| |
| |
| |
VI
Maar de nieuwe fabriek was eindelijk klaar gekomen en vijftig van de honderd getouwen, die Mathias te Roubaix had aangekocht, werden geleverd. Was er vertraging geweest bij de oprichting van het gebouw, nu haalde Mathias den verloren tijd in bij het opstellen van de getouwen en het inrichten van de fabriek. In twee ploegen werd er gearbeid en in een kort tijdsverloop kwam alles klaar.
Het was werkelijk een modelfabriek geworden. Zooveel, dat Mathias vroeger verkeerd of onpractisch had bevonden, werd geweerd of verbeterd en alle ondervinding, in den loop van de jaren opgedaan, kwam van pas. Hij kon tevreden en gelukkig zijn over het verkregen resultaat.
Wat zou hij doen met de fabriek van Bruwiere? Hij aarzelde. Mathias kon zoo moeilijk afstand doen van iets dat hij bezat, in 't bijzonder als het de fabricatie betrof. En zou men het
| |
| |
niet als een bewijs van zwakheid beschouwen zoo hij die fabriek van de hand deed? Dat hij ze verkoopen moést, wilde hij niet nog nijpender maken het gemis aan onmiddellijk beschikbare fondsen, dat kon hij niet toegeven, ook aan zichzelf niet. Ten slotte waren er voldoende redenen aanwezig, oordeelde hij, om de radicale oplossing te rechtvaardigen en Mathias stelde de fabriek te koop, mét den inboedel, getouwen en al. Het materieel was weliswaar nog in goeden staat en kon nog jaren mee, maar was het niet beter het te vervangen door nieuw, nu de onkosten van verplaatsen en opstellen toch dienden gedaan? En als de fabriek zonder het materieel aangeboden werd, was de koop niet zoo interessant en bestond het gevaar, dat er veel geld aan verloren zou worden.
Mathias verloor er toch geld aan, en veel. Er daagde slechts één enkele ernstige liefhebber op: dezelfde fabrikant, die bij de eerste verkooping den prijs zoo hoog had opgedreven. Nu was hij er natuurlijk niet voor te vinden om den prijs te betalen, dien hij vroeger geboden had en hij had redenen genoeg om dit te verklaren. Zooveel interesse had hij voor de fabriek trouwens niet meer, wilde hij Mathias wijsmaken en maakte hij hem inderdaad wijs.
Want als het om zooiets ging, lieten zijn gewone handigheid en zijn flair van zakenman
| |
| |
Mathias in den steek, wat wel zonderling was. Bij den aankoop van den grond was dat zoo geweest, bij de publieke verkooping van Bruwiere's fabriek had die onhandigheid hem ook parten gespeeld en nu weer...
Geduld en volharding, die Mathias in zoo groote mate bezat in de fabricatie, miste hij teneenemale voor die belangrijke verhandelingen. Die zaken konden niet gauw genoeg van de baan zijn en hij ging hierbij te werk met meer voortvarendheid en roekeloosheid dan het 't geval was bij het afsluiten van een gewoon contract. Hij had besloten dat er een nieuwe fabriek gebouwd moest worden: hij had rust, noch duur vooraleer hij den grond in zijn bezit had, en dat hij met zijn groote haast geld verspeelde, kon hem niet weerhouden. Die fabriek van Bruwiere was overbodig, was een last geworden: zij moest dus zoo gauw mogelijk van de hand worden gedaan, zelfs als er een gevoelig verlies bij geleden werd.
Maar eens dit geregeld kon Mathias zich weer volop aan de fabricatie wijden.
Nieuwe dessins, nieuwe artikels... Jawel, daarin was Mathias Lagrange veruit de baas, maar het bleek nu, dat in dien strijd om het meesterschap, de nieuwe stalen slechts een geringe rol speelden. Lagrange wist immers die superioriteit van zijn concurrent ongedaan te
| |
| |
maken en dat op een manier, die Mathias oneerlijk noemen kon, maar die niettemin afdoend was.
Bracht Mathias een nieuw artikel op de markt, of een nieuwe collectie dessins, hij kon er zeker van zijn, dat veertien dagen later de vertegenwoordigers van Lagrange dezelfde artikels en dezelfde dessins bij de cliënten kwamen aanbieden, alleen met dit verschil, dat de geweefsels van een mindere kwaliteit waren en beduidend goedkooper. Wat Mathias het ergst trof, wat hem woest maakte, was, dat Lagrange juist de mooiste artikels kapot maakte door de kwaliteit ervan te verminderen. En tegen zulk een methode was er geen ander verweer mogelijk dan ook de geweefsels lichter te fabriceeren om aldus de prijzen op het zelfde lage peil te brengen. Erbarmelijk vond Mathias die werkwijze en een goeden fabrikant onwaardig, maar er stond hem niet anders te doen dan de prijzen te verlagen en de kwaliteit te verminderen, wilde hij genoeg bestellingen binnenkrijgen om al de getouwen aan het werk te houden.
Gelukkig nog voor Mathias, dat de vele minder belangrijke koopers trouwer waren dan de groote negocianten en confectionneurs. Lagrange moest tot de overtuiging gekomen zijn, dat juist in die kleine cliënteele Wieringer's macht
| |
| |
lag, want zoozeer als hij vroeger die koopers had verwaarloosd, zoozeer bewerkte hij ze nu. Drie reizigers had hij de baan opgestuurd en die namen het op tegen Wieringer's reiziger, Leonard Bruneel. Maar Bruneel was tegen zijn taak opgewassen. Bruneel was een gewiekste vos en een onvermoeibaar werker, ondanks zijn leeftijd. Het was onbegrijpelijk hoe hij er in slaagde die talrijke cliënten regelmatig te bezoeken, maar hij deed het. Hij kende ze trouwens goed en wist hoe ze dienden bewerkt te worden. En van zijn kant zorgde Mathias er voor, dat de bestellingen stipt en onberispelijk werden uitgevoerd. Dat was trouwens de voornaamste reden voor de cliënten om Wieringer trouw te blijven, want ze wisten, dat bij Lagrange éénmaal en tweemaal de bestellingen uitgevoerd werden volgens de aangeboden monsters, maar dat de derde maal de waar reeds van een mindere kwaliteit was.
Het grootste gedeelte van de getouwen van de oude fabriek werkte voor die kleine cliënteele. Daar werden nog immer zware, degelijke artikels vervaardigd. Terwijl in de nieuwe de fabricatie zoodanig geregeld was, dat de bestellingen er snel konden worden afgewerkt. Dat Mathias zoo rap leveren kon, kwam bijzonder van pas toen hij enkelen tijd daarop in de
| |
| |
gelegenheid werd gesteld om voor een belangrijke buitenlandsche firma te werken.
Dat Lagrange exporteerde, wist Mathias. Lagrange was trouwens de eenige fabrikant van Steenbrugge, die voor het buitenland werkte en dat was wel de laatste reden waarom Mathias nog ijverzuchtig op hem kon zijn.
Vaak had Mathias er aan gedacht om ook aan export te doen, maar het was tot nog toe bij plannen gebleven. Erg onduidelijke plannen, trouwens, want wat hij diende te doen om die cliënten te zoeken en te winnen, wist hij niet. Eigenlijk was het meer een wensch dan een doel.
Eens had het hem zulke vreugde gegeven, dit besef, dat de geweefsels, door hem ontworpen en gefabriceerd, in gansch het land aangeboden, en verkocht, en gedragen werden. Als eens zijn geweefsels in het buitenland zouden worden opgemerkt, als eens zijn artikels door die vreemde menschen zouden worden gedragen, zou hij trotsch zijn en een geluk kennen als vroeger om die verspreiding in eigen land... Maar hij wachtte, hij wilde de zaken niet bruskeeren.
En toen ontving hij dien brief uit Londen, een brief van de firma ‘Cunninghan and Co’. Hij was in het Engelsch opgesteld en Mathias
| |
| |
bracht hem dadelijk bij Maria, want Maria had in het pensionaat Engelsch geleerd.
‘Voor die enkele woorden, die ik heb geleerd en die ik reeds lang heb vergeten,’ zegde Maria. ‘Wij zullen er Simon moeten bij halen, die kent zeer goed Engelsch.’
's Middags gingen zij samen naar Simon, die den brief vertaalde. ‘Cunninghan and Co’ wilde handelsbetrekkingen aanknoopen met Wieringer en vroeg om een zoo volledig mogelijke collectie van de geweefsels door hem gefabriceerd, te mogen ontvangen, met de prijzen en de voorwaarden.
‘Ik ken die firma,’ zegde Simon. ‘Tenminste, ik heb er reeds hooren over spreken. Het moet een van de belangrijkste Engelsche importzaken zijn en wie daar verkoopen kan...’
‘Hoe zijn die lui mijn naam te weten gekomen?’ vroeg Mathias zich af en tevergeefs poogde hij een haast kinderlijke blijdschap en hoogmoed te verbergen.
‘Oh, die mannen hebben agenten in ons land, die hun regelmatig rapporteeren wat in de fabricatie de moeite loont,’ meende Simon. ‘Vergeet ook niet uw gouden medaille op de tentoonstelling, Mathias...’
‘En wat gedaan?’ vroeg Mathias opgewonden. ‘De collectie sturen?’
‘Het moet u wel aanlokken,’ glimlachte
| |
| |
Simon, ‘en ik begrijp dat. En anderzijds is er de mogelijkheid, dat gij een groote bestelling losmaken kunt als uw artikels in den smaak vallen en uw prijzen interessant zijn. Maar er zijn bezwaren... Voor den export werken is heel wat moeilijker dan voor het binnenland en ge moet u daarin specialiseeren. Mijns inziens moet een belangrijke firma toch daar toe komen en zoo bekeken is het misschien een onverhoopte kans, die zich voordoet. Daar moet natuurlijk eens over nagedacht worden en het voor en het tegen afgewogen... Intusschen kunt ge reeds inlichtingen inwinnen, want Cunninghan geeft een paar referenties op: een Brusselsche bank en de groote confectiezaak Derbecourt...’
En toen Mathias en Maria vertrokken, had Simon er reeds wat op verzonnen:
‘Ik veronderstel, dat ik over korten tijd buiten mijn directeurschap bij de ‘Louisiane’, nóg een betrekking krijg: vertaler op het Engelsch departement van de firma Wieringer... Over de wedde geraken wij wel accoord...’
Mathias stuurde naar Londen de collecties van al de geweefsels die hij vervaardigde. Hij vond het zelf een indrukwekkend geheel. En Simon vertaalde een brief, waarin prijzen en voorwaarden vermeld werden en waarin bijzonder den nadruk werd gelegd op het verschil van kwaliteit, dat bestond tusschen oogenschijnlijk
| |
| |
gelijkaardige artikels. Want Mathias vreesde maar één ding: dat Lagrange ook bij Cunninghan leverde en ook daar de concurrentie zou voeren door de kwaliteit van de geweefsels te verminderen. De prijzen had Mathias zoo laag mogelijk gesteld en de winstmarge was bitter klein. Maar veel leveren, of heelemaal niet leveren, had hij besloten.
Het was veel. Het was een enorme bestelling, die Cunninghan gaf, en zelfs Simon, al was hij nochtans gewoon met groote hoeveelheden te werken, zelfs Simon was verbouwereerd.
‘Zooiets had ik nooit verwacht,’ bekende hij. ‘Uw artikels moeten ginder erg ingeslagen zijn, Mathias. Maar hebt ge uw prijzen niet àl te laag gehouden?’
‘Ik heb ze inderdaad zeer laag gesteld,’ gaf Mathias toe, ‘juist omdat ik rekende op een groote bestelling en door de massa worden ze dan toch loonend. Wat mij genoegen doet is, dat Cunninghan geen camelotte wenscht, maar de goede artikels neemt.’
‘Ge aanvaardt dus?’ vroeg Simon.
‘Ja.’
‘Ge kunt leveren binnen de vastgestelde termijnen?’
‘Ja,’ antwoordde Mathias. ‘Schrijf dien Engelschman, Simon, dat de bestelling wordt uitgevoerd...’
| |
| |
En de twee fabrieken van Mathias Wieringer draaiden op volle toeren, de oude voor het binnenland, de nieuwe voor Cunninghan.
En de laatste vijftig getouwen van de honderd, die Mathias te Roubaix had aangekocht, werden geleverd en opgesteld.
En werkten.
Zomer, Herfst, Wmter, Lepte... De seizoenen gingen, maar Mathias merkte zoo weinig op van de eeuwige wisseling in de natuur. Seizoenen hadden voor hem slechts belang in zoover er rekening diende mee gehouden te worden voor de fabricatie, en als zoodanig waren zij voor hem juist het tegenovergestelde van wat ze in werkelijkheid waren: Zomer was Winter en Winter was Zomer. Want in den Zomer vervaardigde Mathias de zware, donkere winterstoffen en in den Winter lichte, klare zomergeweefsels. En zoo werd die onverschilligheid en die ongevoeligheid voor alles wat buiten de fabricatie lag, immer grooter bij Mathias.
Winter, Lente... De seizoenen gingen.
In Juni 1892 werd het vijfde kind van Maria en Mathias geboren, een jongetje.
|
|