Lusthof des gemoets
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijNa de wijse: Gy Volckeren des aerdrijks al.TE vresen onsen Godt en Heer,
Is een voornaem en heylsaem Leer,
Het is een klaar en sterck gebod
Bevoolen van den grooten God.
2. Zijt gy tot jaren en verstand
Gekomen, neemt dogh by de hand
Een vrees en eerbied, zoo 't behoord,
Voor Gode en zijn Heyligh Woord.
3. Hy is 't die ons het leven geeft,
En wat men meer van noden heeft,
Die ons met ziel en lighaem beid
Heeft door zijn Almagt toebereid.
4. Wat meer is, na des menschen val
Zijn Zoon gesonden, op dat al
Die in hem, waarelijk gelooft
Van 't leven nimmer zy berooft.
5. Daar uit men Godes Liefde merkt,
Die door zijn Zoone, is gewerkt,
Die het verlooren heeft gesogt,
En met zijn dierbaar bloed gekogt.
6. Met vrese u hier onder stelt,
Verlooren Soons en Dogters telt,
Met waar geloov' en regte boet
Valt uwen Godt en Heer te voet.
| |
[pagina 221]
| |
7. Gy zijt door schuld, die op u legt,
Onwaardig aan der Kind'ren regt,
Dies met een nedrig herte stil
Buigt u gansch onder Godes wil.
8. Vreest Godt, vreest Godt, die eeuwig leeft,
Die, na hy dood geslagen heeft,
Ook magtig is, te werpen wel
Ons' lijf en ziele, in de Hel.
9. Met vresen ende beven keert
U tot den Heer soo de Schrift leert
Uw zaligheid aldus bewerkt
Door Gods Genade die u sterkt.
Pause.
10. Neemt dit gestadig wel in agt,
Dat gy de vrese Gods betragt,
Zoo zal u waarlijk zonder feyl
Toekomen een zeer groote heyl.
11. Want Godes Barremhertigheid
Is zulke zielen toegeseid,
Te zullen blijven by in kragt
Voorts van geslagte tot geslagt.
12. Ziet vry met een gelovig zin
d' Exempelen der ouden in,
Wie is gekomen ooyt in schand,
Of ook verlaten van Gods hand.
13. Die in zijn vrese na zijn woord
Gebleven is alsoo 't behoord?
De Heere zal, als David zegt,
Haar wijzen in den besten weg.
14. Het is de hoofdzom aller Leer,
Vreest altijd Gode uwen Heer,
Met waar gelove hem betrout,
Door liefde zijn geboden hout.
15. Op dat in uwe levens-tijdt
Die gy als vreemdling hier verslijt
In druk, in nood en tegenspoet
Des Engels hoede u ontmoet.
| |
[pagina 222]
| |
16. En dus gesegent met den Geest
Der uitverkoorne onbevreest
Kond roepen Abba, Vader lief,
Zoo Paulus schrijft in zijne Brief.
17. Als God de Heere eens uw ziel
Zal eysch en van dit sterflijk diel,
Gy van de Eng'len in den doodt,
Gedragen wert in Abr'ams schoot.
18. O Heere maakt ons waardig t' zaam,
Hier en hier namaals uwe Naam,
Te roemen met een blijd gemoet,
In 't midden van uw' Vromen soet.
I.D. |
|