| |
| |
| |
XIII
Drie weken duurde nu reeds de werkstaking en van een vergelijk was er nog niets te merken. Beide partijen bleven op hun standpunt staan en zoowel de patroon als de werklieden toonden zich zoo onverzoenlijk, dat een overeenkomst wel onmogelijk leek.
Een nieuwe moeilijkheid voor een eventueele poging tot bijlegging van het geschil was, dat het socialistisch syndicaat, waarbij nu om zoo te zeggen alle werkstakers waren aangesloten, de leiding in het conflict had genomen. En Lagrange had Kervijn, toen deze, als secretaris van het werkliedensyndicaat om een onderhoud verzocht, kortweg medegedeeld, dat hij geen werkliedensyndicaat erkende en dus ook weigerde er mede te onderhandelen. Hij weigerde trouwens evenzeer te onderhandelen met de afvaardiging, die hij voor het uitbreken van de werkstaking ontvangen had.
De wevers, opnieuw bijeengeroepen na die
| |
| |
afwijzing van Lagrange, besloten den strijd voort te zetten. Het was nu aan Lagrange om te spreken, oordeelden zij. Zij zouden wachten tot hij dit stilliggen van zijn getouwen moe was en dat zou wel niet zoo lang duren. Zij waren vol hoop. Zij wisten immers, dat iedere dag staking een groot verlies voor Lagrange meebracht en hij ten slotte toch het werk moest hervatten om die groote bestelling voor Engeland te vervaardigen. Ditmaal stonden de werklieden in de sterkste positie en zou de patroon moeten toegeven!
Een week later liet Lagrange inderdaad wat van zich hooren, maar hij zegde heel wat anders dan de werkstakers hadden verwacht... Hij stelde een ultimatum: wie aanstaanden Maandag het werk niet hervatte, en dat aan het in voege zijnde tarief en zonder eenige verhooging, kon zich als ontslagen beschouwen.
Grooten indruk maakte dat bericht eigenlijk niet. Algemeen was men van oordeel, dat dit slechts een bedreiging van Lagrange kon zijn, al was in het verleden bewezen, dat Lagrange geen ijdele bedreigingen uitte... Maar de werkstakers konden in dezen maatregel geen gevaar zien. Wat kon Lagrange er mee bereiken? Als hij er op rekende andere wevers aan te werven, dan vergiste hij zich. Zelfs bij de niet gesyndikeerde arbeiders was het solidariteitsgevoel ont- | |
| |
waakt en zoo sterk voelden zij hun lot verbonden aan dat van de andere arbeiders, dat er wel geen mannen zouden te vinden zijn om de plaats in te nemen van de ontslagen gezellen. Lagrange vergiste zich...
Maar het waren de werkstakers en de leiders van het syndicaat, die zich vergisten. Andermaal hadden zij Lagrange onderschat.
Of het nu de oude Lagrange was of de jonge - Lagrange bleef Lagrange, bleef de geduchte tegenstander, die steeds het middel vond om het verzet van de arbeiders te breken.
Hij had wél zijn voorzorgen genomen, maar andere dan de werkstakers hadden kunnen voorzien...
Wat had Lagrange dan bedacht om niet aan zijn arbeiders te moeten toegeven? Eenvoudig dit: zes patroons van Steenbrugge - en het waren zes van de grootste - had hij weten over te halen om in hun fabrieken de kettingen af te weven, die zijn eigen werklieden weigerden te weven. Hij had het zelfs niet moeilijk om de patroons over te halen, want als gevolg van de crisis werkten hun fabrieken slechts gedeeltelijk en dit aanbod kwam hun zeer gelegen.
Maar Lagrange was voorzichtig en wilde mogelijke betwistingen vermijden. Voor die gelegenheid was het nog eens de oude Lagrange,
| |
| |
die in het strijdperk trad en die zijn prestige liet gelden. Het syndicaat van de patroons vergaderde en die regeling van Lagrange met de zes fabrikanten werd aan de goedkeuring van de vergadering onderworpen.
De aanwezigen zouden nooit dat optreden van Lagrange kunnen vergeten. De oude heerscher sprak, toen enkele patroons er zich tegen verzetten, dat het syndicaat mede de verantwoordelijkheid nam van dit accoord, een rede uit, die een noodkreet en een waarschuwing was. De oude Lagrange was in deze oogenblikken niet meer een der geïnteresseerde partijen in de kwestie, hij stelde er zich boven. Waarschijnlijk is hij oprecht geweest en zag hij inderdaad zijn eigen belang niet. Als het nu een anderen fabrikant had gegolden, zou hij dezelfde meening hebben gehad, beweerde hij, en zou hij dezelfde houding hebben aangenomen.
Want die overeenkomst moest bewijzen, dat de solidariteit onder de patroons geen ijdele formule was, maar een werkelijkheid. En die solidariteit was noodig!
Zagen de patroons dan niet hoe sterk de arbeiders waren geworden, zagen zij dan niet het gevaar, dat in die solidariteit van de arbeiders besloten lag? Want zij waren solidair, zij hadden de kracht van de solidariteit begrepen. De patroons hoefden zich geen illusies te
| |
| |
maken: het front van de arbeiders was gevormd. Misschien zou men in sommige omstandigheden er nog in slagen om ze tegen elkander op te stellen, maar onvermijdelijk, onweerstaanbaar zouden zij weer tot elkander komen en in den strijd om de macht zouden zij eendrachtig zijn.
Want het ging om de macht, het ging om de macht! Dat de patroons dit nooit vergaten!
En de oude Lagrange besloot met de profetische woorden, die hij met rukken uitbracht en in een laatste heftigheid over de toehoorders slingerde, drie, vier woorden na elkander, met dan telkens een rustpoos, want hij was uitgeput.
‘Gij niet, en uw kinderen niet, maar de kinderen van uw kinderen zullen misschien beleven, dat de arbeiders de patroons zullen verjagen uit hun fabrieken!’
In een motie keurden de bij het syndicaat aangesloten patroons het accoord goed, dat was tot stand gekomen tusschen Lagrange en de zes andere leden, en drukten daarbij de hoop uit, dat dit voor de fabrikanten van Steenbrugge een aansporing zou wezen om eendrachtig te zijn wanneer het de verdediging van hun belangen gold.
Toen de leiders van het socialistisch syndicaat op de hoogte werden gesteld van het accoord
| |
| |
tusschen Lagrange en de zes patroons, zagen zij dadelijk in welke gevolgen dit kon hebben. Lagrange, dat moest worden erkend, had een meesterlijken tegenzet gedaan.
Voor het syndicaat werd de toestand hiermee oneindig moeilijker. In feite was er slechts één enkele logische houding aan te nemen: een werkstaking uitlokken bij de zes patroons als ze inderdaad het werk van Lagrange overnamen. En dat om een dubbele reden. De reden, die gold voor de wevers van Lagrange: de slechte kwaliteit van de grondstof en als gevolg hiervan de onmogelijkheid om een redelijk loon te verdienen. En dan het onduldbare van de methode: andere wevers het werk te laten afmaken van stakers. Liet het syndicaat dat toe, dan had voor altijd het wapen van de werkstaking zijn doeltreffendheid verloren, want de fabrikanten zouden telkens hun toevlucht nemen tot dit afweermiddel. Neen, er was geen andere houding aan te nemen dan de werkstaking ook over de zes andere fabrieken uit te breiden.
Maar Raas Evenepoel en de andere syndicalistische leiders waren niet blind voor het gevaar, dat zulk een houding meebracht en zij dachten met onrust en schrik aan de gevolgen.
Aan de stakers van Lagrange kon het syndicaat een vergoeding uitkeeren, die weliswaar beduidend kleiner was dan het loon, dat werd
| |
| |
verdiend, maar die toch in vele huisgezinnen de ellende weerde. Die uitkeering was voor verschillende weken verzekerd, als er alleen voor de arbeiders van Lagrange moest worden gezorgd, maar als ook het personeel van die zes fabrieken moest ondersteund worden, zou de last toch gauw te zwaar worden. En men mocht ook niet vergeten, dat het patroonssyndicaat het accoord van Lagrange had goedgekeurd en er dus rekening moest gehouden worden met de mogelijkheid dat nog andere fabrikanten het werk van Lagrange overnemen konden...
De leiders van het syndicaat stonden voor een zware beslissing en zij waren zich er van bewust. Algemeene werkstaking bij de patroons, die aangesloten waren bij het syndicaat? Het gevaar bestond, dat het zoover kwam. En dan? Geen enkele van de leiders, Raas Evenepoel niet, en Pieter Bake niet, en Wesemaele niet, hadden de ellende vergeten, die de eerste groote staking over de arbeidersgezinnen van Steenbrugge had meegebracht. Gingen zij nu niet een zelfde ellende tegemoet?
Als ze dan toch beslisten den strijd door te zetten en de verantwoordelijkheid en het gevaar van een algemeene werkstaking opnamen, dan was het, zooniet met vrees, dan toch met het huiveringwekkend voorgevoel, dat de gebeurtenissen hen veel verder zouden voeren dan zij het
| |
| |
zelf wilden en met de vage, maar niettemin pijnlijke overtuiging, dat de arbeidersklas eens te meer zou bloeden bij de verdediging van haar recht.
En zij konden ook geen andere houding aannemen. Raas Evenepoel bewees dit klaar en duidelijk dien avond, waarop hij sprak voor de gesyndikeerde arbeiders, die in een vergadering bijeengeroepen werden.
Raas herinnerde aan den oorsprong en de oorzaak van het conflict. Wie zou durven beweren, dat de wevers van Lagrange geen recht hadden het werk neer te leggen als de patroon weigerde het meest redelijke verzoek zelfs maar in overweging te nemen? Smadelijk waren de afgevaardigden aan de deur gezet en nog één verweer restte de arbeiders: de werkstaking. Die werkstaking was rechtvaardig!
En nu zouden die minderwaardige stoffen in andere fabrieken vervaardigdworden... Andere arbeiders zouden op hun beurt voor een hongerloon moeten arbeiden. Maar verschrikkelijker was, dat die patroons hun wevers dwongen de stakende gezellen - hun broeders! - in den rug te schieten. Als er ooit een eerloosheid van de arbeiders werd geëischt, dan was het wel nu. Maar zouden de werklieden zich daartoe leenen? Raas kon het niet aannemen, want als dat gebeuren moest dan was het om te wan- | |
| |
hopen, dan was het om alle geloof in de uiteindelijke overwinning van de rechtvaardigheid te verliezen.
Veel van de arbeiders uit die zes fabrieken, de groote meerderheid ervan, waren niet gesyndikeerd. Voor het dreigende gevaar, voor die schreeuwende onrechtvaardigheid achtte Raas Evenepoel zich gerechtigd hen op te roepen tot de werkstaking.
De patroons wilden den strijd, welnu, de arbeiders namen den strijd op met de rustige zekerheid, dat het recht aan hun zijde was.
Hartstochtelijk en verbeten, zooals de arbeiders het van hem gewoon waren en het ook weer van hem verwachtten, had Raas Evenepoel gesproken. En allen, allen had hij overtuigd...
Maar niemand kon iets weten van den tragischen strijd, dien Raas had moeten uitvechten om zoo te kunnen spreken. En terwijl hij sprak, woedde nóg de strijd in hem. Want niet voortdurend zag Raas Evenepoel voor zich die vastberaden, zegezekere mannen. Een ander beeld drong zich steeds weer onweerstaanbaar aan hem op. En hij zag dan voor zich, als een angstwekkende waarschuwing, descharenmannen, vrouwen en kinderen in dien wanhopigen opmarsch voor werk en brood.
‘Lagrange! Lagrange!’
| |
| |
Jaren waren voorbij gegaan, maar de tegenstander was dezelfde gebleven.
De arbeiders hadden zich vereenigd, waren niet meer die kudde radeloozen, één in de miserie. Zij hadden eindelijk ook de kracht van de eenheid ontdekt, een kracht, die gegroeid was uit de miserie en die hen in staat zou stellen het doemvonnis te breken. Maar hadden zij zich niet vergist, hadden zij die kracht niet overschat?
Raas Evenepoel, in deze beslissende oogenblikken, vreesde er zoo voor. Hij sprak hartstochtelijk en verbeten, hij overtuigde zijn toehoorders. Maar moest hij ook zichzelf niet overtuigen? Het recht was aan hun zijde, zegde hij, niemand kon twijfelen aan de rechtvaardigheid van hun strijd... Maar dat waren woorden, begoochelende woorden. Was immers de strijd van de arbeiders niet altijd rechtvaardig geweest? En had dit ooit belet, dat zij de verdrukten bleven en steeds werden uitgebuit door de patroons? Recht en rechtvaardigheid... Mooie woorden waren het, maar in de eerste plaats kwam het er op aan de macht te hebben om dat recht te veroveren. En hadden de arbeiders die macht?
Het was de pijnigende vraag, die Raas Evenepoel zich stelde midden in den roes van de zoo gemakkelijk gevonden woorden en argu- | |
| |
menten, zich steeds maar stelde, zich nog altijd stelde toen bij het einde van zijn rede al de arbeiders als één man de algemeene werkstaking eischten, in het volle bewustzijn het recht te hebben en ook de macht.
Lagrange dreef zijn plan intusschen door, onbarmhartig en zonder eenige toegeving. En alsof hij aantoonen wilde, dat elk vergelijk uitgesloten was, liet hij de boomen, die op de getouwen opgetuigd waren, of er nog veel of weinig op af te weven was, liet hij al die boomen afleggen en over de zes fabrieken verdeelen. Die kettingen moesten eerst afgeweven worden en zoodra daarmee begonnen was, konden er andere worden gescheerd.
Misschien was dit niets méér dan een voorzorgsmaatregel van Lagrange, maar de arbeiders zagen er een uitdaging in en voelden het aan als een vernedering. Zelfs de wevers, die niet volledig met de stakers accoord gingen - en in die zes fabrieken waren er veel - en die nog hoopten op een vergelijk, en slechts noode het werk zouden hebben neergelegd, zelfs die wevers voelden zich door den maatregel van Lagrange getroffen. Het werd nu àl te duidelijk, dat zij, zooals Raas Evenepoel het had gezegd, hun werkgezellen in den rug zouden schieten.
| |
| |
Lagrange handelde zóó, dat niemand er nog aan twijfelen kon.
Onder de arbeiders gistte het en de patroons waren er van op de hoogte. Vóór de boomen op de getouwen werden gelegd, waren er reeds veel wevers voor gewonnen dit werk te weigeren. En de weerstand nam uitbreiding, werd immer grooter.
Toen namen de patroons hun toevlucht tot een manoeuvre. Zij lieten, zonder nochtans een formeele verbintenis aan te gaan, de arbeiders hopen, dat die verhooging van tien percent zou worden toegepast, als de te gebruiken grondstof inderdaad zoo minderwaardig zou blijken te zijn. De patroons bewezen hiermee andermaal, dat zij niets hadden begrepen van de nieuwe geestesgesteldheid, die onder de arbeiders gekomen was. Zij wilden niet aannemen, de patroons, zij konden niet aannemen, dat de tijd van de absolute heerschappij voorbij was, dat de werklieden niet meer de loonslaven waren, die aanvaardden wat men hun toewierp. Welhoe, datgene wat Lagrange had geweigerd aan zijn eigen wevers, die arme verhooging van tien percent, die de oorzaak van het conflict was, diezelfde verhooging wilden de patroons, wilde Lagrange aan hen uitbetalen als ze maar hun gezellen verraden wilden! Raas Evenepoel
| |
| |
sprak van bloedgeld en judasloon en hij had gelijk, hij had gelijk!
Dien Donderdag, toen in een van de fabrieken de eerste boom, met een ketting van Lagrange, opgetuigd was, weigerde de wever, die het getouw bediende, verder te werken. Hij werd op staanden voet ontslagen. Daarop legden al de arbeiders van de fabriek, wevers, scheerders, bobijnsters, spoelsters, intrekkers en tot zelfs de magazijniers en de stokers het werk neer. Denzelfden dag nog brak de staking uit in de vijf andere fabrieken, waar het werk van Lagrange was aanvaard.
Maar den Zaterdag kwamen de gesyndikeerde fabrikanten in een vergadering bijeen en het lock-out werd uitgeroepen voor al de weverijen.
En den Maandag daarop waren er in gansch Steenbrugge slechts twee ateliers waar werd gewerkt: de twee fabrieken van Mathias Wieringer. De enkele kleine patroons, die niet bij het syndicaat waren aangesloten, hadden het raadzaam geoordeeld het consigne van het syndicaat na te leven.
Alleen Wieringer, en altijd Wieringer maakte uitzondering.
|
|