| |
| |
| |
X
Vreugde en verdriet in een gezin...
Ja, zij hadden, Mathias en Maria, zij hadden veel redenen om zich gelukkig te voelen en er waren dagen, dat het geluk hen zoozeer vervulde, dat zij er het leed bij vergaten.
De moeilijkheden in den handel bleken definitief overwonnen te zijn. Niet, dat Mathias groote winsten verwezenlijkte: weer woedde ongenadig de concurrentie en voor de belangrijke bestellingen diende er gevochten te worden. Maar Mathias was voorzichtig geworden en hij waagde het niet meer op crediet te leveren aan afnemers in wie hij geen volledig vertrouwen kon stellen. Liever ging hij de harde concurrentie aan voor de bestellingen van de van ouds gevestigde en betrouwbare firma's en waren de verdiensten klein, zeer klein, hij had geen faillissementen te duchten, zooals de twee, die hem eens in zulke moeilijke omstandigheden hadden gebracht.
| |
| |
Rustiger was zijn leven den laatsten tijd geworden. Niet langer meer was er in hem die jacht, die bezetenheid om nieuwe werkmethodes toe te passen, om de fabricatie te vernieuwen. Nog vervaardigde hij de mooiste artikels, nog bracht hij op de markt dessins, die de bewondering opwekten en die door andere fabrikanten werden overgenomen. Maar Mathias hechtte daaraan niet meer hetzelfde belang als vroeger, want hij had nu voldoende ervaren, dat er met mooie dessins slechts dan concurrentie kon worden gevoerd indien tevens de prijzen van de artikels laag waren gesteld. En dat Lagrange en de andere fabrikanten verplicht waren zijn dessins over te nemen en zijn artikels na te maken, vleide hem niet meer, maar vaak maakte hij zich daar nu kwaad om.
Soms kende hij zoo'n gevoel van lusteloosheid, van moeheid. Was hij moe, was hij reeds moe? Hij was zeven en dertig geworden, maar hij voelde zich ouder - in die oogenblikken van lusteloosheid, veel ouder zelfs.
Maar er was iemand, die zich verheugde om die rust en die hoopte dat het zoo duren mocht, iemand, die niet meer dacht aan het gevaar, dat ze eens zoo duidelijk boven het gezin had voelen hangen: Maria. Waar zij zoozeer naar getracht had in haar eenzame uren, naar innige huiselijkheid, werd haar nu gegeven en dat juist
| |
| |
toen zij er niet meer op hoopte. En ze was gelukkig. Maar het was een weemoedig geluk, want ook Maria was zeven en dertig geworden en keek naar Annemarieke die nu Annemarie genoemd werd. Niet veel ouder dan Annemarie was ze toen ze Mathias leerde kennen...
Waarschijnlijk was die wijziging in hun leven niet plots gekomen, maar geen van beiden was er van bewust geweest, tot ineens die wijziging er was. En toen Irène op een zondagavond na het souper hen vroeg hoe het toch kwam, dat zij geen enkelen avond van de week bij hen hadden doorgebracht, toen keken Maria en Mathias elkander aan en er was in hun blikken een blijde verwondering.
Die avonden thuis waren innig.
Er was een studeervertrek ingericht voor de kinderen en in de oude woonkamer zaten zij alleen, Maria en Mathias. En ze spraken zacht, want zij zaten dicht bij elkander. Niet over den handel, niet over de fabricatie. Er werden herinneringen opgehaald en zij glimlachten verteederd wanneer zij vertelden over hun jonge jaren. Die kennismaking in het park... Het groote verlangen naar elkander toen Maria nog in het pensionaat was... Dan moest Mathias zijn vrouw in zijn armen nemen, want nog altijd was hij verliefd. En Maria knorde wel als voorheen en vreesde, dat de kinderen zouden komen,
| |
| |
maar steeds gaf ze toe en met dezelfde lieve' overgave van vroeger nestelde zij zich in zijn armen.
Mathias merkte dan wel hoe er rimpeltjes waren gekomen om haar oogen en om haar mond, en op een avond zag hij het eerste grijze haar, dat hij zelf dadelijk uittrekken moest. En Maria's lichaam had ook niet meer die onweerstaanbare bekoring van vroeger. Maar dat had allemaal geen belang, zij bleef de schoonste. Mathias voelde zich zoo één met haar en de vroegere hartstocht kwam weer boven, zoodat Maria nadrukkelijker wijzen moest op het gevaar, dat er iemand binnen komen zou.
Of ze spraken over de toekomst van de kinderen, een toekomst die zoo vol beloften was.
Lambert was een prachtkerel geworden. Over enkele maanden werd hij achttien jaar oud en hij was groot en knap. Nog immer geleek hij veel op zijn moeder, maar zijn gelaat was mannelijker geworden. De oogen waren echter dezelfde gebleven, groote, wondere oogen, die soms zoo vreemd glansden met een voor Maria en Mathias ongekenden gloed, of voor zich uit staarden als schouwden zij naar verten, verten, die onbereikbaar waren voor anderen.
Het stond nu vast, dat Lambert geen fabrikant worden zou, maar Mathias betreurde dat
| |
| |
niet meer, want hij was de overtuiging toegedaan, dat de weg van Lambert elders lag en hij geloofde de leeraren van het college, die den jongen een grootsche toekomst voorspelden.
Jaren was het geleden, dat het oude college van Steenbrugge nog een primus perpetuus had gehad en het was feest toen Lambert Wieringer met de lauwerkroon werd omkranst. Feest was het ook thuis, waar enkele genoodigden mede aanzaten bij het souper. Daar was de strenge superior van het college, daar was de deken, daar was de burgemeester, daar was de oude De Lorier, de vader van Irène. De deken sprak, de superior... Toen sprak ook Lambert en hij was vol geestdrift nu hij naar de universiteit mocht om er voor advokaat te studeeren.
In den Herfst vertrok Lambert naar Leuven.
Maar Anton zou fabrikant worden! Het was Anton, die van zijn vader, van zijn grootvader Pieter-Jan Wieringer en van zijn betovergrootvader, den ouden Pieter-Jan Van Hove, den eersten wever van het geslacht, de liefde voor het getouw en voor het weefsel had overgeërfd en de traditie voortzetten zou.
Neen, geen oogenblik twijfelde Mathias daaraan en Maria twijfelde er evenmin aan. Nu reeds, al was hij nog geen dertien jaar, nu reeds leefde Anton heelemaal in de atmosfeer van weven en fabriceeren, en wat Mathias nooit aan
| |
| |
Lambert had moeten verbieden - een te vroeg en een te veel vertoeven in de ateliers - dat moest hij wél aan Anton. Want zoo zeer werd Anton door de fabriek aangetrokken, dat hij er de school voor verwaarloosde en naliet zijn huiswerk te maken en zijn lessen te leeren. En Mathias moést wel optreden, al verheugde hij er zich heimelijk in, dat Anton de school en al de rest aan de fabriek ondergeschikt maakte.
Hij geleek nu in alles op zijn vader, hij zou een tweede Mathias Wieringer worden. Hij was groot en sterk gebouwd, maar hij had niet de fijnheid van Lambert. Zijn gelaat, dat zoozeer geleek op dat van Mathias, was echter grover en allesbehalve mooi. Hard waren de trekken van Anton's gezicht en het was ongewoon hoe diep de lijnen gegroefd waren in dit kindergelaat, zoodat Anton aanmerkelijk ouder leek dan hij in werkelijkheid was.
Nog één jaar zou hij aan het college van Steenbrugge studeeren en dan... Dan zou hij mogen thuisblijven, had Anton gedacht, en mogen meewerken. Maar Mathias oordeelde er anders over, Mathias had andere plannen. Anton zou nog drie jaar aan de Nijverheidsschool van Gent studeeren... Het was voor hem een ontgoocheling, doch hij was er gauw overheen. Want ook dien karaktertrek van Mathias had hij: de weetgierigheid en de zucht naar
| |
| |
kennis, in 't bijzonder als het de fabricatie betrof.
Annemarie daarentegen stribbelde heel wat meer tegen toen zij dienzelfden Herfst haar laatste schooljaar bij de zusters Franciscanessen van Steenbrugge moest beginnen. Veel liever ware ze thuis gebleven.
Ze was geen slechte leerlinge, Annemarie, maar ze was ook geen uitmuntende kracht als Lambert, die spelenderwijze studeerde en er werkelijk genoegen in vond. Annemarie studeerde op verre na zoo gemakkelijk niet, Annemarie kon slechts goede resultaten behalen door zich flink in te spannen en plezier had ze dan ook zeer weinig aan die studie. Ook zij had, net als Anton, er op gerekend nu reeds te mogen thuis blijven en Maria had het niet gemakkelijk gehad om haar te overreden nog een jaar school te gaan, want Annemarie was een stijfkopje.
Maar ze was ook zeer lief en Maria beleefde veel genoegen aan haar dochter. Hoe ouder ze werd, des te meer was Annemarie gaan gelijken op haar moeder en Maria herkende steeds meer haar eigen beeld in Annemarie. Het was echter slechts een uiterlijke gelijkenis, want van karakter had ze veel meer van Mathias.
En Nicolaas... Ach, Nicolaas, die de ouders zooveel zorgen gaf.
| |
| |
Een wrange herinnering zal het voor Mathias wel altijd blijven, dit beeld van zijn zwak, mismaakt jongetje: Nicolaas, die in zijn bedje uren, uren lang lapjes geweefsels uitrafelde... Oh, die lapjes geweefsels! Speelgoed liet Nicolaas onverschillig, maar van die kleurige lapjes, die zijn vader hem meebracht, kreeg hij nooit genoeg. Draadje na draadje plukte hij met zijn lange, dunne vingertjes los en dat met zooveel zorg en ijver, alsof het een zeer nuttige arbeid was. Maar Mathias gaf dit uitrafelen van geweefsels soms zulk een ondraaglijk naar gevoel, dat hij het niet langer kon aanzien en de kamer uitging. Steeds bracht hij echter andere lapjes mee, die hij met zorg en ontroering koos uit de stapels oude collecties, want hij wist welke geweefsels Nicolaas 't liefst had. Het waren artikels, waarin fantasiedraden geweven waren, chinéof bouclédraden, ofwel gedrukte artikels waarvan ieder geplukt draadje een bonte mengeling van kleuren vertoonde. En Nicolaas plukte, plukte...
Het was een gewoonte geworden van Mathias, dat hij aan gewone gebeurtenissen een diepere beteekenis toeschreef en er een verborgen teeken in zag. Maar nooit heeft hij zoo angstig naar een diepere beteekenis gezocht en was hij zoo geducht een verborgen teeken te ontdekken, als bij dit onschuldig, zoo wan- | |
| |
hopend onschuldig uitrafelen van lapjes weefsels. Geweefsels, die hij had vervaardigd en die zijn ongelukkig zoontje uitrafelde... En hij vond er inderdaad een diepere beteekenis in en hij ontdekte een verborgen teeken. Maar hij sprak er nooit over.
Het kindje zelf was er van overtuigd een zeer nuttigen arbeid te verrichten en Mathias en Maria, en de andere kinderen gaven dit natuurlijk toe. Al die draadjes gingen in een korf, die naast Nicolaas' bed stond, en als er genoeg pluksel was, maakte mama er een kussentje van. Eerst een voor Nicolaas zelf en hij vond het veel zachter dan het pluimen oorkussen. Daarna een voor den breeden stoel, dien vader in zijn bureau had. En Pilouf, het hondje, en Jef, de kater, kregen ook hun kussentje. Dan wilde Annemarie er ook een en Nicolaas moest ijverig plukken, want Lambert en Anton mochten niet te kort worden gedaan en zouden ook hun kussentje krijgen.
Jaren lang heeft Nicolaas, wanneer hij te zwak was om te staan en liggen moest, de eenzame uren in zijn bedje gevuld met het uitrafelen van lapjes stof, jaren lang...
Toen hield hij er plots mee op. Nooit meer plukte hij en niemand sprak er nog over, want het was duidelijk, dat Nicolaas daar niet graag
| |
| |
aan herinnerd werd. Het leek wel alsof hij beschaamd was dit ooit te hebben gedaan...
Negen jaar werd Nicolaas en toen week voor de ouders de grootste angst. Tot dan toe hadden zij dikwijls voor het leven van hun zoontje moeten vreezen, want alle ziekten maakte hij door. Maar hij begon nu meer te eten, hij werd sterker en moest niet meer zoo vaak te bed blijven.
Voor Maria en Mathias bleef het echter een verschrikkelijk iets Nicolaas daar te zien loopen, zoo klein en mager, het hoofd diep tusschen de schouders, die hoog werden opgetrokken. Het bovenlichaam was buiten verhouding met de rest en dit viel des te meer op doordat Nicolaas een keurslijf droeg. Zoo'n keurslijf zou hij gansch zijn leven moeten dragen, want één van de wervels van den ruggegraat was geschonden.
En zijn gelaat was vreemd. Nicolaas had noch van Maria, noch van Mathias de trekken. Soms had hij een uitdrukking, die Mathias deed denken aan zijn vader, aan Pieter-Jan, maar als hij dan nauwkeuriger toekeek en trachtte te ontleden, ontglipte hem die gelijkenis en hij veronderstelde, dat hij zich vergiste. Dit gelaat van zijn zoontje... En toch was er iets in dit gelaat, dat van Pieter-Jan was, wist Mathias, toch was er iets. En op een dag ontdekte hij, dat
| |
| |
Nicolaas soms dezelfde uitdrukking had van vader in zijn halsstarrige oogenblikken, wanneer hij tegen alles en allen in, desnoods met tyrannie zijn plannen doorzette. En die ontdekking gaf Mathias een vage, onbegrijpelijke ongerustheid.
En die oogen van Nicolaas! Lambert's oogen konden glanzen met een ongewonen gloed, maar die zwarte oogen van Nicolaas glansden nog meer en hun gloed was voor Mathias en Maria nog vreemder. Donker, hartstochtelijk was hij, die gloed, onheilspellend, meenden zij soms. Een krachtig leven, dat zich anders niet uiten kon, was in die oogen samengetrokken, zulk krachtig leven, dat de blikken stekend werden.
En hij was zeer verstandig, Nicolaas, vroeg had Maria dit ondervonden. Nicolaas wilde leeren en zooals zij het ook voor de andere kinderen had gedaan, gaf Maria hem het eerste onderricht. In een ongelooflijk kort tijdsverloop leerde Nicolaas de letters aan, kon hij woordjes spellen en weldra stelde hij ze zelf samen. Bij de andere kinderen was hiermede Maria's eigen onderwijs ten einde geweest. Zij gingen naar school en leerden daar verder. Maar Nicolaas kon niet naar school gaan en tot zijn negende jaar heeft Maria hem onderwezen. Eerst dan mocht Nicolaas naar het college, waar hij zich
| |
| |
van af het eerste jaar liet gelden als een buitengewoon begaafd leerling. Wat zegde de leeraar, die den jongen in zijn klas had? Dat Nicolaas wel den krachttoer, door Lambert verwezenlijkt, zou nadoen en wellicht ook eens als primus perpetuus zou worden bekroond.
Maar waarom konden Maria en Mathias zich niet verheugen om dien lof? Waarom, daarentegen, beangstigde die lof hen?
Toen Nicolaas elf jaar oud was, gebeurde er wat met hem, dat Mathias uitermate verwonderde: Nicolaas bleek ineens een groote belangstelling te hebben voor de fabricatie. Niet langer meer dwaalde Anton alleen in de ateliers rond, maar meestal was hij nu vergezeld door Nicolaas. Mathias bespeurde de twee knapen dikwijls tusschen de getouwen, maar in den beginne twijfelde hij of hij zich wel verheugen mocht om die belangstelling van Nicolaas. Later verheugde hij er zich toch om.
Want hij ondervond weldra, dat het geen gewone belangstelling was, maar dat Nicolaas, net als Anton, heelemaal in het weven en de geweefsels opging, hij ondervond, dat ook voor wat de fabricatie aanging, Nicolaas ongewoon begaafd was en, al was hij ook twee jaar jonger, vlugger dan Anton begreep wanneer vader bij gelegenheid iets van de werking van een
| |
| |
getouw uitlegde. Haast wonderlijk was die begaafdheid van Nicolaas...
En waarom niet? Men hoeft geen reus te zijn om een groot fabrikant te worden...
Er waren twee fabrieken. Lambert was uitgeschakeld, was een anderen weg opgegaan. Pietertje was gestorven. Maar de hoop, die Mathias eens had vervuld, herleefde nu krachtig: twee zonen, Anton en Nicolaas, zouden fabriceeren en elk zou de leiding nemen in één fabriek.
Zoo mengde zich dan in het verdriet om de gebrekkigheid van zijn zoon een groote verwachting. Grooter werd ze, grooter, zoodat bij Mathias de angst en de kommer om het leven van zijn zoon weldra heelemaal verdreven werden door de hoop op de toekomst.
Een jaar ging voorbij, nog een, en nog een. In den loop van die jaren grepen geen schokkende gebeurtenissen plaats. Het waren voor Maria en Mathias drie jaren van vrede, van bijna ongestoord geluk. De verwachtingen, die zij zich hadden gemaakt, verwezenlijkten zich.
De kinderen...
Lambert was te Leuven een even flink student als hij op het college van Steenbrugge was geweest en voor zijn examens slaagde hij telkens met groote onderscheiding.
| |
| |
In dien tijd verschenen in een studentenblad vaak gedichten van een zekeren Lambert van Steenbrugge, minneliedjes meestal. Het duurde lang voor Maria en Mathias die minneliedjes te lezen kregen en het was de schuld van Annemarie, dat dit geheim van Lambert ten slotte toch thuis bekend geraakte. Bij het eerst volgend verlof werd hij dikwijls geplaagd omdat hij zoo graag naar Droesbeke ging, ten huize van den dokter, wiens zoon ook te Leuven studeerde.
‘Veel groeten aan uw vriend Frederik,’ zegden ernstig Mathias en Maria en Annemarie, telkens als Lambert naar Droesbeke vertrok.
En de zoon van dokter Geerolf heette Marc. Er was echter ook een dochtertje, een zeer lief meisje, beweerde Annemarie, die met haar had gestudeerd bij de zusters van Steenbrugge. En dit dochtertje heette Frederika...
‘Veel groeten aan uw vriend Frederik!’
Maar eens, dat zij Lambert al te zeer hadden geplaagd en Annemarie zich niet langer meer ernstig houden kon en in een uitbundigen lach losbarstte, kaatste hij den bal terug:
‘En hoe staat het met de pianolessen, zusje?’ vroeg hij zeer vriendelijk. ‘Het schijnt, dat ge zulke flinke vorderingen maakt... Naar ik gehoord heb speelt ge prachtig à quatre-mains met mevrouw Arcke en... en bij gelegenheid ook wel
| |
| |
eens met haar zoon. Een flinke kerel, die Herman Arcke, een flinke kerel...’
Annemarie had ineens geen lust meer tot schertsen en ze wist niet goed welke houding aan te nemen. En moeder en vader, die glimlachten...
Nog een jaar had Annemarie gestudeerd en dan kreeg ze eindelijk haar zin en mocht ze thuis blijven. Ze was zeer practisch aangelegd en dadelijk bemoeide zij zich met de huishouding, bemoeide er zich zelfs zoozeer mede, dat Maria weldra nog slechts weinig te doen had. Maar ze vond het prettig, Maria, dat haar dochtertje zoo flink aanpakte en wanneer Annemarie in haar ijver soms eens te ver ging - als ze, bijvoorbeeld, zonder bijster veel succes huishoudelijke theorieën, die ze op school had aangeleerd, in de practijk omzette - glimlachte de moeder vergoelijkend. Zij mocht gerust zijn in Annemarie: ze zou, wanneer ze huwde, een goed huisvrouwtje zijn en misschien... Twintig jaar was Maria toen ze huwde; er was veel kans, dat Annemarie bij haar huwelijk niet ouder zou zijn...
Mevrouw Arcke was de weduwe van ingenieur Arcke, die omstreeks 1895 de nieuwe waterleiding te Steenbrugge had aangelegd, Kort voor de voltooiïng van het werk was hij gestorven en de weduwe bleef te Steenbrugge
| |
| |
wonen met haar eenigen zoon Herman, die toen zestien jaar oud was. Gefortuneerd waren de Arcke's niet en de moeder had het alles behalve gemakkelijk in de eerste jaren, die volgden op het overlijden van haar man. Herman studeerde nog en mevrouw Arcke, om in het onderhoud te voorzien en de studiën van haar jongen te bekostigen, gaf aan de kinderen van sommige Steenbrugsche nijveraars piano-onderricht. Ze was een schitterende pianiste en heel wat leerlingen kwamen bij haar. Enkele jaren later behaalde Herman den graad van scheikundig ingenieur en werd bij den apprêteur De Cannières technisch directeur. Sindsdien had mevrouw Arcke het veel gemakkelijker en zij had dit lesgeven wel heelemaal stop gezet indien zij er zelf niet zulk plezier in had gevonden. Enkele bevoorrechten bleven komen en tot die bevoorrechten behoorde Annemarie. Bij de zusters Franciscanessen had ze een eerste onderricht gehad, maar ze wilde goed piano leeren spelen. Of had ze daarvóór reeds kennis gemaakt met Herman en was dat lesnemen ten huize van mevrouw Arcke slechts een krijgslist? Annemarie was daartoe in staat... Wat er ook van zij: Lambert loog niet wanneer hij insinueerde, dat Annemarie graag met Herman à quatre-mains speelde. En Maria had gelijk rekening te
| |
| |
houden met een vroegtijdig huwelijk van Annemarie.
Maria had er niets op tegen, dat haar dochter met Herman Arcke huwde. En Mathias, toen hij er van op de hoogte werd gesteld, dat er wat aan den gang was, had evenmin bezwaren. Zeer zeker kon Annemarie een rijker huwelijk aangaan, maar zoo wijs waren Maria en Mathias, dat zij aan de kwestie van de fortuin geen overdreven belang hechtten. De familie Arcke was een degelijke, geëerbiedigde familie, Herman was, zooals Lambert zegde, een flinke kerel, die zijn weg zou weten te vinden. En dat volstond.
Anton, zooals Mathias het had geschikt, was nog een jaar op het college van Steenbrugge gebleven, waarna hij aan de Nijverheidsschool van Gent studeerde. Daar was hij volop in zijn element en reeds het eerste jaar behaalde hij in den kampstrijd de eerste plaats. Drie jaar zou hij te Gent studeeren en daarna misschien nog een jaar te Roubaix. En daarna zou hij eindelijk als volwaardig nijveraar de leiding nemen in de nieuwe fabriek.
Want het lag in Mathias' bedoeling in deze fabriek Anton het meesterschap te laten, terwijl hij zelf verder de oude fabriek zou besturen. Mathias had niet vergeten hoe pijnlijk het geschil was geweest tusschen hem en zijn vader
| |
| |
omdat zij verschillende opvattingen hadden over de werkmethodes, en een zelfde conflict mocht nooit tusschen hem en zijn zoon oprijzen. Anton in de nieuwe fabriek en hijzelf in de oude. Tot de tijd van Nicolaas zou gekomen zijn en dan zou Mathias ook van dit meesterschap afstand weten te doen.
Als de tijd van Nicolaas zou gekomen zijn...
Want Mathias twijfelde er niet meer aan: Nicolaas zou een fabrikant worden, een gróóte fabrikant zou hij worden. In dit kleine, mismaakte jongetje schuilde een sterke geest, die zoo gemakkelijk de meest ingewikkelde problema's begreep en oploste, die in 't bijzonder in zake fabriceeren over een buitengewoon bevattingsvermogen beschikte. Anton had zijn studies op het college verwaarloosd toen hij toegaf aan de aantrekkingskracht van de fabriek. Maar Nicolaas, de zwakke Nicolaas, kon opgaan in weven en fabriceeren, en terzelfder tijd wist hij op het college resultaten te behalen, zooals vóór hem alleen Lambert bereikt had.
Ook Nicolaas zou fabrikant worden!
Neen, Mathias zou zich niet vastklampen aan het meesterschap, hij zou er zonder moeite afstand van kunnen doen. Het besef, dat zijn zonen weldra zijn plaats zouden innemen, stemde hem rustig, gelukkig. Misschien was dat wel de reden waarom hij zich niet verzette tegen
| |
| |
dat gevoel van moeheid, dat hem soms overviel, maar dat hij zich daarentegen vermeide in voorstellingen van het leven - een heerlijk leven! - dat Maria en hij zouden leiden als eens de groote last door Anton en Nicolaas zou overgenomen zijn. Er waren dagen, dat hij werkelijk verlangde naar die levenswijze en dat des te meer omdat hij de laatste tijden reeds iets van de innige huiselijkheid had leeren kennen.
En Maria...
Eens had zij geleden onder het vreeselijke gevoel, dat er over haar huisgezin een groot gevaar hing. Zij had geleden onder de eenzaamheid, waarin Mathias haar liet. Zij had geleden om Nicolaas.
Daar was veel verandering in gekomen. In stede van rampen mede te brengen was het leven mild geweest en goed. Mooi waren die laatste jaren geweest, waarin alleen het leed om Nicolaas' gebrekkigheid een schaduw bracht. Rustige jaren...
Achteraf heeft Maria moeten ondervinden, dat het gevaar niet geweken was en dat die rust slechts de windstilte was voor den storm.
|
|