| |
| |
| |
XII
Een maand later...
Te Steenbrugge werd de crisis in de nijverheid steeds nijpender. Verschillende fabrikanten hadden personeel moeten afdanken en veel wevers, scheerders en andere textielarbeiders waren werkloos.
Onder de fabrikanten, die het zwaarst werden getroffen door de crisis moest Mathias Wieringer worden gerekend. Het leek wel alsof die nederlaag bij Cunninghan het begin was van een reeks moeilijkheden, die wel is waar aan geen bepaalde oorzaak konden worden toegeschreven, maar die niettemin met een ontmoedigende ofwel tergende regelmaat toesloegen, net alsof er inderdaad kwaadwilligheid in het spel was.
Voor alle belangrijke bestellingen, zoowel voor binnen- als voor buitenland, dong Mathias mee, maar hoe laag hij zijn prijzen ook stelde, telkens was er een andere fabrikant van
| |
| |
Steenbrugge of Gent, die de bestelling wegkaapte. En ook bij de minder belangrijke koopers, bij de vele kleinere handelaars, de winkeliers, de kleermakers was Wieringer niet meer onbetwist de meerdere over de leveranciers. Ook daar was de concurrentie groot en de fabrikanten leverden er tegen ongehoorde prijzen en voorwaarden, zoodat zelfs de trouwste cliënten van Wieringer zich lieten verleiden.
Nog een tijd hield Mathias het vol om alle getouwen te laten werken, maar er kwam een dag, dat hij voor die geweldige hoeveelheid afgewerkte goederen verplicht werd maatregelen te treffen.
Wevers en scheerders afdanken, het personeel verminderen, zooals de andere fabrikanten deden? Mathias wilde eerst in uitersten nood daartoe overgaan, want steeds hoopte hij, dat er verbetering zou komen in den verkoop. En er was ook dat gevoel van rechtvaardigheid: waarom dien wever wél en dien anderen niét afdanken? Er moest nochtans iets gevonden worden, want zoo ging het niet meer verder.
Toen stelde Mathias een daad, die vóór hem door geen enkelen patroon zelfs overwogen was geworden: hij liet, om met hen daarover te onderhandelen, hij liet de leiders van het werkliedensyndicaat, zijn ‘socialisten’, bij zich komen, Raas Evenepoel, Pieter Bake, Caudron
| |
| |
en Jan Wesemaele, dien Mathias, zooals hij had beloofd, had aangeworven als hulpstoker toen Wesemaele door De Cannières ontslagen werd. En ook Kervijn, de secretaris van het syndicaat, was bij de bijeenkomst aanwezig. Dat was niet een zaak waarover hij als patroon oppermachtig te beslissen had, oordeelde Mathias, dat was ook de zaak en in de eerste plaats de zaak van de werklieden, die daarover dan ook hun oordeel hadden te geven.
Mathias legde hun den toestand uit. Hij zegde hun, dat hij, zoolang als het hem mogelijk was geweest de twee fabrieken op volle toeren had laten draaien, maar dat hij nu, gelet op den grooten stock, die in de magazijnen was opgestapeld, en gelet op de steeds grooter wordende verkoopmoeilijkheden, verplicht was de productie te verminderen. Hij had hen laten komen om met hen te onderzoeken welke voor de werklieden de minst pijnlijke oplossing was.
Terwijl hij sprak en nu, terwijl hij stil was en de mannen over zijn woorden nadachten, bestudeerde Mathias de vijf zoo verschillende en dan toch zoo op elkander gelijkende gezichten en hij voelde plots een verteedering als... Als jaren geleden - dat herinnerde hij zich nu ineens - toen hij aan oude bobijnsters en wevers, onder het impuls van een diep en onweerstaanbaar medevoelen, méér betaalde dan
| |
| |
het door zijn vader vastgestelde loon. Diezelfde verteedering, diezelfde ontroering...
En hij was ook bewust iets te doen, dat zoo radicaal brak met de verstarde tradities en gewoonten, dat hij een stoute maatregel nam en dat alléén hij onder de fabrikanten die maatregel nemen mocht en kon.
En hij voelde zich, hij, de patroon, hij voelde zich als nooit te voren verbonden met zijn arbeiders. Het was goed, dat hij hen had laten komen en hun raad inwon...
Toen stond Raas Evenepoel recht.
‘Patron,’ zegde hij en zijn stem klonk ditmaal niet zoo hard en verbeten als gewoonlijk, ‘patron, wij zijn u dankbaar omdat gij daarover met ons wilt onderhandelen. Er moet, volgens mij, een oplossing gevonden worden, waardoor niet enkele arbeiders slachtoffer zijn, maar de moeilijkheden over allen worden verdeeld en door allen worden gedragen.’
‘Het bestuur van het syndicaat zou daarover een vergadering kunnen houden,’ stelde Kervijn voor. ‘En daarna konden wij aan meneer Wieringer voorstellen...’
‘Niet noodig, niet noodig,’ onderbrak Raas. ‘Wieringer is geen patroon als de anderen, Kervijn. Wij kunnen openhartig met hem spreken... Patron, moet de opbrengst met veel verminderen?’
| |
| |
‘Met een vierde, Raas,’ antwoordde Mathias. ‘Ik hoop natuurlijk, dat wij gauw weer zullen kunnen werken als vroeger, maar intusschen...’
‘Met een vierde verminderen is zeer veel en door de arbeiders zal het zwaar worden aangevoeld,’ meende Raas. ‘Mag ik een voorstel doen, patron?’
‘Natuurlijk.’
‘Als er nu op Zaterdag niet gewerkt zou worden, als iedereen, wevers, scheerders, spoelsters, bobijnsters, dien dag thuis bleef...’
‘Wij werken op Zaterdag reeds een uur minder dan op andere dagen, Raas,’ wierp Mathias op. ‘In plaats van met een vierde, zou de voortbrengst met nog geen zesde verminderd worden...’
Maar hij keek naar Evenepoel's gelaat, hij keek in die groote oogen, die op hem altijd zoo'n indruk hadden gemaakt, die oogen met hun fanatieken glans. En waarin nu zulk een groote verwachting en zulk een groot vertrouwen lagen, en die verteedering van daar straks greep Mathias opnieuw aan.
‘Komaan,’ zegde hij overwonnen. ‘Laten wij het beproeven. Wij zullen alles doen wat maar mogelijk is om den verkoop op te drijven. Mocht dat niet kunnen... ja, dan zal een nieuwe vermindering van de werkuren in overweging moe- | |
| |
ten genomen worden... Gij, Raas, gij kunt zelf bij schafttijd den werklieden mededeelen wat overeengekomen is...’
Er was echter te Steenbrugge één fabriek, waar nog op volle kracht werd gearbeid en dat was bij Lagrange, die de geweldige bestelling van Cunninghan had af te werken. Voor den duur van verschillende maanden was Lagrange zeker en bestond er voor hem geen gevaar de crisis te voelen. Hij had zelfs nog arbeiders moeten aanwerven, enkele scheerders en een tiental wevers, die op oude, afgedankte, maar weer in dienst gestelde getouwen, in erbarmelijke omstandigheden werkten.
Het waren trouwens niet alleen die tien wevers op de oude getouwen, die klaagden, weldra was het bekend te Steenbrugge, dat alle wevers van Lagrange misnoegd waren.
Op een morgen verzocht Raas Evenepoel zijn patroon om een onderhoud. Mathias liet hem in zijn bureau komen.
‘Patron, er broeit wat onder de wevers van Lagrange,’ zegde Evenepoel dadelijk.
‘Ik hoorde er reeds iets van,’ antwoordde Mathias. ‘Waarover beklagen zij zich?’
‘Over hun lage loonen. Zij verdienen veel te weinig. De beste wevers halen moeilijk de
| |
| |
zestien, zeventien frank in de week, ge kunt dus berekenen wat de anderen ontvangen.’
‘Niet mogelijk,’ verwonderde zich Mathias.
‘Het is zoo! Ik zag de laatste dagen genoeg wevers, die mij hun loonboekje voorlegden.’
‘En hoe komt dat? Lagrange houdt zich toch aan het tarief door het patroonssyndicaat vastgesteld.’
‘De grondstoffen, die gebruikt worden, zijn beneden alles,’ verklaarde Raas. ‘Zooiets heeft men te Steenbrugge nog nooit moeten weven. De inslag is slechter dan de slechtste carde fileuse en de ketting is al niet veel beter. Camelotte is het, de gemeenste camelotte, die er te vinden is. ‘Gras’, noemen wevers en scheerders den draad. En het is natuurlijk stukwerk...’
Toen wist Mathias ook waarom hij bij Cunninghan de nederlaag had geleden...
‘Wat denkt uw syndicaat te doen?’ vroeg hij na een poos.
Ook Raas wachtte enkele oogenblikken om te antwoorden. Het was alsof hij even aarzelde. Dan:
‘Wij bevinden ons in een moeilijke situatie,’ bekende hij. ‘Ge zult wel weten, dat wij onder de arbeiders van Lagrange niet veel gesyndikeerden tellen. De schrik voor den patroon zit er in en sinds de jonge Lagrange zoo'n belangrijke rol in de fabriek speelt is het er niet op
| |
| |
verbeterd. De wevers krijgen het echter al te zwaar te verduren en de verbittering is de laatste dagen zoo sterk geworden, dat het niet alleen de gesyndikeerden zijn, die bij ons komen klagen, maar ook de anderen. Wat kunnen wij echter doen? Optreden in naam van die enkele gesyndikeerden? Dan worden zij denzelfden dag ontslagen. Eén mogelijkheid is er: dat al de wevers en de scheerders...’
‘Het werk neerleggen?’ vroeg Mathias omdat Raas zijn gedachte niet uitsprak.
‘Ja,’ zegde hij. ‘Ja...’
Zijn oogen hadden nu weer den fanatieken gloed, dien Mathias zoo goed kende.
‘Algemeene werkstaking,’ zegde Raas.
‘Maar ge ziet er zelf de mogelijkheid niet van in,’ beweerde Mathias. ‘Ge zegt zelf, dat de arbeiders van Lagrange...’
Hij stopte plots. Hij had ineens het gevoel alsof hij zich op gevaarlijk terrein begaf. Hij moest denken aan zijn vader, die eens de stakers had gesteund. Toen was Raas Evenepoel bij Pieter-Jan gekomen... En toen had Mathias de staking afgekeurd en het verkeerd gevonden, dat vader de stakers ondersteunde. Maar deze staking zou tenminste zin en reden hebben! En dan... Mathias dacht ook aan de nederlaag bij Cunninghan, dacht aan de vorige nederlagen. Lagrange, steeds Lagrange! En nu...
| |
| |
Hij hoorde Raas Evenepoel zeggen:
‘Zij zijn zeer opgehitst, zij voelen zich bedrogen... De meeste wevers zouden tot de staking over te halen zijn als de actie verstandig en voorzichtig wordt gevoerd. En als er één staking kans tot lukken heeft, dan is het wel deze. Lagrange is gebonden aan die bestelling voor Engeland. Hij kàn geen lange werkstaking doorstaan! En dat weten de wevers en daar moeten wij gebruik van maken.’
‘Ge zult toch een bepaald plan hebben vastgesteld,’ polste Mathias. ‘Hoe denkt gij te werk te gaan?’
Raas Evenepoel antwoordde eerlijk, zonder valsche, opdringerige vertrouwelijkheid. Hij wist, dat Wieringer hem in geen geval verraden zou.
‘Het syndicaat zou voorloopig niet optreden, althans niet als zoodanig. Het verzet zou van de werklieden van Lagrange zelf moeten komen. Natuurlijk, het zijn onze gesyndikeerden, die de leiding nemen, niet openlijk, maar in feite. Een eisch waarmee alle wevers zullen instemmen is die verhooging van tien percent op het loon, die de patroons volgens het tarief mogen toestaan in bepaalde gevallen. Als die tien percent ooit toegekend moeten worden, dan is het zeker nu in dit geval. Zal Lagrange ze toestaan? Kervijn
| |
| |
vreest van wel. Ik geloof het niet. Weigert Lagrange... dan is het werkstaking...’
‘Zou hij de tien percent weigeren?’ vroeg Raas na een poos. ‘Wat is uw meening daarover, patron? Zou hij weigeren?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Mathias. ‘Er zijn redenen om aan te nemen, dat hij zal weigeren, maar daartegenover... Hij kan inderdaad moeilijk een werkstaking doorstaan, nu hij die groote bestelling voor Engeland uit te voeren heeft. En dat zal hem misschien verplichten toe te geven.’
‘De jonge Lagrange geeft niet gemakkelijk toe,’ beweerde Raas. ‘Hij is nog trotscher en heerschzuchtiger dan de oude en zijn werkvolk kent hij niet het minste recht toe. En er is ook nog de manier waarop die tien percent geëischt wordt... Het is mogelijk de zaak op de spits te drijven, zoodanig, dat hij wel weigeren moet.’
Mathias keek Raas Evenepoel aan, lang, nadenkend. Maar Evenepoel doorstond den blik.
‘Ge neemt een zware verantwoordelijkheid op u, Raas,’ zegde Mathias. ‘Herinner u die andere werkstaking en de ellende... Mocht Lagrange bereid zijn om de tien percent toe te staan, als ge hem anders aan zoudt pakken dan ge nu van plan zijt te doen, dan ware het misschien een vergissing, of nog wat erger, de zaak
| |
| |
op de spits te drijven en een conflict uit te lokken...’
Raas antwoordde en zijn stem klonk krachtig en beslist:
‘Ik zag vele loonboekjes, patron. Ik zegde u, dat de beste wevers zestien tot zeventien frank verdienen, maar zoo zijn er slechts enkelen. De meesten blijven beneden de vijftien en de veertien frank en verschillenden beneden de twaalf. Voeg daar tien percent aan toe, dan is het nog altijd een hongerloon. Die tien percent is ook maar een eerste eisch, een minimum eisch om de wevers te vereenigen op een voorstel, dat zij allemaal, zelfs de meest onderworpenen en de vreesachtigsten, rechtvaardig en redelijk moeten vinden. Aanvaardt Lagrange, dan krijgen wij, juist omdat het loon dan nóg te laag is, de wevers mee om een nieuwe loonsverhooging te eischen. En intusschen zullen wij de meesten wel overtuigd hebben om tot het syndicaat toe te treden, want zij wachten op het teeken, dat Lagrange niet almachtig is. En weigert hij...’
‘Wel?’
‘Werkstaking,’ beet Raas.
Een poos zwegen zij. Dan zegde Mathias en een vage glimlach lag in zijn oogen:
‘Ik vraag me eigenlijk af, waarom ge dat allemaal zoo maar aan mij zegt, Raas... Ik ben toch ook patron en misschien zou ik beter doen,
| |
| |
voor de tijden, die komen, de werkliedenorganisatie te bekampen. Lagrange... Natuurlijk, ik ken Lagrange. Maar zijn nederlaag tegenover de werklieden is ook een nederlaag voor al de patroons, ook voor mij...’
‘Gij hebt er alles bij te winnen, dat Lagrange moeilijkheden heeft, patron,’ zegde Raas vrijmoedig. ‘Maar er is nog een andere reden, die mij aanzet om openhartig met u te spreken, al zijt ge ook patroon...’
‘En die is?’
‘Dat ge mét ons zijt,’ zegde Raas fier.
Raas Evenepoel had het bij het rechte eind toen hij beweerde, dat Lagrange die verhooging van tien percent niet zou willen toestaan.
Een onderhoud met den patroon was door een delegatie van de wevers aangevraagd, maar eerst na herhaald aandringen stond de jonge Lagrange het toe. Hij ontving de afgevaardigden in zijn bureau. De zes mannen stonden op een rij voor de breede tafel, waarachter de baas zat...
Een jonge man, met een blank, baardeloos gelaat, die hen een voor een aankeek met glinsterende oogen, waarvan men niet wist of ze glimlachten ofwel dreigden. Hij speelde onachtzaam met een zwarte liniaal en zachtjes sloeg hij er mee in den palm van zijn linkerhand.
| |
| |
Hoogstzelden zag men Henri Lagrange in de ateliers, maar niettemin was hij gevreesd door de arbeiders. ‘Directeur technique’, was zijn titel, maar het aanvaarden en het ontslaan van het personeel behoorde ook tot zijn domein. Men wist, dat hij spionnen had in de verschillende ateliers, spionnen, waarvan enkelen bekend waren en die dan ook zooveel mogelijk werden geschuwd. Maar hij moest er meer hebben, die men niet kende, want zoo weinig gebeurde er op de fabriek, dat hij niet te weten kwam. De schuldige werd naar zijn bureau geroepen en het was de gewoonte geworden, dat de man, die geroepen werd, alles wat hem toebehoorde meenam, want naar het atelier keerde men zoo zelden terug als men voor den baas had moeten verschijnen. In tijden van crisis hing over die weerlooze kudde wevers en scheerders en spoelsters en bobijnsters een groote angst, want het minste vergrijp volstond om weggezonden te worden.
‘Ik moet u eerst zeggen,’ begon Lagrange, ‘dat ik er niet op gesteld ben door delegaties lastig gevallen te worden. Ik kan niet dulden, dat er in de fabriek samengespannen wordt...’
‘En wat hebt ge mij namens de wevers mede te deelen?’ vroeg hij na een poos, omdat de mannen zwegen.
Een van de wevers, de oudste was het en hij werkte reeds lang voor Lagrange, voerde het
| |
| |
woord. Zijn stem klonk niet vast en hij had soms hulpelooze gebaren.
‘Ge zult er zeker wel van op de hoogte zijn, meneer Lagrange, dat de wevers onmogelijk een redelijk loon kunnen bereiken. Van mij zelf mag ik zeggen, dat ik een van uw beste wevers ben, welnu, ik verdiende verleden week zestien en de week ervoor zestien frank en half. Gemiddeld, wij hebben het uitgerekend, verdienen uw wevers veertien frank in de week en ge zult moeten toegeven, meneer Lagrange, dat dit te weinig is...’
‘Ge wordt toch betaald volgens het tarief door het syndicaat vastgesteld,’ merkte Lagrange luchtig op.
‘Dat is zoo,’ antwoordde de wever. ‘Maar de grondstof is zoo slecht, dat wij voortdurend de getouwen moeten stilleggen om draden te knoopen in den ketting of om den afgebroken inslagdraad uit de schietspoel te halen. Vooral de inslag, meneer Lagrange, is slecht.’
‘Kan ik het helpen?’ vroeg Henri Lagrange. ‘Ik zou ook liever sterke artikels fabriceeren met katoen van eerste kwaliteit, maar in tijden van crisis moet men aanvaarden wat men krijgen kan.’
‘De wevers vragen om die tien percent verhooging toe te passen, zooals voorzien is in het tarief van het patroonssyndicaat,’ zegde de
| |
| |
wever. ‘Wij meenen, dat in dit geval, met de slechte grondstof, die tien percent een zeer gematigde verhooging is. Zelfs dan komen wij nog niet aan de loonen, die wij vroeger verdienden. Met die tien percent zouden wij ons nochtans tevreden stellen...’
‘Het spijt mij, maar ik kan ze niet toepassen,’ zegde Lagrange. ‘Het ligt niet in mijn gewoonte om veel verklaringen te geven, maar ditmaal wil ik toch zegen, dat wij de bestelling, die onze wevers toelaat te werken, slechts hebben gekregen omdat wij een ongemeen lagen prijs hadden gesteld. Voor ons kwam het er op aan de getouwen in werking te houden en winst hebben wij niet beoogd. Als wij die verhooging van tien percent op de loonen toepassen, beteekent dat voor ons een zuiver verlies en zooiets kunnen wij of willen wij niet dragen. De wevers van hun kant moeten overwegen, dat het nog altijd beter is veertien frank te verdienen, dan werkloos te zijn. En voor die keuze staan zij. Het is crisis en iedereen moet offers brengen...’
De woordvoerder van de afvaardiging beproefde het nog om Lagrange tot een andere zienswijze te overhalen, maar hij was er de man niet naar om het tegen die sterke partij op te nemen en zijn argumenten waren ver van overtuigend. Het was pijnlijk om aan te hooren hoe hij steeds opnieuw terugkeerde op wat hij reeds
| |
| |
had gezegd, steeds opnieuw die arme vergelijking maakte, dat hij vroeger zooveel en nu zooveel minder verdiende en dit bleek wel de eenige basis te zijn waarop hij zich steunde. En steeds overdonderde Lagrange hem. Het leek wel een spel van kat met muis...
Maar de vijf andere mannen stonden onbewogen toe te luisteren. Geen enkele maal kwamen zij in de discussie tusschenbeide, geen enkele maal stonden zij hun ouderen werkmakker in zijn wanhopigen strijd bij. Indien Lagrange niet zoo was opgegaan in die gemakkelijke overwinning had hij zich over die houding misschien verwonderd, maar hij voelde zich zoo sterk...
Hij stond op. Hij achtte de zaak afgehandeld. Maar zijn laatste woorden waren nog een bedreiging:
‘Als de wevers meenen bij hun eisch - of beter, bij hun verzoek te moeten blijven, dan vergissen zij zich deerlijk,’ zegde hij. ‘In geen geval zullen zij iets bereiken en als zij zoo onredelijk mochten zijn, dat ze tot een werkstaking zouden overgaan, dan zullen zij de gebroken potten betalen. Zelfs een werkstaking zal mijn beslissing niet kunnen wijzigen, een werkstaking zou het allerminst kunnen. Ik heb trouwens alle voorzorgen genomen, vergeet niet dat
| |
| |
aan de wevers mede te deelen. Verder heb ik niets te zeggen...’
Dien avond vergaderden in het rommelig kamertje van ‘Het Moriaenshoofd’ de bestuursleden van het socialistisch syndicaat en de afgevaardigden van de wevers, die zoo smadelijk door Lagrange waren afgescheept. De oude woordvoerder verhaalde hoe het onderhoud met Lagrange verloopen was. Weer zwegen zijn vijf gezellen. Maar de oude man was ditmaal heftig en verzekerde, dat bijna al de wevers van Lagrange hem zouden gehoorzamen als hij ze tot werkstaking zou aanzetten. Hij was zeer verbitterd.
En Kervijn mocht een nieuw lid inschrijven voor het syndicaat: dien ouden wever, die tot nu toe steeds geweigerd had toe te treden. En den volgenden dag lieten nog veel wevers van Lagrange zich als leden inschrijven...
Raas Evenepoel had zijn eerste overwinning behaald.
Een tweede overwinning behaalde hij den Zondag daarop toen de overgroote meerderheid van de wevers van Lagrange, na een vergadering in ‘Het Moriaenshoofd’ tot de werkstaking besloot. Raas Evenepoel had niet veel hoeven te zeggen. Voor hem had de oude wever gesproken, die de afvaardiging bij Lagrange had geleid en Evenepoel had slechts de besluiten te
| |
[pagina t.o. 200]
[p. t.o. 200] | |
| |
| |
trekken uit de grieven en de beschuldigingen, die door den wever werden geuit en die luidruchtig door de aanwezigen werden beaamd.
Toen ten slotte Raas Evenepoel de vraag stelde wat de wevers beslisten, klonk één antwoord: werkstaking.
|
|