Agter-hofje, in zich bevattende uytgesogte Stigtelyke en Zielroerende Gesangen
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Psalm 103.
MYn Iesus, zoud ik u voortaan niet minnen?
Met al de kracht van ingespannen zinnen,
Daar ik u heb in 't heiligdom aanschoud,
Gelijk een Zon van heil'ge helderheden,
En bron van troost, een zee van zaligheden,
Een eed'le paarl in blinkend Hemels goud?
2. Uw schoonheid gaat den Absalon te boven.
Uw glans doet die van Salomon verdoven;
| |
[pagina 55]
| |
't Verschijnd, verblikt, verbleekt al wat ooit blonk
Noit quam uit oog zo zoet een liefde stralen,
Geen kus en mag by uwe kussen haalen,
Daar uwe gunst my vriend'lijk me'e beschonk.
3. Dewijl ik dan uw liefde heb genooten,
So strooms gewijs in 't herte uitgegooten,
In 't midden van devote oeffening;
Terwijl mijn geest met heil'ge innigheden
U loofde in Godvruchtige gebeden:
Genietende uw zoete troeteling.
4. Och! mogt ik nu voor uwe voeten leggen,
En schreyende zo zonder zeggen zeggen,
Hoe diep uw min mijn ziel is ingeprent!
Och! was zy le'eg, om met die min te vullen,
Waar door altijd mijn zinnen tragten zullen
Na u, die zy veel meerder waardig kend,
5. Mijn Heer! 't en zijn geen herteloose woorden.
| |
[pagina 56]
| |
In zuiv're trouw met recht liefde-koorden
Wil ik aan u voor eeuwig zijn gehegt.
Wat ik moet doen, of lijden, hoe my dragen,
Om met bewijs van lief u te behagen?
Spreek, lieve Heer! want ziet ik ben uw knegt.
6. Al wat gy liefd, dat zal ik gunst bewijsen,
Al wat gy haat, dat is my een afgrijsen:
Ik ben der Wer'ld en zy aan my gekruist:
Maar al mijn lust zal tot de vromen wesen,
Waar in ik uw gelijkenis kan lesen,
En zien het beeld uws heiligheids gehuisd.
|
|