| |
| |
| |
XIV
‘Men legt u ten laste, dat ge met de solidariteit onder de patroons te breken uw eigen profijt beoogt,’ zegde Simon. ‘Als de andere fabrikanten niet leveren kunnen, hebt gij het gemakkelijk om de bestellingen los te krijgen...’
‘Men stelt de zaken bewust verkeerd voor,’ weerlegde Mathias. ‘Ik wil niet solidair zijn met de andere patroons van Steenbrugge, omdat ik hun houding tegenover de werklieden eens te meer onredelijk en onrechtvaardig acht en daarenboven dwaas, zóó dwaas... Hoe het syndicaat zich heeft kunnen inlaten met dat accoord tusschen Lagrange en de zes patroons, dat heb ik nooit begrepen. In feite hebben al de gesyndikeerde fabrikanten zich door Lagrange op sleeptouw laten nemen en hebben zij mede de verantwoordelijkheid genomen van een nooit goed te praten onrecht. Neen, Simon, schud het hoofd niet; het is zooals ik zeg. Trouwens, niet alleen tegenover de werklieden, maar ook
| |
| |
tegenover de patroons heeft Lagrange een gemeene streek uitgehaald. Hebben ook wij het niet ondervonden? Die bestelling van Cunninghan heeft hij op ons en op andere fabrikanten veroverd, omdat hij zijn prijzen had berekend op minderwaardige en goedkoope grondstoffen. Men kan dat handigheid noemen, of sluwheid, of wat nog, voor mij blijft het oneerlijke concurrentie. Dat niemand den moed heeft gehad dààrover in de vergadering te spreken, pleit niet voor de patroons... Dan blijkt de grondstof van zoodanige minderwaardige kwaliteit te zijn, dat de wevers geen behoorlijk loon kunnen verdienen. Dit geval wordt voorzien in het tarief, dat door het patroonssyndicaat werd vastgesteld: een verhooging van tien percent op het basisloon. Maar... het is de patroon, die oordeelt of de verhooging wordt toegepast of niet en Lagrange, natuurlijk, wil ze niet toepassen. Gevolg: werkstaking. En als er ooit van een gewettigde werkstaking mocht gesproken worden, Simon, dan is het zeker nu. Lagrange sluit dan een accoord met de zes patroons om het werk, dat zijn wevers weigeren, in hun fabrieken te laten afweven. En het syndicaat treedt op. Niet om dit accoord af te keuren, zooals het had moeten doen, maar om er zijn zegen over te geven. Is er op die vergadering dan niemand geweest, die nog nuchter
| |
[pagina t.o. 216]
[p. t.o. 216] | |
| |
| |
oordeelen kon? Als de patroons het gedrag van Lagrange niet wilden of niet konden afkeuren, hadden zij zich tenminste afzijdig moeten houden. Maar neen, zij keurden het accoord goed, zij stelden het als voorbeeld! En toen de werklieden van de zes fabrieken insgelijks het werk neerlegden - de eenige logische houding, die zij aannemen konden - riep het patroonssyndicaat het lock-out uit voor al de weverijen, nog steeds uit solidariteit met Lagrange, die de schuld van alles is...’
Hij had kalm gesproken en het was slechts op het einde, dat hij zich eenigszins opwond over die zoo klaarblijkelijke kwade trouw van Lagrange en de medeplichtigheid van de andere patroons.
‘Raas Evenepoel,’ deed Simon schamper, ‘Raas Evenepoel spreekt...’
‘Maar neen, maar neen,’ zegde Mathias, geïrriteerd ditmaal door die steeds onder een of anderen vorm terugkeerende aantijging. ‘Noch Raas, noch iemand anders kan mij beïnvloeden. Ik zie de feiten en ik kan geen ander besluit nemen. Gij moet trouwens ook overtuigd zijn, Simon, dat de patroons op den verkeerden weg zijn, tenminste als ge afstand kunt doen van den parti-pris, dat de werkman de vijand is, die ten allen prijze, ten koste zelfs van onrecht, onder den duim dient te worden gehouden...’
| |
| |
‘Het is brutaal uitgedrukt, maar in feite moet het inderdaad geschieden... En de oude Lagrange heeft althans daarin gelijk, dat de solidariteit onder de patroons even stevig moet zijn als onder de arbeiders, zooniet...’
‘Wij niet, en onze kinderen niet, maar de kinderen van onze kinderen zouden kunnen beleven, dat de arbeiders hen uit de fabrieken verjagen! Zoo zegde het toch Lagrange, nietwaar? En heeft de schrik u ook reeds te pakken, Simon? Maar komt het ooit zoo ver, zal het dan niet te wijten zijn aan onverzoenlijken als Lagrange en anderen van zijn soort? En bovendien, daarover gaat het nu niet. Mijn meening over al die vraagstukken verschilt met die van de andere patroons. Zij handelen natuurlijk zooals het hun goeddunkt, maar ik eisch voor mij het recht op te handelen, zooals het mij goeddunkt. En dat men mij geen bedoelingen toeschrijve, die ik niet heb gehad. Mijn houding is gebleven wat zij altijd is geweest. Ik heb vaak verlies geboekt omdat ik die houding had aangenomen, of althans meer winst verzaakt. Het is mogelijk, dat deze werkstaking mij wat werk bezorgt, wat nog niet zoo heel zeker is, want de meeste fabrikanten hebben een stock afgewerkte geweefsels, die hun in staat stelt nog langen tijd te voldoen aan de vraag van hun cliënten. En voor de werklieden hoop ik, dat de werk- | |
| |
staking niet zoo lang duurt... Dat kan ik u we! bekennen, Simon: indien ik nu de gelegenheid moest hebben een gedeelte van de cliënteele van Lagrange te veroveren, dan zou ik geen oogenblik aarzelen en ze veroveren. Indien dat wordt beschouwd als het breken van de solidariteit tot eigen profijt... Mij goed. Dat Lagrange en de andere patroons even overwegen wie schuld heeft aan deze werkstaking, zij of ik...’
‘Wie er ook schuld aan hebbe, de patroons of de werklieden, het feit blijft, dat de textielnijverheid van Steenbrugge het slachtoffer is. Juist in dezen crisistijd mocht het nooit tot zooiets gekomen zijn. Gent doet een geweldige krachtsinspanning en bestellingen, die zeker naar Steenbrugge zouden gekomen zijn, worden nu door Gent veroverd. Wie kan verzekeren, dat er geen cliënten of markten definitief voor Steenbrugge zullen verloren gaan?’
Maar Mathias keek Simon aan. Het was alsof iets hem waarschuwde, dat er achter die woorden meer stak, dan oppervlakkig wel leek...
‘Er zou een oplossing moeten gevonden worden,’ vervolgde Simon, ‘zooniet, dan krijgt Steenbrugge al te pijnlijke slagen. En patroons en werklieden moeten begrijpen, dat zij allebei per slot van rekening slachtoffers zijn. Het moet toch mogelijk zijn om tot een vergelijk te komen. Als de arbeiders redelijk zijn, wie weet zouden
| |
| |
de patroons van hun kant ook niet tot toegevingen bereid zijn...’
Toen twijfelde Mathias niet meer. Maar er was iets in de gelaatsuitdrukking van Simon, een terughoudendheid, die hem belette op den man af te vragen of al de patroons die meening waren toegedaan.
‘Ik kan mij niet voorstellen, dat de arbeiders tot geen vergelijk zouden te bewegen zijn,’ zegde Mathias. ‘Van het oogenblik, dat de patroons ook redelijk zijn... Maar Lagrange? Welke zal de houding van Lagrange zijn?’
‘Lagrange is nog niet het patroonssyndicaat,’ zegde Simon kort.
‘Wij krijgen het lastig, patron,’ zegde Raas Evenepoel.
Hij was in het bureau van Mathias, die hem had laten komen om te spreken over de stalen van een nieuwe broekstof. Maar daarna hadden zij het over de werkstaking en ten slotte over de positie van het werkliedensyndicaat. Raas Evenepoel was eens te meer zeer oprecht.
‘Wij kunnen het niet lang meer volhouden met de uitkeering van steun aan de werklooze arbeiders. Er zijn er te veel, die ondersteund moeten worden. En als er geen geld meer is...’
Evenepoel zweeg, maar Mathias wist waaraan hij nu dacht. Aan die andere werkstaking
| |
| |
dacht Evenepoel, aan de matelooze ellende, die de arbeiders van Steenbrugge toen getroffen had. En Mathias wist, dat Evenepoel vreesde...
‘Ge houdt het nog een paar weken vol?’ vroeg Mathias. ‘Drie weken, misschien vier?’
‘Dat kunnen wij,’ zegde Raas.
Hij keek naar zijn patron. Hoop en angst lagen in zijn blik.
‘Volhouden, Raas,’ zegde Mathias.
En Mathias was absoluut niet verwonderd toen de apprêteur De Cannières hem enkele dagen later om een onderhoud verzocht. Hij verwachtte zooiets.
‘Laat meneer De Cannières binnen,’ zegde hij tot den bediende.
En even later zat de apprêteur tegenover hem.
Mathias liet veel geweefsels bij De Cannières toebereiden en ongetwijfeld was hij een van zijn beste cliënten. Toch was er nooit eenige hartelijkheid tusschen hen geweest en hun betrekkingen bleven zuiver zakelijk, vrij koel zelfs. Al had De Cannières het nu wel anders gewild...
Maar Mathias had nooit kunnen vergeten hoe vijandig men hem vroeger was gezind geweest in het apprêt, hoe hij door de bedienden eerst als een gamin, daarna nog een heelen tijd als een minderwaardig nijveraar was behandeld
| |
| |
geworden. De Cannières had daaraan wellicht geen rechtstreeksche schuld, maar als de klerken zoo hadden gehandeld, zoo hadden durven handelen, was het dan niet omdat zij bij hun patroon eenzelfde antipathie veronderstelden? Mathias had trouwens dien afkeer van De Cannières duidelijk aangevoeld de enkele keeren, dat hij hem ontmoette. Een afkeer van den heer voor den boer, voor den indringer. Het leek er wel op alsof De Cannières slechts noodgedwongen voor Wieringer werkte en Mathias heeft er toen soms wel eens aan gedacht om in een ander apprêt zijn geweefsels te laten toebereiden.
In elk geval was De Cannières op de hand van Lagrange.
Er was echter verandering gekomen in de houding van De Cannières. Wieringer werd de groote fabrikant, waarmee rekening diende te worden gehouden. De klerken wijzigden ineens gansch hun houding. Zij toonden zich ook voor Mathias nu onderworpen, en terwijl zij zich vroeger de moeite niet gaven om hem te groeten wanneer hij het kantoor binnenkwam, wipten zij nu van hun hooge stoelen overeind. Maar nu deed Mathias alsof hij hen niet zag. En even goed liet hij De Cannières voelen, dat hij de vroegere bejegening niet vergeten was. Een paar keer had de apprêteur het beproefd Wie- | |
| |
ringer met hartelijkheid te benaderen, maar Mathias weerde af, Mathias gaf zich niet... En er was daarna tusschen hen altijd een zekere gène, die Mathias zeer goed verdragen kon, terwijl De Cannières er zichtbaar door gehinderd werd. Hij deed echter geen pogingen meer om Wieringer te veroveren.
Maar Mathias had De Cannières veroverd, Mathias had eerbied weten af te dwingen. Het was De Cannières, die in het patroonssyndicaat voor hem was opgekomen, die aangedrongen had, tegen den zin van Lagrange in, opdat Wieringer nog de kans zou gegeven worden om toe te treden.
En het was De Cannières, die nu naar Mathias kwam om te spreken over de werkstaking.
Zijn gelaat, met de vele roode adertjes, die er voor getuigden, dat De Cannières het er goed van nam, was nog rooder dan gewoonlijk en zijn oogen ontvluchtten voortdurend die van Mathias. De Cannières voelde zich allesbehalve op zijn gemak.
‘Die werkstaking brengt voor Steenbrugge een onherstelbaar verlies mee,’ zegde hij. ‘Veel trouwe afnemers van Steenbrugsche fabrikanten bevoorraden zich nu te Gent. En welke moeite en offers zal het kosten om ze weer voor Steenbrugge te winnen, als ze een langen tijd door Gent zullen bewerkt zijn? En hoeveel van
| |
| |
die cliënten zullen definitief voor Steenbrugge verloren gaan?’
Net dezelfde bewijsvoering als ook Simon gehouden had, bedacht Mathias en die moest dus wel de weergave zijn van de overtuiging en de verzuchtingen van de gesyndikeerde patroons. Maar hij was nieuwsgierig of ook Lagrange...
Hij hoorde De Cannières zuchten:
‘Wij zijn in een slop terecht gekomen en het conflict is zoo op de spits gedreven, dat er moeilijk nog een uitkomst voor te vinden is...’
En Mathias voelde nu een grooten trots. De patroons, die hem zoo lang links hadden laten liggen, die hem altijd vijandig gezind waren geweest, die zoodanig hadden gehandeld, dat hij tot het syndicaat niet toetreden kon, de patroons moesten hun onmacht toegeven en bij hem moesten zij komen, bij hem, om raad en hulp. En Mathias wist zich sterk. Hij hoefde niet te spreken. Hij mocht het zich veroorloven den andere te laten loskomen, zonder vragen te stellen.
‘Ik sta er eigenlijk buiten,’ beweerde De Cannières en, te vergeefs echter, beproefde hij het om zijn stem luchtiger te doen klinken. ‘Ik ben geen fabrikant en met dit conflict tusschen patroons en werklieden heb ik maar in zoover iets te maken, dat ik evengoed als de fabrikan- | |
| |
ten zware verliezen lijd. Ik moest reeds werklieden afdanken en als er weldra geen oplossing komt, zal ik wel verplicht zijn mijn apprêt te sluiten. Wat meebrengen zal, dat er zooveel arbeiders meer werkloos zullen zijn...’
Eventjes had Mathias plezier om die grove diplomatie van De Cannières. Zooveel arbeiders meer werkloos... De patroons wisten, dat hij het met de arbeiders hield, maar dat De Cannières dàt als argument inroepen durfde, was toch wat gewaagd. Alsof Mathias niet wist, dat De Cannières en de andere groote patroons er nooit wat om gegeven hadden als zij hun arbeiders moesten ontslaan... Maar een ander gevoel verdrong dadelijk die vroolijkheid en het was weer trots, trots ditmaal omdat hij het met de werklieden hield, dat men dit erkende en het niet meer beschouwde als iets ongehoords en dwaas.
‘Er moet een oplossing gevonden worden,’ besloot De Cannières. ‘Natuurlijk, het laat geen twijfel, dat de patroons zulk een werkstaking lang kunnen volhouden, langer in elk geval dan de arbeiders, zelfs indien deze gesteund zouden worden. Dàt moeten de arbeiders overwegen en als ze - in de veronderstelling, dat de patroons een zekere tegemoetkoming zouden betoonen - als ze eischen mochten stellen, wenschen mochten naar voor brengen, die onredelijk of over- | |
| |
dreven zouden worden geacht, zeer zeker zouden de patroons onverzoenlijk worden en tot het uiterste gaan, wat het ook mocht kosten. En er kan geen twijfel bestaan, wie het uiteindelijk zou winnen...’
Moest hij De Cannières nog verder laten pleiten, vroeg Mathias zich af. Hij vond er een eenigszins ondeugend genoegen in hem zijn overwicht te laten voelen en dit was zijn wraak voor de vroegere negeering. Maar Mathias wilde niet onvoorzichtig zijn. Mathias dacht aan Lagrange. Hij keek De Cannières aan, die ongeduldig en moeilijk wachtte. En Mathias vroeg:
‘Welke wenschen van de arbeiders zouden desgevallend door de patroons niét als overdreven en onredelijk worden beschouwd?’
Het was duidelijk, dat De Cannières de vraag liever anders had gesteld gewild. Hij zegde:
‘Het patroonssyndicaat heeft een tarief vastgesteld en wij oordeelen dat de werklieden met dat basisloon genoegen moeten nemen. Een toegeving van de fabrikanten ware, de verhooging van tien percent gemakkelijker toe te passen in geval er minderwaardige grondstof wordt gebruikt...’
‘En wat gebeurt er met dat accoord tusschen Lagrange en de zes patroons, dat de oorzaak is van de algemeene werkstaking?’
‘Het syndicaat heeft het goedgekeurd en het
| |
| |
kan moeilijk op zijn besluit terugkeeren,’ meende De Cannières. ‘Maar wat het wel kan is een initiatief nemen tot verzoening. Lagrange zal er wel voor te vinden zijn. Trouwens, als wij het lock-out willen opheffen en weer aan het werk willen gaan, kan hij moeilijk anders doen dan die verzoening bijtreden. Maar zoover komt het niet,’ voegde hij er aan toe, ‘de zaak is in der minne te schikken.’
‘Ik veronderstel,’ zegde Mathias na een poos, ‘dat het patroonssyndicaat wel een paar eischen te stellen heeft...’
‘Eén eisch,’ antwoordde De Cannières haastig. ‘Eén eisch: de werklieden moeten het werk hervatten vooraleer er kan onderhandeld worden.’
‘Ook bij Lagrange? Ook bij de fabrikanten, die de boomen van Lagrange overnamen?’
‘De verhooging van tien percent op die artikels van Lagrange zal toegepast worden,’ zegde De Cannières. ‘Die voorwaarde hoeven de arbeiders dus niet te stellen... En daar Lagrange zijn fabriek weer aan den gang brengt, zullen de kettingen bij hem afgeweven worden en niet bij de andere patroons.’
‘Het patroonssyndicaat staat er voor in, dat de verhooging werkelijk toegepast wordt?’
‘Het syndicaat heeft er feitelijk niets mee te maken,’ zegde De Cannières, ongeduldig weer.
| |
| |
‘De patroon oordeelt er over of de verhooging dient toegepast te worden of niet, zoo werd het principieel vastgesteld. In het geval Lagrange blijkt het wel noodzakelijk te zijn, dat ze toegepast wordt en ik meen, dat Lagrange ook bereid is...’
‘Het blijkt wel noodzakelijk te zijn... Ge méént, dat Lagrange bereid is...’
Bijna gaf Mathias toe aan de verontwaardiging en den weerzin, die plots bij hem opkwamen. De patroons moesten bekennen, dat zij zich hadden vergist, dat zij schuld hadden aan het conflict en schuld hadden, dat het op de spits gedreven werd. Desalniettemin moesten de arbeiders buigen en om den trots van de fabrikanten niet te krenken, moesten zij weer aan het werk zonder dat hun klaar en duidelijk werd gezegd tegen welke voorwaarden. In hun nederlaag moesten de patroons vernederen. Zij gaven toe, maar die toegeving mocht niet als afgedwongen worden beschouwd...
Maar Mathias weerhield zich. Hij dacht aan Raas Evenepoel, hij dacht aan de vele werkloozen, hij dacht aan Lagrange. Liet hij de kans niet voorbij gaan om te helpen en... om zich te wreken...
Hij sprak, en hij was ervan bewust, dat hij op dit oogenblik ophield patroon te zijn, maar
| |
| |
met hart en ziel de zaak van de arbeiders aanhing en verdedigde.
‘Hoe wilt ge, dat de arbeiders het werk zouden hervatten als er niet de minste waarborg is, dat de verhooging van tien percent wordt toegepast? Niemand kan van hen verlangen, dat zij vertrouwen stellen in Lagrange en wie kan hun verzekeren, dat Lagrange niet weer duistere bedoelingen heeft met nu te beloven wat hij vroeger halsstarrig weigerde.’
‘Lagrange zal de verhooging toepassen,’ herhaalde De Cannières.
En nu werd Mathias toch ongeduldig:
‘Maar de werklieden zouden moeten handelen, net alsof zij op die verhooging niet rekenen, alsof zij zonder verhooging het werk willen hernemen. En als ze dan toch wordt toegepast, dan is het omdat de patroon ze grootmoedig wil toepassen. Ik begrijp de houding van de patroons niet. Denken zij dan met aldus te handelen hun overwicht op de werklieden te behouden? Het is niet door de arbeiders te vernederen en te verbitteren, dat men iets winnen zal. Ofwel stelt het patroonssyndicaat zich te weer, ofwel is het tot een overeenkomst bereid. Maar het weze dan een eerlijke overeenkomst, zonder nuttelooze trotsdoenerij en misplaatste hooghartigheid. Ik meen op de hoogte te zijn, beter dan wie ook, van de gemoedsgesteltenis
| |
| |
onder de arbeiders. Ik kan verzekeren, dat er veel van hen te verkrijgen is als men oprecht en vrijmoedig xnet hen omgaat, veel meer dan wanneer men steeds wantrouwig en onverzettelijk tegenover hen staat. Als de patroons nu de solidariteit onder de arbeiders betreuren, moeten zij bedenken, dat zij juist door hun houding zelf die solidariteit hebben verwekt. En zij is er nu, die solidariteit, en er moet mee afgerekend worden...’
De Cannières had stil en gehoorzaam geluisterd naar de woorden van Mathias, maar nu onderbrak hij:
‘Ook de patroons moeten solidair zijn. En wordt de strijd uitgevochten, dan kunnen de arbeiders het nooit volhouden...’
‘Ik zou daar niet té vast op rekenen,’ zegde Mathias.
Hij gloeide. Hij had het gevoel alsof hij nu een groote krachtsinspanning kon doen.
‘Voor zoover ik er over oordeelen kan, staan de arbeiders er heel wat sterker voor dan algemeen gedacht wordt,’ vervolgde hij. ‘Zij hebben reeds éénmaal bewezen tot welken wanhopigen tegenstand zij in staat zijn als men hen tot het uiterste drijft. En vergeet niet, dat zij sindsdien heel wat sterker geworden zijn...’
De Cannières reageerde niet meer en er was een lange stilte. Toen sprak Mathias:
| |
| |
‘Als iemand van het patroonssyndicaat of... of een tusschenpersoon de arbeiders overtuigen wil, dat zij het werk moeten hervatten, dan zou hij toch iets moeten aan te bieden hebben. En in wie hebben de arbeiders voldoende vertrouwen, dat zij dit zouden gelooven?’
Meteen wist hij, dat hij zich had bloot gegeven, dat hij te ver gegaan was. Maar De Cannières was het vechten moe.
‘Gij,’ zegde hij. ‘In u hebben zij vertrouwen. Als ge spreekt met Raas Evenepoel en de andere leiders...’
Maar Mathias voelde geen trots meer, dáárom geen trots meer. Zoozeer was hij doordrongen van de taak, die hij op zich had genomen en die hij tot een goed einde brengen moest. Hij zegde:
‘Ook ik moet iets aan te bieden hebben...’
En omdat De Cannières niet sprak, maar wachtte, vervolgde Mathias:
‘Er is misschien een voorstel te doen, dat... de patroons in hun trots niet krenkt en de arbeiders overtuigt...’
De Cannières keek ongerust en wantrouwig.
‘De arbeiders hebben niet veel redenen gehad om het patroonssyndicaat dankbaar te zijn,’ begon Mathias, ‘maar iets hebben zij gewaardeerd: dat er eindelijk een tarief werd vastgesteld. Er is nu toch een basisloon en de
| |
| |
willekeur van vroeger is voor het grootste gedeelte onmogelijk geworden. Zoo het patroonssyndicaat nu ook de laatste willekeur belette, zeer zeker zouden de arbeiders van hun kant ook minder onverzoenlijk staan.’
‘Wat zou het syndicaat nog kunnen doen?’ vroeg De Cannières voorzichtig.
‘Vaststellen wanneer de verhooging van tien percent op het stukwerk moet worden toegepast,’ antwoordde Mathias. ‘Een gemiddeld minimum loon over een week bepalen en in geval de loonen onder dat minimum blijven, zou de verhooging moeten toegepast worden...’
‘Wat tegen het principe is, dat het de patroon is, die oordeelt of de verhooging toegepast wordt of niet,’ wierp De Cannières op.
‘Een arm argument,’ meende Mathias. ‘Waarom eenerzijds de patroons een tarief opdringen en anderzijds er principieel op staan, dat zij vrij oordeelen over de toepassing van de verhooging als in bepaalde omstandigheden dat tarief te laag blijkt te zijn? Het is onredelijk, het is onzinnig! De patroons moeten dat toch inzien.’
Maar De Cannières bleek dat niet te willen toegeven. Het loochenen deed hij echter evenmin. En wat hij moest antwoorden wist hij niet.
En Mathias bruskeerde de onderhandelingen.
‘Ik wil een verzoeningspoging wagen op
| |
| |
voorwaarde, dat ik de arbeiders iets aanbieden kan,’ zegde hij. ‘Zij zouden weer aan den arbeid gaan, met dien verstande, dat het patroonssyndicaat op het stukwerk een minimumloon vaststelt, dat door de arbeiders moet verdiend worden en als dat niet het geval is, wordt de verhooging toegepast.’
De Cannières aarzelde.
‘Ik weet niet of de patroons daarvoor te vinden zijn,’ betwijfelde hij. ‘Ik zou het bestuur van het syndicaat moeten raadplegen...’
‘Doe dat,’ zegde Mathias. ‘Ge kunt me morgen mededeelen wat er besloten werd. Zeg aan de patroons, dat er, als zij dat toestaan, een overeenkomst mogelijk is. Zij moéten dat aanvaarden, want het is een redelijk voorstel...’
De Cannières stond op om te vertrekken.
‘En het is wel verstaan, dat de verhooging onmiddellijk toegepast wordt op de artikels van Lagrange,’ voegde Mathias er nog aan toe...
's Anderen daags kon De Cannières aan Mathias mededeelen, dat het patroonssyndicaat accoord ging met het voorstel.
‘Patron,’ zegde Raas Evenepoel als hij in het bureau van Mathias kwam. ‘Is er nieuws, patron?’
Zijn gewone kalmte had hem ditmaal verlaten en hij keek Mathias aan met brandende
| |
| |
blikken. Zooveel hing van het antwoord af, zooveel...
En Mathias was gelukkig. Hij had op dit oogenblik de overwinning van de arbeiders nog grooter gewild. Ten slotte was het niet zooveel wat hij had bereikt, bedacht hij... Maar het was niettemin een overwinning, de eerste overwinning van de werklieden op de patroons. En hij, Mathias Wieringer, hij, die zelf patroon was, hij had die overwinning mogelijk gemaakt...
‘Er is nieuws, Raas,’ zegde hij.
‘Hebt ge iets bereikt, patron?’ vroeg Evenepoel en van opwinding en angst klonk zijn stem bijna fluisterend.
‘Het werk wordt hervat. Ook bij Lagrange, die de verhooging voor die geweefsels toepassen zal...’
‘Echt, patron?’
Raas juichte nu in een plotse ontlading.
‘Wordt het werk hervat? En met de verhooging?’
‘Er is nog meer, Raas,’ zegde Mathias. ‘Het syndicaat van de patroons gaat er mee accoord, dat de verhooging van tien percent telkens toegepast wordt als een minimumloon - dat nog te bepalen is - niet bereikt wordt. Niet meer de patroon beslist er over of de verhooging toegepast moet worden en ook daarin zal voortaan de willekeur onmogelijk zijn.’
| |
| |
‘Patron,’ zegde Raas, ‘patron...’
Hij kon echter niets zeggen. De sterke, verbeten Raas Evenepoel vond nu geen woorden. Maar hij greep de beide handen van Mathias en hij drukte ze krampachtig.
‘Patron...’ herhaalde hij.
En er waren tranen in zijn oogen.
Dat is in het leven van Mathias Wieringer een van de gelukkigste oogenblikken geweest...
Dien avond zegde echter Simon:
‘Ge hebt overwonnen, Mathias, maar ik wilde wel, dat ge die overwinning niet hadt behaald...’
‘De arbeiders hebben overwonnen,’ wees Mathias terecht.
‘In elk geval, al de patroons zijn er van overtuigd, dat de arbeiders de overwinning aan u te danken hebben en geen enkele fabrikant zal dat ooit vergeten.’
‘Zal iemand betwisten, dat het een redelijke oplossing is?’ vroeg Mathias.
‘Of die oplossing redelijk is of niet, daaraan denkt geen enkele patroon,’ zegde Simon. ‘Het eenige wat zij weten is, dat zij voor hun werklieden hebben moeten buigen en dat is hun zwaar gevallen.’
‘Als zij het zoo willen beschouwen, dat is hun zaak,’ zegde Mathias.
| |
| |
Maar Simon vervolgde:
‘Ik heb u reeds éénmaal gewaarschuwd en ik doe het nu weer: Pas op, Mathias... Ge zult zeer sterk moeten zijn. Zij wachten, Lagrange en de anderen, op een teeken van zwakte en als zij de gelegenheid krijgen om u te treffen, zullen zij de kans niet laten voorbijgaan, maar meedoogenloos toeslaan. Ik hoop nog, dat ik het verkeerd voor heb, maar ik vrees er zoo voor, dat ge uw grootste vergissing hebt begaan door u in dit conflict te mengen en er zulk een rol in te spelen...’
Mathias lachte, overmoedig weer.
‘Zwartkijker,’ zegde hij.
Hoe zou hij ook kunnen hebben vermoeden, dat Simon's bange voorgevoelens weldra pijnlijke werkelijkheid zouden worden?
|
|