Agter-hofje, in zich bevattende uytgesogte Stigtelyke en Zielroerende Gesangen
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Psalm 51.
HOe toond, o God! uw goedheid hare macht?
Hoe kond gy mensch en vee met voedzel sterken?
Hoe wonderlijk zijn uw genade-werken?
Hoe steekt in graan en brood zo grote kracht?
Dit werkt uw wil en woord, daar 't al door leefd
Wat hand, of voet, of vin, of veer kan reppen,
Wat van uw geest en gunst zijn adem heeft.
Dus voed Gy 't al, gelijk gy 't al woud scheppen.
2. Gy zijt het die uw hand nu open doet,
Die mild'lijk schenkt 't geen schepzels op kan queeken.
Laat dan mijn brood geen zaadzaamheid ontbreken
Wat baat de spijz', indienze 't lijf niet voed?
Laat, Heere! 't geen voor 't lichaam is bereid
| |
[pagina 30]
| |
Mijn hert noch geest, noch ziel met last bezwaren.
Weer d' overdaad, weer toch d' onmatigheid,
Die ziekt, en zeert', en zond', en dood kan baren.
3. Al-voedend God! schenk ons ook geest'lijk brood,
Daar 't leven van de ziel door werd herbooren:
Dat brood, uw woord, zy smaak'lijk in onz' ooren:
Dat voed het hert, dat overwin de dood:
Dat Hemels brood, 't welk met uw Zoon verscheen,
De grootste gift, die uwe gunst kan geeven,
Versterkt ons dus tot ziel-spijs hier bene'en,
Een voorsmaak van het eeuwig zalig leeven.
|
|