Agter-hofje, in zich bevattende uytgesogte Stigtelyke en Zielroerende Gesangen
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Psalm cxvj.
GUnstrijke God en over goede Heer,
Die 't ned'rig hert, met zonden zwaar beladen,
Zo vriend'lijk noodt, door uw' groote genade,
| |
[pagina 13]
| |
Met mijn gebed ik heden tot u keer.
2. Ach! kon het zijn, dat ik genade vond
En gunst verwierf, o Heer in uwe oogen!
Ach wierd gy doch door mijn gebed bewogen!
My kwijt te schelden alle mijn zond'.
3. 't Beken voor u en moet belijden, Heer,
Groot is mijn schuld, en veel mijn overtreeden,
Zo dat gy hebt wel duyv'le stof en reden,
Dat gy uw gunst my nooit laat smaken we'er.
4. Doch kan het zijn, laat uw' barmhertigheid
Zo groot zijn, dat gy al mijn overtreeden
Niet meer gedenkt, op dat mijn hert in vrede
Met u geraake, door uw goedigheyd.
5. Want zo ik niet uw' gunst voel in mijn hert,
Zo ben ik, Heer, benauwt en zeer verlegen,
'k Vind nergens troost, het schijnt my alles tegen,
Hoe meer uw' gunst hoe meer mijn vreugd ververt.
| |
[pagina 14]
| |
6. Ik hoop met ernst hier voortaan na te staan,
Om u, mijn God, gants vast'lijk aan te kleeven,
O help my doch! op dat ik 't pad ten leven,
Van nu af aan getrouw'lijk mag begaan.
Pause.
7. O wereld, die door uw' bedriegery,
Mijn hert dus lang gehouden hebt in zonden!
'k Heb menigmaal en dikwijls nu bevonden,
Dat geen vermaak te vinden is in dy
8. Gy geeft voor 't vlees wel vreugde, maar wat is 't?
Het edel deel, de ziel, vind geen genoegen,
Zodat uw' vreugd niet baart dan innig wroegen,
'k Heb 's herten vreugd altijd in u gemist.
9. Zo dat wanneer ik u eens recht aanmerk
Ik kan in u geen ziels-genoegen vinden,
Gy zijt niet waard, dat iemand u beminde,
| |
[pagina 15]
| |
Zo slecht loont gy de pleegers van uw werk.
10. En daarom wil ik met hert en gemoed,
De vriendschap met u breken en verachten,
't Weet beter vriend, waar van ik mag verwagten
(Wanneer ik hem aankleef) een beter goed
11. Met dien wil ik nu maken een verbond,
Ik wil hem dienen alle mijne dagen,
'k Neem ernstig voor te doen zijn welbehagen,
Zo veel ik kan uit mijnes herten grond.
12 O Heer, mijn God! ik hoop dat desen dag
't Begin zal zijn van een geheyligd leven,
'k Hoop u ten einde toe vast aan te kleeven,
Help my, ach God, dat ik 't volvoeren mag.
|
|