Agter-hofje, in zich bevattende uytgesogte Stigtelyke en Zielroerende Gesangen
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Psalm 103.
LEer door 't geloof te leeven in al 't lijden,
Hoe 't God ooit schikt, u heer'lijk te verblijden,
Als die bewust, ja vast verzekerd zijn,
Dat lijden, kruis, doch onder Gods gehengen,
Veel meer ziels heil en zegen toe kan brengen.
Als s' werelds eer en schatten waardig zijn.
2. Want zo wy 't oog eens slaan op alle vromen,
Waar door zy zijn tot hooger heil gekomen,
Zo vind met klaar, dat zulks verkreegen is
Door lijden, kruis en hoop en angstig vreezen
Dies schijnt ons 't kruis noodzakelijk te wezen,
Want zonder 't kruis loopt men den heil-bron mis
| |
[pagina 46]
| |
3 Zie Abraham, dien waarden vriend van Gode,
Wiens hulp hem was ten uiterste van node.
Hoe hy, beproeft in zulken hogen graat,
Gelooft en hoopt al was 'er niet te hopen;
Maar in zijn' strijd komt God zelfs tot hem lopen,
En helpt hem uit, en blijft zijn toeverlaat.
4. Bemerkt men voorts de zware pijnigingen
Van Gods bemind' en lieve lievelingen:
Het waren Smert- en Kruise-dragers al,
Die, zwemmend' door veel diepe lijdens stromen,
Noch eind'lijk zijn aan 't heilrijk land gekomen,
Daar eeuwig rust na lust beklijven zal.
Pause.
5. Maar tracht voor al Gods lieven Zoon t' aanschouwen,
Gods lieven Zoon (ten tijdens baak te houwen)
Die, zonder schult, het meest geleeden heeft,
| |
[pagina 47]
| |
Om ons van schuld en straffe te verschonen:
Dies draagt hy nu de waardste kroon der kronen,
Die God met recht een held der helden geeft;
6. 't Kruis mag dan wel een Hemels heil-bron heten,
Want konden wy eens recht en waarlijk weten,
Wat vrucht en nut het aan de zielen doet,
Het zou ons als een Iakobs le'er verstrekken,
Om 't hert van 't aards recht Hemelswaards te trekken
Ia God by ons doen woonen in 't gemoed.
7. 't Zou dan zo schuw, als nu niet zijn bevonden,
Want zonder 't Kruis versmoort men in de zonden,
Daar 't heilig Kruis ons zuiver maakt en rein.
Gelijk het vuur het goud zijn' glans moet geven,
So krijgen wy, met onder 's Kruis te leeven,
Een' held'ren zonne glans voor Gods aanschijn.
| |
[pagina 48]
| |
8. In 't Kruis is dan zo grooten heil gelegen,
Dat God de Heer zich altijd laat beweegen,
Tot 't Kruis-genoots geselschap me'e te gaan:
Tot scherm en schild-, in vuur- en waters noden,
Daar hy dan toont, te zijn een God der Goden,
Daar 't al wat leeft, voor beeft en stil moet staan.
9. Maar ach! of doch eens alle wereldlingen,
't Gewicht der zaak zo diep in 't hert ontfingen!
Om met verstand te letten op de saak,
Van 't eeuwig wel of 't eeuwig qualijk varen,
Dat zou in veel een' ander wesen baren,
Om meer te staan na het volmaakt vermaak.
|
|