| |
| |
| |
VIII
1892, 1893, 1894.
1895. De jaren kwamen, de jaren gingen. En zooals Mathias weinig merkte van de wisseling in de seizoenen, zoo merkte hij ook weinig van veranderingen in het leven, in het verloop der jaren.
En wijzigt het leven zich wel? De grootste krachtsinspanningen blijken achteraf zoo luttel resultaat te hebben gegeven en het slagen van plannen, waarvan ge wonderen hebt verwacht, wat voor invloed heeft dat ten slotte op het leven? Onverstoorbaar gaat het zijn gang, lijkt te veranderen, maar blijft altijd eender en zwaar. Ge overwint een moeilijkheid, maar dit overwinnen doet een nieuwe en nog grootere hindernis oprijzen. Zoo sluit elke overwinning een nederlaag in zich, elk bereiken toont een verder afgelegen doelpunt, en in feite begint men opnieuw aan hetzelfde uitgangspunt als de vorige maal.
| |
| |
Veranderingen in het leven? Een dag lijkt zoo beangstigend op een anderen dag van jaren terug. Ge beleeft iets en net hetzelfde hebt ge vroeger reeds beleefd. Een mensch doet u goed of kwaad: eens heeft een andere hetzelfde gedaan. En ge kunt niet anders dan op dezelfde manier reageeren als toen, zelfs als het toen verkeerd is geweest. Er is immers een macht sterker dan de uwe, een macht, die u leidt of drijft, ten goede of ten kwade. Maar het goede blijkt soms achteraf kwaad te zijn en het kwade goed, zoodat ge uiteindelijk bewust zijt van uw zwakheid en uw onkunde en vertrouwt in die sterkere macht, de macht, die door sommigen God wordt genoemd en door anderen het noodlot.
Maar dat Mathias er toe gekomen was zóó te redeneeren, kon wel bevreemdend worden genoemd, Mathias, die immer gestreefd had, met enthousiasme, naar hooger en beter, die ook zooveel had weten te bereiken en zoo vaak den roes van de overwinning had gesmaakt. Mathias was op dat punt van het leven gekomen - en dat was zeer vroeg - dat hij de kleinheid van veel dingen inzag en nu soms de moedeloosheid kende van den man, die weet, dat hij nooit de bevrediging zal kennen van de uiteindelijke overwinning en, met die overwinning, de uiteindelijke rust. Werken en strijden! Echter niet
| |
| |
meer strijden om te overwinnen, maar alleen om stand te houden en niet ten onder te gaan.
En het leven is een eeuwig herbeginnen, dit ondervond Mathias iederen dag.
Hij bedacht hoe hij bij elk bereiken, bij elke overwinning gemeend had op Lagrange en de andere tegenstanders een voorsprong te nemen. En dien voorsprong nam hij ook, maar hij kon hem slechts korten tijd behouden en dan moest hij opnieuw aan het uitgangspunt beginnen, hij moest nieuwe overwinningen behalen.
Het armuur, dat hij had weten te vervaardigen, het opstellen van mechanische getouwen, het ontdekken van tweezijdige geweefsels, de overwinning te Gent... Telkens had hij voorsprong weten te nemen, maar telkens weer werd die voorsprong ongedaan gemaakt door de andere fabrikanten. En na zooveel jaren werken, wat had hij bereikt? Ja, het bedrijf was grooter geworden, immer grooter. Aan die ambitie, eens onder de grootste fabrikanten gerekend te worden, was voldaan, maar nu hij het zoover had gebracht, leek het Mathias niet zulk een groote overwinning. Een overwinning? Was het wel een overwinning? Bleef het gevaar niet dreigen, dat de overwinning uiteindelijk een nederlaag werd? Per slot van rekening stond hij even ver als jaren terug toen hij met Lagrange den strijd aanging, met slechts dit
| |
| |
verschil, dat hij zijn enthousiasme verloren had en het verbetenheid was waarmee hij nu verder streed...
Immer herbeginnen... Hij herinnerde zich hoe trotsch en gelukkig hij was geweest toen hij leveren kon aan die machtige Engelsche firma Cunninghan, en weer gemeend had hiermee een afdoende overwinning te behalen. Zes maanden later verloor hij reeds Cunninghan aan Lagrange. Won hem daarna terug door de prijzen zóó laag te stellen, dat zij heelemaal niet meer loonend waren. Verloor Cunninghan opnieuw omdat Lagrange zijn prijzen nog lager stelde. Herbeginnen...
Nu onderhandelde Mathias met een grooten exporteur te Hamburg, waarmee hij zeer waarschijnlijk een accoord zou bereiken en hij hoopte groote bestellingen te krijgen. Maar dan? Hoe lang zou het duren voor hij ook daar zou af te rekenen hebben met de concurrentie van Lagrange of van een anderen fabrikant van Steenbrugge of Gent? En weer zou hij naar nieuwe afzetmogelijkheden dienen uit te zien, want de getouwen moesten werken en opbrengen, en weer zou hij moeten herbeginnen. Met Cunninghan misschien...
En dan de steeds terugkeerende financieele moeilijkheden, die wel altijd werden omzeild, maar die nimmer opgelost konden worden. Die
| |
| |
laatste jaren had Mathias voortdurend te kampen om contanten te vinden voor zijn betalingen. Sommige maanden waren verschrikkelijk geweest, was hij zelfs verplicht uitstel van betaling aan te vragen bij zijn leveranciers. Gelukkig, dat Simon hem hielp zooveel als het maar kon en Mathias genoot nu in de ‘Louisiane’ een crediet van negentig dagen. Maar dat volstond niet, want de groote negocianten en de confectionneurs bedongen nog langer crediet. En toen een paar belangrijke afnemers failliet werden verklaard, werd Mathias in een benarde positie gebracht.
Dit was op het einde van 1894. Critieke maanden had Mathias te doorworstelen en zoo Maria hem toen niet ter hulp was gekomen, was er wellicht iets ergs gebeurd...
Het geld, dat Maria van haar moeder had geërfd - en dat was een vrij hoog bedrag - had Mathias nimmer willen gebruiken in de zaak. Hij beschouwde het als een persoonlijk bezit van zijn vrouw en nooit was het bij hem opgekomen, zelfs niet in de moeilijkste omstandigheden, om over dat geld te beschikken. Toen slag op slag die twee faillissementen Mathias zóó zwaar troffen, dat de toestand werkelijk tragisch was, wilde hij nog niet van Maria's bezit gebruik maken om zijn zaak weer vlot te brengen, al wist hij, dat één woord volstond, en
| |
| |
hij verborg aan Maria den ernst van den toestand. Hij zou er, ook nu, wel in slagen een uitkomst te vinden... Maria merkte echter op hoe bezorgd hij was, hoe koortsig hij werkte en zij vermoedde de waarheid.
En op een avond zegde zij hem:
‘Ik vind het allesbehalve lief van u, Mathias, dat ge mij zoo heelemaal buiten uw zaken houdt. Ik weet er niets van af, niets. Ik weet niet of het goed gaat of slecht. Het is net alsof ge geen vertrouwen in mij hebt.’
‘Waar haalt gij dat nu,’ probeerde hij te schertsen. ‘Ik zou geen vertrouwen in u hebben...’
‘Neen, dat hebt ge niet,’ beweerde Maria. ‘Toen die twee cliënten failliet werden verklaard, hebt ge mij gezegd, dat gij er niet zooveel aan verloor. Toen hebt ge mij zeker de waarheid niet gezegd, Mathias. En ik ben er zeker van, dat die verliezen u erg in moeilijkheden hebben gebracht.’
‘Daar is wel iets van waar,’ gaf hij toe, want hij voelde, dat alles te loochenen haar onrust nog grooter zou hebben gemaakt. ‘Veronderstel nu echter niet, Maria, dat ik die moeilijkheden niet te boven kan komen. Alles komt wel gauw in orde.’
Maar Maria was daarmee niet tevreden gesteld, zij was hardnekkig. Zij kende echter
| |
| |
Mathias en ze wist, dat ze haar woorden wegen moest.
‘Waarom die moeilijkheden langer laten aanslepen, als ze dadelijk kunnen worden opgelost?’ vroeg ze.
Ze wachtte, maar Mathias sprak niet.
‘Mathias...’ Haar stem was innig en vertrouwelijk. ‘Mathias, het geld, dat ik van moeder heb geërfd, ligt daar ongebruikt, brengt slechts een kleine rente op... Waarom zoudt ge er geen gebruik van maken?’
‘Dat wil ik niet,’ zegde hij beslist.
‘En waarom niet?’
‘Een nijveraar is nooit absoluut zeker. Er kan iets onvoorziens gebeuren, nu of later. Niet, dat ik daar voor vrees, maar het is voor mij een geruststelling, dat gij, wat er ook zou kunnen gebeuren, altijd over een fortuin zult beschikken.’
‘En intusschen moet gij het maar lastig hebben,’ onderbrak zij hem en haar stem klonk heftig. ‘Ge zegt zelf, dat de moeilijkheden maar tijdelijk zijn, waarom dan niet... Als ge het geld weer missen kunt, brengen wij het weer naar de spaarkas.’
‘Neen, Maria,’ weigerde hij.
Maar ze liet niet af en een paar dagen later begon ze weer over die kwestie. Ze vond nieuwe argumenten, werd gewaar, dat de weerstand
| |
| |
van Mathias verminderde, herhaalde immer, dat hij geen vertrouwen in haar had... En intusschen waren de moeilijkheden nog grooter geworden.
Het is voor Mathias een van de pijnlijkste oogenblikken in zijn leven geweest toen hij eindelijk moest toegeven en het geld aanvaardde. En hij nam zich voor, hij stelde het zich tot plicht, het bezit. van Maria, het kostte wat het wilde, zeer spoedig weer uit de zaak te trekken.
Dat was in December 1894. Nu, einde September 1895, bijna één jaar later, was hij daar nog niet in geslaagd.
En Maria kon vermoeden, dat het Mathias drukte, hoezeer hij daaronder leed, dat wist ze niet.
In Juni 1892 werd Nicolaas geboren. Het was omstreeks de jaarwisseling 1895-96, dat Maria geen geloof meer hechtte aan de geruststellende verklaringen van den huisdokter en de smartelijke zekerheid had, dat Nicolaas gebrekkig zou zijn.
Vóór de geboorte hadden Maria en Mathias in grooten angst geleefd voor het kindje, maar toen het ter wereld kwam, was de vreugde des te grooter: het wichtje was weliswaar lichter dan de andere kinderen bij de geboorte waren, maar overigens was het een normaal, gezond kind.
| |
| |
Weldra echter ondervond Maria, dat er toch wat scheelde aan Nicolaas.
De andere kinderen waren zoo voorspoedig opgegroeid en dat maakte, dat Maria nog méér opmerkte hoe zwak Nicolaas was en heelemaal niet welvarend. Zoo trotsch was ze geweest toen Lambert na vijf maanden reeds recht zat in zijn stoeltje en bij Annemarieke was het al even vroeg. En Nicolaas kon ternauwernood zitten na één jaar. Er waren nog symptomen van zwakte en achterlijkheid. Eerst toen hij één jaar oud was, kreeg Nicolaas zijn eerste twee tanden en de andere kinderen hadden die tanden reeds na zes maanden. En ten volle twee jaar was Nicolaas vooraleer hij loopen kon en dan was het nog een gebrekkig loopen, want zijn beentjes waren erg krom gegroeid. Wat Maria echter het meest beangstigde was, dat Nicolaas zulk een dik, gezwollen buikje had, terwijl daarentegen zijn armpjes en zijn beentjes mager waren en zijn borst zoo smal. Ja, de moeder had heel wat zorgen met het kind en zij maakte er veel verdriet over. En bijna beschouwde zij het als een zegen, dat er na Nicolaas geen kind meer kwam, want zoo er nog een geboren was geworden, hoe had ze Nicolaas nog zoo kunnen verzorgen en vertroetelen?
Maar dat was zonderling: zoo zwak en achterlijk Nicolaas lichamelijk was, zoo buitenge- | |
| |
woon was hij verstandelijk ontwikkeld. Vroeger dan de andere kinderen sprak hij de eerste woordjes, vroeger dan zij kon hij babbelen en hij maakte voor zijn leeftijd, onbegrijpelijk wijze opmerkingen. Maar Maria kon zich hierom niet verheugen en ze kon niet trotsch zijn. Het deed haar daarentegen pijn, dat dit zwakke, gebrekkige kind zoo verstandig was en ze zag daar een gevaar in. Zou Nicolaas dit wel kunnen dragen? Zou hij er niet aan ten onder gaan? Het is niet goed dat een kind té verstandig is en als het dan zoo weinig weerstandsvermogen heeft...
Maria sprak er Mathias niet over. Hij zag ten andere ook wel hoe het met Nicolaas gesteld was, en het had geen zin er hem steeds op te wijzen en hem nog meer zorgen te geven.
1896, 1897. De jaren gingen.
Mathias en Maria waren nu twee en dertig jaar oud. Er kwam bezadiging in hun leven, maar hun liefde bleef groot en hecht. Vijf jaar was Nicolaas nu en er zou wellicht geen kindje meer komen, geloofde Maria.
Met Nicolaas ging het intusschen niet beter. Hij bleef zwak en allerhande ziekten maakte hij door. Onbegrijpelijk was het, dat het jongetje het weerstandsvermogen bezat om door die ziekten te komen, maar een paar keeren was de
| |
| |
dood zeer nabij geweest. Maria streed om het leven van haar kind telkens opnieuw als het door een ziekte neergeslagen werd. Zij had veel verdriet, maar was ook sterk. Het kind herstelde, werd weer ziek, Maria streed. En op den duur kreeg ze vertrouwen. Nicolaas zou niet sterven, Nicolaas zou leven. Maria had nu die innerlijke zekerheid, maar ze verklaren had ze niet gekund. Welk leven zou echter Nicolaas beschoren zijn, zwak en gebrekkig als hij was... Maria leed om dit kind en ze kon, ze mocht zich niet verheugen in de kracht en de gezondheid van de drie andere kinderen, want was dat verheugen niet een onrechtvaardigheid tegenover Nicolaas?
Ja, de oudste kinderen waren zeer flink. En over hun karakter konden Mathias en Maria zich thans ook reeds een oordeel vormen en zij stelden vast, dat die karakters zeer verschillend waren.
Lambert was twaalf jaar nu. De laatste twee jaar was hij fel gegroeid en hij was voor zijn leeftijd zeer groot. Nog immer geleek hij veel op zijn moeder en nog had hij die gratie over zich, die beter bij een meisje had gepast. Hij was een droomerige jongen en zeer zelden was hij uitgelaten.
Mathias had vroeger toen hij veronderstelde, dat Lambert nooit veel voor de fabricatie voe- | |
| |
len zou, die gedachten als dwaas en onzinnig van zich af willen schudden. Maar meer en meer kwam hij nu tot de overtuiging, dat hij zich niet had vergist en dat Lambert inderdaad... Het viel immers niet te loochenen: Lambert had niet de minste belangstelling voor de fabricatie en haast nooit was hij in de weverij te zien. Dat verontrustte Mathias en hij hoopte steeds maar, dat daarin verandering komen zou en Lambert een anderen weg zou opgaan, belangstelling zou voelen voor geweefsels en getouwen, den wensch zou uitdrukken eens de baas te zijn in de fabriek. Maar die verandering kwam niet.
Hij was overigens een flink student en hij behaalde in de prijskampen goede resultaten. Op het college had hij zelfs een zekere faam verworven doordat hij veruit de beste opstellen schreef en zulke lieve gedichtjes maakte, waarover de leeraars, wanneer ze Mathias ontmoetten, vol lof waren. De jongen had een wezenlijk talent, beweerden zij, en de leeraar in Nederlandsch, die bijzonder enthousiast was, voorspelde, dat er een dichter uit Lambert groeien zou. Maria, toen zij dit hoorde, verheugde zich om dien lof en ze was altijd de eerste die de opstellen en de gedichtjes van Lambert las. Mathias las ze ook en glimlachte soms verteederd om die zuivere ontroeringen van zijn zoon, ontroeringen, die in zulke naïeve woorden
| |
| |
weergegeven werden... Maar veel liever ware het hem geweest had Lambert andere talenten bezeten.
Bij Annemarieke wijzigde zich den laatsten tijd iets in het gelaat en in de uitdrukking ervan. Nog had ze bepaalde trekken van Mathias, maar meer en meer ging ze gelijken op Maria.
Doch de karaktertrekken, die ze van Mathias had en van Mathias' vader, die bleven en uitten zich steeds duidelijker: standvastigheid en wilskracht, en die onvoldaanheid met den zucht naar meer en beter en wat anders. Dat had wellicht het karakter van Annemarieke kunnen misvormen en een lastig, eigenwijs kind van haar maken. Gelukkig had ze een opgeruimd karakter en den laatsten tijd werd die opgeruimdheid zelfs schalkschheid, en Annemarieke haalde met Anton, met haar moeder en zelfs met Mathias grapjes uit, waarom ze zelf uitbundig lachen moest.
Maar wat haar voor Maria het liefst maakte, was haar grenzelooze liefde voor het arme broertje Nicolaas. Van bij de geboorte was Annemarieke zoo naar Nicolaas toegetrokken geworden en naar gelang zij ouder werd en meer besefte, wijdde zij zich hoe langer hoe meer aan het jongetje... Mathias heeft nooit zoo diep de smart van Maria omwille van Nicolaas meegevoeld als Annemarieke het heeft gekund.
| |
| |
En het was weer goed, dat Annemarieke zoo opgeruimd was, want zooals ze opging in dit medelijden om het zieke broertje, was ze misschien veel te vroeg de kindsheid ontgroeid en was, in een anderen zin, haar karakter misvormd geworden.
Afwisselend schalksch, droef en sterk was Annemarieke, maar ze was dit nimmer oppervlakkig en telkens gaf ze zich geheel. Een prettig kind, een lief kind was het.
En Anton...
Toen Anton zeven jaar oud was, werd hij het lievelingskind van zijn vader, omdat... omdat Mathias de overtuiging had gekregen dat het Anton was, die van hem de liefde voor het geweefsel en het getouw had overgeërfd en dat hij eens zijn opvolger worden zou.
Neen, nooit had Mathias zijn oudsten zoon als achterlijk beschouwd. Hij wist maar al te goed, dat Lambert niet dom en niet lui was, maar desalniettemin had altijd, tegen Mathias' wil in, een vergelijking met Marin, zijn broer, zich opgedrongen. Marin deugde niet voor de fabricatie, deugde eigenlijk voor niets. In Lambert stak er evenmin een fabrikant en misschien zou het best zijn...
In een gesprek met Simon over de toekomst van de kinderen had Mathias zich dit eens laten ontglippen: dat zijn zoon Lambert er wellicht
| |
| |
niet veel voor zou voelen om fabrikant te worden.
‘Dat is ook mijn overtuiging,’ had Simon geantwoord. ‘Maar hij heeft zooveel andere talenten en zoo'n kind moet men niet dwingen. Lambert zou misschien een slecht fabrikant zijn, maar hij kan daarentegen in een ander domein een man van formaat worden... En misschien zal Anton wel meer geschikt zijn om een fabriek te besturen...’
Toen Anton zeven jaar oud was, had Mathias de overtuiging dat deze zoon hem opvolgen zou.
Want in Anton vond hij zich zelf terug, zooals hij was geweest op dien leeftijd. Vond hij terug die nimmer te bevredigen nieuwsgierigheid voor alles wat het weven aanging. Vond hij terug dien eerbied en die bewondering en die liefde voor het getouw. Wat Mathias eens zoo gaarne had willen zien in Lambert: dat hij hem voortdurend in de ateliers zou bespeuren, dat hij zou moeten knorren omdat zijn zoon van de getouwen en het garen en de geweefsels niet kon afblijven en stukken zou maken, dat zag hij nu van Anton, dat genoegen werd hem nu door Anton gegeven.
‘Wilt ge dan een wever worden, Anton?’ vroeg Mathias soms.
‘Ja,’ zegde het jongetje beslist.
Indien Lambert dan niet geschikt zou zijn voor de fabricatie, indien hij een anderen weg
| |
| |
op wilde - waarom niet? Misschien, zooaIs Simon zegde, zou hij in een ander domein een man van formaat worden. Waarom zou hij hem dan niet zijn weg laten gaan, redeneerde Mathias. Anton was er immers, Anton zou hem opvolgen en den naam Wieringer hoog houden, te Steenbrugge, het land door, en ver over zee in andere landen.
1898, 1899. De jaren kwamen, de jaren gingen.
1898 was een goed jaar geweest en de financieele moeilijkheden waarmede hij sinds zoo lang te kampen had, wist Mathias voor het grootste gedeelte te overwinnen. De weefnijverheid bloeide en de concurrentie was niet zoo verbitterd als vroeger. Wel had Mathias nog vaak af te rekenen gehad met Lagrange en de andere groote fabrikanten, maar hij was niet verplicht tot elken prijs de bestellingen te aanvaarden om zijn getouwen aan het werk te houden. Was de prijs àl te laag, dan liet hij de bestelling aan de concurrenten, want hij kon elders ook verkoopen. De binnenlandsche markt nam veel af en was loonend, en in het buitenland, te Hamburg, te Londen en elders waren er dit jaar groote bestellingen te noteeren.
En in het begin van het jaar 1899 kon eindelijk Mathias het geld van Maria uit de zaak trekken en werd het weer veilig gesteld bij de
| |
| |
spaarbank. Mathias beschouwde dit niet als een overwinning, maar toch was hij er zeer om verheugd. En in die opwelling van vreugde bekende hij aan Maria hoe moeilijk hij het had gehad, veel moeilijker dan hij het haar had durven zeggen. Had hij toen niet over haar geld kunnen beschikken... Maar dat zou nooit meer gebeuren, beweerde hij. Het was een dure les geweest en nooit meer zou hij zich zoover wagen. Hij hoefde zich ook niet meer te wagen: de twee fabrieken waren puik ingericht en langen tijd zou er kunnen gewerkt worden zonder dat er vernieuwingen dienden aangebracht te worden, of groote onkosten gedaan.
‘Een nijveraar is nooit zeker,’ herhaalde Maria de woorden, die Mathias eens had gezegd, maar hij wist niet of ze in ernst sprak of niet. ‘Er kan iets onvoorziens gebeuren...’
‘Neen, Maria,’ zegde hij en hij was overmoedig als vroeger. ‘Neen, er kan niets gebeuren...’
Toen sprak zij en zij was zeer ernstig nu:
‘Wat er ook gebeure, Mathias, beloof, dat ge mij voortaan zult vertrouwen. En als er wat is, zult ge het me zeggen, nietwaar, Mathias?’
Geen angst was het, geen angst. Mathias was zeker. Mathias was sterk, Mathias was weer onoverwinnelijk voor Maria. Maar Mathias begreep, dat zijn vrouw diep getroffen
| |
| |
was, omdat hij haar tijdens die moeilijkheden niet in vertrouwen had genomen en zij hem slechts had kunnen en mogen helpen met geld.
‘Beloofd, Mathias?’
Hij glimlachte. Hij nam Maria in zijn armen, innig en dankbaar en hij kuste haar. Maar hij sprak niet. Het zou immers nooit meer gebeuren wat gebeurd was, waarom dan beloven? En zoo er toch iets moest gebeuren, zoo er toch iets moest gebeuren? Dan zou hij het weer aan Maria niet kunnen zeggen, dacht Mathias, dan zou hij dien strijd weer alleen uit te vechten hebben.
Hij kuste haar, hij kuste haar nog eens. Het was lang geleden dat hij Maria nog zoo had gekust. Zij voelde zijn zekerheid in die kussen en glimlachte nu ook. En het was ook lang geleden, dat ze zoo had kunnen glimlachen.
‘Mathias,’ zegde zij teeder en lief als voorheen.
1900, 1901, 1902. De jaren gingen, de jaren gingen.
En de eerste jaren van deze eeuw waren beslissend voor Mathias in velerlei opzicht. Groote gebeurtenissen grepen er plaats en de strijd tegen Lagrange, die een tijd geluwd was, zou weer geweldig oplaaien.
|
|