderidealen inwijdt, eveneens overgeleverd in de hss. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 15.642-51 en Oxford, Bodleian Library, Ms. Marshall 29; Van zeden (fol. 261vob-265roa), een bewerking van de Facetus, een in de middeleeuwen veel gebruikt schoolboekje met ruim 125 zedenlessen, en de Rijmkroniek van Vlaanderen (fol. 282roa-346rob), alléén bewaard in het hier besproken handschrift, waarin de geschiedenis van Vlaanderen van de forestier Liederik (792) tot aan het begin van de regering van Jan zonder Vrees (1405) wordt behandeld. Deze rijmkroniek telt 10.571 verzen, waarvan het grootste gedeelte (vs. 1-8839) naar Latijnse en Franse kronieken is bewerkt, maar het laatste gedeelte (vs. 8840-10571) omstreeks 1415-1420 door een tijdgenoot is geschreven, die gedeeltelijk ooggetuige van de door hem verhaalde gebeurtenissen moet zijn geweest.
De vraag rijst hoe het handschrift dat waarschijnlijk in Gent is tot stand gekomen, in de bibliotheek van het Ritterstift Comburg is beland. Het kan in het bezit van de Brusselse kanunnik Gernandus von Schwalbach, geboortig uit Hessen, zijn geweest, die het in 1536, toen hij Brussel verliet om deken van het Ritterstift Comburg te worden, kan hebben meegenomen. In 1578 liet Erasmus Neu-
| |
| |
stetter (1522-1594), eerst deken, daarna proost van het Ritterstift Comburg, het wapen van zijn geslacht aanbrengen. In 1802 werd het Ritterstift opgeheven. In 1805 werd het handschrift door F.D. Gräter (1768-1830), toen rector van het gymnasium te Schwäbisch-Hall, in de Comburgse bibliotheek ontdekt, die kort daarna door Frederik, koning van Württemberg, aan de Königliche Öffentliche Bibliothek, thans Württembergische Landesbibliothek, te Stuttgart werd geschonken.
F.D. Gräter, Über die Merkwurdigkeiten der Comburger Bibliothek. Ein Programm an der Jahresfeyer des glorreichen Geburtsfests Seiner Churfürstlichen Durchlaucht Friedrichs des Zweyten, Herzogs zu Württemberg, den 6ten November 1805, Hall, 1806, p. 19; F.D. Gräter, Über die Merkwürdigkeiten der Comburger Bibliothek, Drittes Heft. Ein Programm bey den auf allerhöchsten Befehl der Königlichen Oberstudiendirection den 29sten Sept. 1806 in dem Königlichen Gymnasium ill. zu Hall eröffneten Herbstprüfungen, Hall, 1806, p. 8-11; F. Weckerlin, Zur Geschichte, und Litteratur der altflandrischen Sprache überhaupt, Beyträge zur Geschichte altteuscher Sprache und Dichtkunst, Stuttgart, 1811, p. 100-125; F. Weckerlin, Zur Geschichte und Literatur des Reineke Fuchs insbesondere, Beyträge zur Geschichte altteutscher Sprache und Dichtkunst, Stuttgart, 1811, p. 125-151; F.D. Gräter, Über die Merkwürdigkeiten der Bibliothek des ehmaligen Ritterstifts Comburg am Kocher, Braga und Hermode, 5 (1812), p. 230, 236, 251, nr. 22 en p. 265-375; J. Grimm, Reinhart Fuchs, Berlijn, 1834, p. 115-234; Denkmäler altniederländischer Sprache und Litteratur. Nach ungedruckten Quellen herausgegeben von E. Kausler, Tübingen, 1840-1866, 3 dln.; Oudvlaemsche gedichten der XIIe, XIIIe en XIVe eeuwen, uitgegeven door Ph. Blommaert, II, Gent, 1841, p. 1-28; Die Dietsce Catoen, een Middelnederlandsch leerdicht. Kritisch uitgegeven door W.J.A. Jonckbloet, Leiden, 1846; De boec van Catone, een Dietsch leerdicht, uit het Latyn, naaer een handschrift van het einde der XlIIe eeuw, [uitgegeven door D.J. Vander Meersch], Gent, [1846], p. 18, 91-94 en passim; Der leken spieghel, leerdicht van den jare 1330, toegekend aan J. Deckers, klerk der stad Antwerpen, uitgegeven door M. de Vries, I, Leiden, 1848, p. CXXXII-CXXXIII; Reinaert de Vos, episch fabeldicht van de twaelfde en dertiende eeuw, met aenmerkingen en ophelderingen van J.F. Willems, Gent, 18502, p. 1-141; Vanden vos Reinaerde. Uitgegeven en toegelicht door W.J.A. Jonckbloet, Groningen, 1856; Jacob van Maerlant's Wapene Martijn met de vervolgen, kritisch uitgegeven en toegelicht. Academisch proefschrift door E. Verwijs, Deventer, 1857, p. XXXIX en passim; Rymkroniek van Vlaenderen, naer het Comburgsche handschrift, Corpus chronicorum Flandriae, edidit J.J. de Smet, IV, Brussel, 1865, p. 587-898; Die Rose van Heinric van Aken, met de fragmenten der tweede vertaling, uitgegeven door E. Verwijs, 's-Gravenhage, 1868; Van Sinte Brandane door W.G. Brill, Groningen, 1871; Reinaert. Willems Gedicht Van den vos Reinaerde und die Umarbeitung und Fortsetzung Reinaerts historie. Herausgegeben und erläutert von E. Martin, Paderborn, 1874, p. VI en VI, 1-105 en 345-385; Jacob van Maerlant, Strophische gedichten, uitgegeven en toegelicht door E. Verwijs,
| |
| |
Groningen, 1879; A. Beets, De ‘Disticha Catonis’ in het Middelnederlandsch, Groningen, 1885; Van den vos Reynaerde, uitgegeven door W.L. van Helten, Groningen, 1887; H. Pirenne, La Rijmkroniek van Vlaenderen et ses sources, Compte rendu des séances de la Commission royale d'histoire, 4e Série, 15 (1888), p. 346-364; Die bouc van seden. Een Middelnederlandsch zedekundig leerdicht, na Kausler, volgens het Comburger handschrift, opnieuw uitgegeven en toegelicht door W.H.D. Suringar, Leiden, 1891; F.A. Stoett, Van begrijpe, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 11 (1892), p. 210-212; Van zeden. Een tweede Middelnederlandsch zedekundig leerdicht, uit het Comburger handschrift voor 't eerst uitgegeven en toegelicht door W.H.D. Suringar, Leiden, 1892; Van Sente Brandane naar het Comburgsche en het Hulthemsche handschrift opnieuw uitgegeven door E. Bonebakker, Amsterdam, 1894; Jacob van Maerlant's Strophische gedichten door J. Franck en J. Verdam, Leiden, [1898], p. XI, XIV en passim; J. Franck, Aus der Komburger Handschrift, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 17 (1898), p. 269-283; C.G.N. de Vooys, De Middelnederlandse legenden over Pilatus, Veronica en Judas, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 20 (1901), p. 125-165; Van den vos Reynaerde. Opnieuw naar het Comburgse handschrift uitgegeven met inleiding, aanteekeningen en woordenlijst door F. Buitenrust Hettema en J.W. Muller, Zwolle, 1903-1910, 2 dln. (Zwolse Herdrukken, 18 en 20); M. Boas, Het Latijnse origineel der Middelnederlandse Cato-bewerking, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 29 (1910), p. 182-206; Jacob van Maerlant's Heimelijkheid der heimelijkheden. Opnieuw naar de handschriften uitgegeven en van inleiding en aanteekeningen voorzien door A.A. Verdenius, Amsterdam, 1917, p. 70-72 en passim; Jacob van Maerlant's Strophische gedichten. Nieuwe bewerking der uitgave van Franck en Verdam door J. Verdam en P. Leendertz Jr., Leiden, 1918, p. XIII, XVII en passim; J.F.J. van Tol, Middelnederlandse en Middelnederduitse Sidrac-handschriften, Tijdschrift voor Taal- en Letteren, 1934, p. 34; J.F.J. van Tol, Het Boek van Sidrac in de Nederlanden, Amsterdam, 1936, p. LXII en LXIII; De reis van Sente Brandane. Naar den Comburgschen tekst uitgegeven met inleiding, aantekeningen en bibliografie door A.T. Bellemans, Antwerpen, 1942 (Klassieke Galerij, 5); Hein van Aken, Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen. Bezorgd door P. de Keyser, Leiden, 1950 (Textus minores, 15); Van den vos Reynaerde, I. Teksten. Diplomatisch uitgegeven naar de bronnen vóór het jaar 1500 door W.Gs Hellinga, Zwolle, 1952, p. 2-222 (slechts even bladzijden); Reinaert de Vos. Naar de oudste berijming uit de twaalfde eeuw en opnieuw in 1834 berijmd door J.F. Willems, ingeleid door W. Gs. Hellinga, 's-Gravenhage, 1958 (Ooievaar, 75); Van den vos Reinaerde. Uitgegeven, ingeleid en verklaard door P. de Keyser, Antwerpen, 19655 (Klassieke Galerij, 8); W. Gs. Hellinga en P.J.H. Vermeeren, Codicologie en filologie, XV. Filologie en paleografie, 2, Spiegel der Letteren, 9 (1965-1966), p. 59-62; Van Sente Brandane. Tentoonstelling (14 oktober-23 december 1968), Utrecht, Instituut De Vooys, 1968, p. 10 en 22-25 (Naar de letter, 2); Van den vos Reinaerde. Uitgegeven door D.C. Tinbergen. Negentiende druk, verzorgd door L.M. van Dis, Groningen, 1969 (Van alle tijden).
|
|