Agter-hofje, in zich bevattende uytgesogte Stigtelyke en Zielroerende Gesangen
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Psalm 8.
MYn hert ontfonkt, mijn geest begint t' ontspringen
Om u, mijn God, en Schepper aller dingen,
Te zingen lof, te roemen uwe eer.
Wanneer ik my tot die bedenking keer.
| |
[pagina 57]
| |
2. Hoe gy wel eer schiep d' Aarde en den Hemel,
Den dag en nacht, en 't onderluchts geweemel,
't Uitspansel ook, de Waat'ren door uw kracht,
Ia Zon en Maan, 't Gesternt hebt voortgebracht.
3. De aard met kruid en veel vruchtbare bomen,
In 't woud en 't veld het vee hebt voor doen komen
En in de zeen de visschen hebt geplant,
Die na uw woord teelen als 't vee op 't land
4. Maar boven dit hebt gy de mensch geschapen,
D' eerst uit stof, de tweed' uit d' eerste in 't slapen.
Een nabeeld hebt gy hem gemaakt van u,
Uw handen werk hem onderdaan is nu.
Pause.
5. Niet tegenstaand' veel duisenden van jaren
Verlopen zijn, 't blijft als z' van d' aanvang waren,
't Houd alles zijn geschikte loop en tred,
Een ieder blijft in 't perk van u geset.
| |
[pagina 58]
| |
6. Doch meerder Heer moet ons hert ontvonken
In liefd tot u, want door uw kracht geschonken,
Gy alles hebt wat ons ten leeven leid:
Roep ons tot deugd en uwe heerlijkheid.
7. Laat Iacobs zaad roemen van wet en regten,
Haar toegebracht door middel uwer knechten,
Wy hebben nu 't volmaakt in 't nieuw verbond,
't Welk eeuwig blijft op Christus vast gegrond.
8. Wie Heer dan zal door zulks niet zijn bewogen
Om hier den tijd zijns levens na vermogen
Te brengen door in heiligheid en deugd,
Dewijl g' aan die zult schenken 's Hemels vreugd.
9. Daarom, o God! moet hert en zin u prijsen,
En al wat in ons is U eer bewijsen.
Wel looft den Heer gy al 't werk van zijn hand,
Zijn heerschappy verbreid door 't gansche land.
|
|