Lusthof des gemoets
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Ter eeren van Godts hooge naem.WEl Saligh is hy die Godt vreest,
En daer toe sonder te beswijcken
Houdt sijn geboden minst en meest,
| |
[pagina 250]
| |
En daer by blijft sonder afwijcken.
2. Dien Man sal hem generen vroet,
Met sijner handen arbeydt spoedigh,
Wel dien seyt hy gy hebt het goet,
Dus wilt Godt danckbaer wesen goedig.
3. Sijn Huys-vrouwe met overvloet,
Sal den Wijnstock wel zijn geleken,
Die vruchten voort brengt met der spoet
Tot sijner tijdt schoon onbesweken,
4. Boven dien, sal sy zijn gemeyn,
In 't ronde sijns huys uytverkoren,
Als een cieraet, lustigh en reyn,
Dit jont hem Godt, tot zijn behoren.
5. Zijn kinders oock gebenedijt,
Als nieuwe Olijf-bomen jeugdigh,
Sullen oock staen, ter selver tijdt,
In 't ronde sijner tafel vreugdigh.
6. Alsulcken segen sal ontfaen
Van Godt de Heere goedertierigh,
Die hem vreest sonder wederstaen,
En hem bemindt, van herten vierigh.
7. Godt wil ons oock al door sijn kracht,
Die in Zyon woonen waerachtigh,
Gebenedijden dagh en nacht,
Met geestelijcke gaven machtigh.
8. Sijn wesen is oprecht en goet,
Dies hy eeuwigh sonder cesseren,
Ierusalem weldaden doet,
Dus laet ons in hem jubileren.
|
|