Agter-hofje, in zich bevattende uytgesogte Stigtelyke en Zielroerende Gesangen
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Psalm 77.
ALles vind ik vol elenden,
Maar ik buiten Godt my wende.
Alles is een blinkend' niet
Nu mijn ziel u klaarlijk siet.
O Gy zijt alleen begeerlijk!
Gy, gy sijt oneyndig heerlijk!
Algenoegsaam is uw goed!
| |
[pagina 3]
| |
Onuitspreekelijk uw soet.
2. 't Wonder van uw liefdens zoetheid
Heeft mijn ziel, o eeuw'ge goedheid.
Zo ontstoken en verset,
Dat my ieder is belet,
Die niet van de Wereld eensaam
Spreekt alleen van u gemeensaam,
En van het bemin'lijk licht,
Datter groeid uit uw gesicht.
3. Hoe meer dat ik u begeere,
Hoe 'k all' meer en meer vermeere
D' onversadelijke lust,
Die alleen kan zijn geblust
Met u eens te zien veel klaarder,
Als tot noch toe, en u naarder,
Te beschouwen, Eeuwig Een,
Was ik maar met u gemeen.
| |
[pagina 4]
| |
4. Zet op my uw Godheids stempel,
Ey: bewoon my als uw tempel.
Laat ik geener vreemden zijn,
Ik ben d'uw, ey! wees gy mijn
Laat uw Liefde-straalen neder,
En ontfang mijn liefde weder,
Laat het haast'lijk zijn de tijd,
Dat ik recht ken wie gy zijt.
5. Zint ik u heb leeren kennen,
Wil ik graag my laten wennen,
Waar uw geest my leiden wil.
'k Vind in U 't gezochte stil.
't Zie in U de schoonste schoonheid
Och! was dat steeds mijn gewoonheid.
'k Zoude 't vinden meer en meer.
In u, nooit volpresen Heer.
| |
[pagina 5]
| |
Pause.
6. O! alleen beminlijk voorwerp,
Na wiens luist'ren ik mijn oor scherp,
Doe my hooren in de stilt,
Ziele heb al wat gy wild.
Laat vry uw genade komen,
Als geheele water-stroomen,
Dese drie, ziel, oog, en keel,
Zeggen nimmer 't is te veel.
7. Maar 'k verlang te zijn ontvonden,
U te zien, verlost van zonden,
In het heil' en klaar om hoog,
Daar gy nooit gaat uyt het oog.
'k Zal daar vinden dat uw klaarheid
Is baarblijkelijke waarheid,
Ia ook ongelooflijk meer,
Als ik nu verwacht, o Heer!
| |
[pagina 6]
| |
8. Los my haast'lijk uit dees kerker,
O volmaaktheids wijse werker!
Dat uw levens wel op borst,
Om te stelpen mijnen dorst.
't Krijg verdriet in 't aards gewemel,
'k Hijg, en zucht vast na den Hemel.
't Schip geballast met uw min,
Blaast uw geest ten haaven in.
9. 'k Zie aan mijnen lust geen toomen,
Voor dat ik tot u mag komen,
Wild gy geen verlangen meer,
Laat het heden zijn, o Heer!
Dat mijn ziele mee mag naad'ren,
Daar de Engelen vergaad'ren.
Ruk my uyt dit lijf van d'aard
Tot uw eere Hemelwaard.
|
|