| |
| |
| |
XII
HEBT ge al eens driehonderd exemplaren van eenzelfde boek bijeen gezien? Dat is een hoop, een groote hoop, maar 't wordt een berg, wanneer ge zelf die boeken verkoopen moet. En als het daarbij dan nog uw eigen werk is, dan hebt ge meer lust om er u nevens te leggen, dan het voor den verkoop aan te bieden.
Zoo'n ontmoedigend gevoel kende ook Remi Zwartekens wanneer
hij de totale oplage van ‘Sens-unique op den Parnassos’ thuis kreeg en bedacht, dat hij allemaal die boeken één voor één verkoopen
| |
| |
moest. Het hielp niet dat Martha de exemplaren ordelijk schikte in negen en twintig stapeltjes van tien en één van negen - het exemplaar, waarin Remi die opdracht schreef, lag te pronk op het lage tafeltje in het salon - dat zij glimlachte en vol vertrouwen bleek... Remi geraakte dien dag dat nare gevoel maar niet kwijt. Maar 's anderendaags, niettegenstaande een incident, dat hem zeer pijnlijk was, zag hij de toekomst reeds veel hoopvoller in, want de stock dichtbundels slonk met meer dan drie stapels. Natuurlijk werden die exemplaren niet allemaal verkocht, men moet geen mirakels willen; daar waren drie en twintig recensieexemplaren bij, die Remi stuurde naar de voornaamste bladen en tijdschriften, dan drie exemplaren, die hij cadeau deed - ik zeg aanstonds aan wie - en de andere, zegge: zeven exemplaren, werden verkocht.
De drie presentexemplaren gingen naar een suikertante, die niet lezen kon, maar die omwille van haar flink fortuin in eere diende gehouden te worden, naar een nonkel, die in een stom boerendorp de leiding had in
| |
| |
een tooneelgroep en misschien koopers kon vinden onder zijn leden en naar Mijnheer Dumortier, het bureelhoofd, aan wien Zwartekens, als ondergeschikte, zich verplicht achtte zijn werk aan te bieden, 't Was bij dezen laatste, dat Remi een affront te slikken kreeg, want toen hij Mijnheer Dumortier een exemplaar van ‘Sens-unique op den Parnassos’ gaf, fier en hopend een complimentje in ontvangst te mogen nemen, kreeg hij van zijn overste te hooren, dat een degelijke ‘commis-rédacteur’ met zijn kop bij zijn werk moest zijn en niet bij de muzen... Remi Zwartekens kreeg bijna een beroerte.
Van de zeven verkochte exemplaren kwamen er vijf op het actief van Martha te staan. Den ganschen namiddag was ze op gang geweest en de vijf vriendinnen, die
zij te knippen kreeg, had ze een exemplaar opgesolferd. En ze had nog vriendinnen en dan nog veel verre kennissen, die ook aan te spreken waren... Morgen ging ze weer op
| |
| |
jacht. Zwartekens zelf vond slechts twee klanten: Wittewrongel en één der collega's van het Ministerie van Volksgezondheid met wien hij gewoonlijk in den trein whistte. De andere whister had geweigerd, maar zou zeker later wel een exemplaar koopen, want dien dag had hij afschuwelijke kaarten gekregen en hij was veel centen kwijt.
‘Laat mij tijd...’ verdedigde Zwartekens zich omdat Martha er hem op wees, dat hij zoo ten achter stond. Maar hij voelde zich onzeker: hij werd gewaar, dat hij bijlange geen handelsman was als Wittewrongel, die een verzenbundel zou verkocht hebben aan een beenhouwer om er worsten in te draaien. Zijn groote hoop was ten andere gevestigd op Wittewrongel, die hem de cliënteele van zijn ‘Verzen I’ zou bezorgen. Daarom had deze aangeraden prospectussen te laten drukken om te zenden naar menschen, die zich in de poëzie interesseerden en in de eerste plaats aan de koopers van zijn werk, 't Was een buitengewone uitgave, maar 't zou winst opleveren, verzekerde Wittewrongel. En
| |
| |
Zwartekens bestelde vijfhonderd prospectussen bij Lauwereys.
Kom, 'k zal u maar dadelijk zeggen, dat er van deze prospectussen en van al de andere bemoeiïngen niet veel in huis gekomen is en... dat ‘Sens-unique op den Parnassos’ niet het glansrijk succes werd, dat Wittewrongel voorspeld had. Er kwamen enkele inschrijvingen binnen, een tiental, maar vier der inschrijvers betaalden nooit en dit was dus zuiver verlies. Wittewrongel van zijn kant plaatste een klein dozijn exemplaren, wat niets was, gelet op het voorwoord, dat zoo'n ophef zou maken... Dan schreef er nog een declamator, die een bundel wenschte - gratis, wel te verstaan - om er bij gelegenheid uit voor te dragen. En van een sanatorium voor zieke onderwijzers ontving Remi een roerende brief opdat ‘de groote dichter zijn werken zou sturen om de zieken wat ontspanning te bezorgen...’ Naar den declamator zond Zwartekens één exemplaar en naar het sanatorium drie.
Persoonlijk de mogelijke liefhebbers aanspreken bleek de beste verkoopmethode te
| |
| |
zijn. Maar... 't was lastig en
soms vernederend. Een dichter is ten slotte geen groentenboer, die van deur tot deur zijn savooien en zijn raapkoolen gaat aanbieden... Nu, er waren onbeschofterikken, die precies deden alsof en die Zwartekens lieten praten tot hij naar zijn adem zocht en koopen deden zij dan nóg niet. En er gebeurden ook van die onmogelijke, aartsdomme dingen. Een politieagent ging voort op den titel ‘Sens-unique...’ en kocht het boekje in de meening, dat het betrekking had met zijn stiel. En de keukenmeid van één der koopers van Zwartekens' werk vroeg Meneer den Dichter of hij soms geen goed keukenboek geschreven had... Maar het affrontelijkste avontuur beleefde Remi, met Karel Brons.
Brons was ploegbaas bij de metsers en zoo iets als ondervoorzitter van het syndicaat der christene werklieden, waarin de drukker Lauwereys ook een belangrijke rol vervulde, zooals ik reeds zei, 't Was Lauwereys, die
| |
| |
Zwartekens het lokaal binnenloodste, niet om hem als lid te doen aanvaarden - Zwartekens had lak aan alle politiek - maar omdat hij meende, dat er wellicht enkele boekjes zouden te verlappen zijn; Lauwereys had er wel niets bij te winnen of te verliezen, maar voor een klant moet men iets doen. Zwartekens werd door Lauwereys aan enkele leiders voorgesteld en dezen konden niet anders dan een exemplaar van ‘Sens-unique...’ koopen, wilden zij hun reputatie van ontwikkeld mensch niet te kort doen. Bij zich zelf foeterden zij wel op Lauwereys en zijn dichter, maar zij betaalden en dat was het voornaamste.
Karel Brons, die daar in een hoek te kaarten zat, was nog niet aangesproken geworden, maar daar kreeg Lauwereys hem in 't oog en door Zwartekens gevolgd, stevende hij er op af.
‘Troef! En troef! En nog troef!’ klopte Brons zijn kaarten op tafel en hij draaide zijn geweldigen kop om, want Lauwereys had de hand op zijn schouder gelegd.
‘Wat is 't?’
| |
| |
‘Karel,’ zei Lauwereys zoo joviaal als hij maar kon, ‘gij zult zeker ook wel een verzenbundel koopen van onzen dichter Remi Zwartekens?’
‘Hoeveel kost dat?’ vroeg Brons.
‘Vijftien frank,’ kwam Zwartekens tusschen en hij deed zijn pak open om een boekje te laten zien.
Wist Brons toen nog niet wat een verzenbundel is? Of verkeerde hij in den waan, dat Zwartekens verschillende werken te koop bood? Ik weet het niet. In ieder geval, lang dacht hij er niet over na, maar hij zei op een toon of hij pakjes tabak kocht:
‘Geef er mij twee...’ - En hij haalde zijn brieventasch boven.
In een zekeren zin was dit een goede zaak, maar wacht, nu volgt het affront.
Kort daarop werd het jaarlijksch feest van het christen syndicaat gevierd, waarvan het hoogtepunt telkens een tombola was. De prijzen voor deze tombola waren giften van leden en van menschen, die met de partij sympathiseerden. En Brons, die den dichter Zwartekens niet vergeten was, kwam hem
| |
| |
vragen of hij niet een paar bundels voor hun feest wou afstaan. Een paar? Zwartekens, die zijn stock maar niet verminderen zag, was breed en gaf een gansch dozijn exemplaren. ‘Dat zullen de christen werklieden nooit vergeten!’ zei ontroerd Karel Brons en hij liet Zwartekens niet gerust eer hij beloofd had het feest bij te wonen.
‘Natuurlijk komt Madame mee,’ zei Brons, als hij reeds buiten stond en Zwartekens verzekerde, dat hij er Martha zou over spreken, Remi Zwartekens heeft, ongelukkig genoeg aan deze uitnoodiging gevolg gegeven en zijn levensdagen lang zal hij hierom spijt hebben. Want Brons, al was hij met de beste bedoelingen bezield, bracht hem op dit feest in een zeer benarde
positie.
Als ondervoorzitter van het syndicaat had hij het op zich moeten nemen om de gelegenheidsrede uit te spreken en hij
| |
| |
kweet zich goed van zijn taak. Met zijn zwaarste tremolo's en met de breede gebaren van een profeet sprak hij over de broederlijkheid en de solidariteit, die de werklieden groot en sterk zouden maken. Dan bedankte hij de milde gevers en nu werd hij bijna lyrisch. En als voorbeeld van broederlijkheid en solidariteit stelde hij... den dichter Remi Zwartekens, die twaalf van zijn boeken aan de tombola geschonken had. De aanwezigen juichten uitbundig toe en Martha porde zoo lang in de ribben van haar man tot hij rechtstond en verlegen de menschen toeknikte. De geestdrift had Karel Brons nu heelemaal te pakken: hij verklaarde dat er, als blijk van dankbaarheid, een gedicht van Remi Zwartekens zou voorgedragen worden en hij, Brons, zou zich daarmee belasten.
Zwartekens hield zijn hart vast. ‘Martha,’ fluisterde hij ontsteld, ‘dat wordt een moord.’ - Een moord werd het wel niet, maar 't scheelde toch niet veel. Brons had ineens een ‘Sens-unique op den Parnassos’ in zijn pooten, hij bladerde er even in en stak dan van wal met het politiek gedicht:
| |
| |
hamerlink zijn binnenband
Ge weet, zinteekens of hoofdletters kwamen er niet voor in de gedichten van Zwartekens. De lezer werd verondersteld genoeg dichterlijk gevoel te hebben om zonder zinteekens en hoofdletters de poëzie van den modernen dichter te genieten. Maar... die lezer mocht toch geen Karel Brons zijn. Op de onmogelijkste plaatsen stopte die aap en waar hij
wèl stoppen moest kreeg hij de woorden niet rap genoeg uit zijn mond. En dan de gebaren... Iemand, die 't delirium tremens kreeg, kon zeker niet erger doen.
't Zonderlingst was, dat de voor- | |
| |
dracht een zot succes kende, want bij het einde werd er in de handen geklapt en ‘bis’ geroepen tot Brons zijn boekje weer opensloeg en zich gereed maakte om een ander gedicht voor te dragen. En nu gebeurde het verschrikkelijke.
Brons wachtte tot er absolute stilte was en dan, met een breeden zwaai van zijn arm, schoot hij in gang:
God van hemel en aarde en omstreken... ja, dat rampzalig menschenkind droeg warempel de inhoudstafel van ‘Sens-unique...’ voor! Had Zwartekens één enkele beweging kunnen maken, hij was de zaal uitgevlogen, maar hij kon niet, hij kon niet. Hij zat daar stijf als een beeld en of Martha in zijn billen neep
| |
| |
of zijn ribbenkas bestookte, hij voelde er niets van. Star staarde hij naar Karel Brons, die met een heilige overtuiging en in volledige overgave verder declameerde...
Maar beweer nu nooit meer, dat de gewone mensch niet ontvankelijk is voor de moderne poëzie. Dat is ketterij. Want toen Brons met zijn ‘gedicht’ klaar was, werd er nog geweldiger toegejuicht dan voor ‘hamerland en sikkelland en hamerlink zijn binnenband...’
|
|