Lusthof des gemoets
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Gy die Christum hebt aengedaen.MYn Heer, mijn Godt, nu op my siet,
Verlost my doch uyt dit verdriet,
O Godt, wilt my genaken,
Sathan sijn pijlen op my schiet,
Om mijn Siele te doen geraken
In sijn kaken.
2. Verhoort my, Heer, sterckt my terstondt
| |
[pagina 145]
| |
Want ick begeer 't uyt 's herten grondt,
Wilt my doch vroomheydt geven,
Op dat ick recht worde gesondt,
En niet van u (om mijn boos leven)
Zy verdreven.
3. Helpt my nu strijden in der noodt,
Bevrijdt my van d' eeuwige doodt,
Sterckt my in mijn ellende,
Op dat ick uwen Name groot
Mach vroom prijsen, als de bekende,
Tot den ende.
4. O krachtig' Heer, doet my u Geest
Ontfangen, dat ick allermeest
U naem mach recht verklaren,
En dat ick u woordt onbevreest
Hier mach voor de wereltsche scharen
Openbaren.
5. Maer om dat ick, O Heer, altijdt,
U woordt uytspreecke, 't wordt benijd
Van die bemint de logen,
Maer, Heer, geeft kracht dat ick met vlijt
Mach strijden met een sterck vermogen
Onbedrogen.
6. Het licht wordt nu verduystert seer,
Dat doet de Sathans valsche leer,
Na Godts Woordt veel niet hooren,
Och lieve Menschen, siet hoe veer
Dat gy dus van Godt zijt verlooren,
Vreest sijn tooren.
7. Och Menschen, wilt u troosten niet,
Om dat gy Christen Menschen hiet,
Godts woordt wilt wel door-lesen,
Daer staet: Gy zijt mijn vrienden, siet,
Is 't dat gy mijn woorden gepresen
Recht wilt vresen.
8. Nu siet wel toe, of gy te recht
Gesteldt zijt, als Godts woordt u seght,
| |
[pagina 146]
| |
Wilt u te recht besnijden,
En wilt doch niet meer zijn soo slecht,
Maer laet ons dat quade doch mijden
T' allen tijden.
9. Neemt u afscheyt nu van het quaedt,
Den vyandt altijdt wederstaet,
Laet hy u niet verstoren,
Schickt u doch na des Heeren raedt,
U tijdt laet doch niet gaen verloren
Als te vooren.
10. Lof Princelijcke Vader goedt,
Wy bidden dat gy ons behoedt,
Bewaren wilt voor schanden,
Krachtige hooge Koninck vroet,
Helpt ons uyt 's Duyvels zware banden,
In u handen.
|
|