Agter-hofje, in zich bevattende uytgesogte Stigtelyke en Zielroerende Gesangen
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Psalm 91.
WIe God tot zijnen toevlugt heeft
In allen ramp en noden,
En heilig in zijn wandel leeft,
Gelijk hy heeft geboden,
Die word van hem besorgd, gemind,
En met genegentheden,
Gekoesterd als zijn lieve kind
In alle tegenheden.
| |
[pagina 136]
| |
2. Zo dat geen nood te groot en word
In wisselvalligheden,
Noch leed, hoe wreed, ter afgrond stort;
Dewijl hy met gebeden
Den throon van zijnen Vader naakt,
Met hertelijk vertrouwen;
Die hem dan met zijn geest we'er raakt,
En 't herte komt bedouwen.
3. Zo dat hy midden in den druk
Met zangen God kan loven,
Om dat hy weet, dat zijn geluk
Hem niemand kan ontroven:
Nadien hem God dat goed bewaard,
In zijn Hemel-zalen.
En dat hy hem in 't eind van d'aard.
By hem zal komen halen.
4. En stellen hem in all' zijn goed,
| |
[pagina 137]
| |
't Besit van 't eeuwig leeven;
Dus zal hy 't alderzoetste zoet
Hem dan met Liefde geeven.
Alwaar men dan in eeuwigheid
Met d' Eng'len zal verkeeren,
En looven Godes Majesteit,
En Christus onsen Heere.
5. Hierom mijn ziel neem dan geduld
In 't geen u God komt zenden,
Dewijl g' hier niet lang weesen sult,
Maar rend vast naar uw ende.
De tijd is snel, het leeven kort,
Ramp kan niet lange duuren,
Want al dat hier genoten word,
Dat duurt maar weinig uuren.
6. O dwase mensch! waar loopt gy om,
Om 't geen u zal verlaten?
| |
[pagina 138]
| |
Het leeven is een yd'le blom,
Al 't goed kan u niet baten.
Daarom lief toch een ander lot,
En volg des Hemels Koning,
Dan komt gy mede by dien God,
In zijne Hemel-woning.
|
|