Agter-hofje, in zich bevattende uytgesogte Stigtelyke en Zielroerende Gesangen
(1732)–Alle Dercks– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
Op de wijse: Psalm cxviij.
DE weetzucht, yder aangeboren,
Ontsteekt de Menschen van der jeugd,
Het oog en 't oor wil sien en horen.
Maar wat is kennis zonder deugd?
Een boom vol bladen, hoog aan 't groejen,
Die nimmer bloem noch vruchten heeft,
Die nimmer draagd, al raaktz' aan 't bloejen
Die vaak beloofd, die nimmer geeft.
2. Wie zal om wereld-wijsheid wenschen,
Of om de naam van hoog-geleerd?
Want een der nederigste menschen,
Een Landman, die zijn Schepper eerd.
Die niet en weet als God te vreesen,
Die werken voegd by zijn geloof,
Zal zijnen Heere waarder wesen
Als d' allergrootste Filosoof.
| |
[pagina 8]
| |
3. De dwase minnaar van 't veel weten,
Die fier op zijne wetenschap,
Zich zelfs te kennen heeft vergeeten;
Al zet hy al zijn zinnen schrap,
Om tot den Hemel toe te vliegen,
Noch wierd hy van zich zelf verleid,
Zijn besigheid sal hem bedriegen,
Hy smoord in zijn nieuwsgierigheid.
4. Wat helpt weetgierig t' ondersoeken,
Al wat natuir verborgen houd,
En 't binnenst van de beste boeken,
Wanneer men aan 't oude Babel bou.
't Laatdunkend hert denkt groote dingen
De hooge weetenschap blaasd op.
Wil d' aarde tot den Hemel springen,
De wijse deemoed krijgt den schop.
Pause.
| |
[pagina 9]
| |
5. Denck, om u zelven in te binden,
Dat veele saken zijn bekend,
Die g' in uw brein niet uit kond vinden.
Uw kennis raakt haast aan haar end
Ag Mensche, sal 't hier kennis heten,
Daar uwe geest soo hoog op treed!
Gelijk dan, bid ik, al uw weeten
Eens by al 't geen by niet en weet.
6. Dan sal men eindelijk belijden,
Dat d' aardse roem der wetenheid
Een dwaasheid is der laatste tijden,
Die meenig al te laat beschreid
Zelfs hoe men meer en meter saken
Geweeten en begreepen heeft,
Hoe ons ook swaarder straf sal naken
Werd zulk een kennis niet beleeft.
7. Daer Christus, op zijn throon geseten,
| |
[pagina 10]
| |
Alleen op doen het vonnis veld,
Betroud men 't vruchtelose weten
Dat voor dien rechter niet en geld.
Zich zelf en zijnen plicht te kennen,
Te brengen 't weeten tot 'er daad,
Zich naar zijns Heeren wil te wennen,
Is wijsheyd die ten Hemel gaat.
|
|