Agter-hofje, in zich bevattende uytgesogte Stigtelyke en Zielroerende Gesangen
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Psalm 31.
LAat ons malkand'ren gaan aanmerken
Tot liefd in nedrigheid.
Tot weldoen zijn bereid,
En d' een den anderen versterken.
| |
[pagina 49]
| |
Om 't goede na te pogen
Met al ons ziels vermogen.
2. Dat wy te zamen onse krachten
Gaan voegen tot den strijd:
In dese boose tijd
Staan, tegen 's Satans list en machten,
Met 's Werelds boose treeken
En eigen ziels gebreken.
3. Zo d' een of d' ander raakt aan 't wijken
In voor- of tegenspoed,
Op 't nauwe pad wel doen bezwijken,
En eenigsins vertraagen
Van 't quade na te jaagen.
4. Zo iemand onder veel elenden
Bedroefd en moedeloos,
Ter ne'er leid, hulpeloos;
| |
[pagina 50]
| |
Laat ons de oogen tot hem wenden,
Met teere ingewanden
En hulpbereide handen.
5. D' onwetende Gods kennis leeren;
Die op een dwaalweg gaan
Door vriendelijk vermaan
Aanporren, dat zy haar bekeeren;
De zwakke droeve herten,
Vertroosten in haar smerten.
Pause.
6. Hoe lieflijk is dit zamen woonen!
Als wy in eenigheid,
Tot liefd en vreed bereid,
Ons Broederschap zo gaan vertoonen,
Als herten zamen kleeven
In een Godsdienst leeven.
7. Als onze gaven and'ren lichten,
| |
[pagina 51]
| |
Dat onser tongen-spraak
Steeds uiten van Gods zaak;
En dus met onse reed'nen stichten.
Ook zelfs met doen en leeven,
Een heilig voorbeeld geven.
8. Dat ons een innig medelijden,
Om 's naasten kruis en smert,
Ga treffen in het hert;
En ons verheugen met den blijden,
Ook droevig zijn met eenen,
Met broeders die daar weenen.
9. Dat wy gereed ter hulpe komen
De nood van yder een,
En goed doen in 't gemeen,
Doch aldermeest den rechten vroomen.
Die zo zijn plicht wil toonen,
God zal 't hem eeuwig loonen.
| |
[pagina 52]
| |
10. Dit is gemeenschap van Gods kind'ren,
Van Christus volk en lot,
In hem vereend met God;
Die niemand breekt noch kan verhind'ren;
Sy, schoon de Wereld viele,
Sijn steeds een hert en ziele.
|
|