| |
| |
| |
De ruimtelijke ontwikkeling buiten de singels
433 Kaart van de gemeente Gouda met Bloemendaal, Broek, Thuil en 't Weegje. Ingekleurde pentekening van Hendrik Verschoor Jz uit 1812.
In het begin van de negentiende eeuw is er al vrij veel bebouwing buiten de singelgrachten. Op de kaart van Hendrik Verschoor uit 1812 is te zien dat de Kattensingel al volledig is bebouwd, dat er huizen aan beide oevers van de Kromme Gouwe staan en zelfs huizenblokken aan de Blekersingel en Fluwelensingel. Na de grenscorrectie van 1823, waarbij het grondgebied van de stad werd vergroot, maakten de kwekerijen, de bleekvelden en de moestuinen rond de stad langzamerhand plaats voor bebouwing. De oudste buurt is Korte Akkeren, genoemd naar de korte percelen tuinland die hier na het rooien van het Goudse bos in de veertiende eeuw waren aangelegd. In deze wijk werd in 1828 de eerste begraafplaats aangelegd. Deze ligt nog steeds aan de Prins Hendrikstraat, maar werd in 1972 gesloten en werd later tot beschermd monument verklaard (Geselschap, Gemeentebestuur 1816-1829, 1977, 17, nummer 1449).
Aanvankelijk waren het vooral bedrijven die zich in het buitengebied vestigden, bijvoorbeeld blekerijen, touwslagerijen, garenspinnerijen en kaarsenfabrieken. Ze lagen aan de singels, langs het verlengde van de Kleiweg, langs de Gouwe en in de
| |
| |
434 De belangrijkste grenswijzingen, aangegeven op de Topografische Militaire Kaart van het Koningkrijk der Nederlanden. Den Haag, Topografisch Bureau van het Ministerie van Oorlog, 1850-1864. Blad 38 (verkend in 1847-1848).
omgeving van de Karnemelksloot. Een aantal van deze bedrijfsgebouwen is nog bewaard gebleven. Aan de Turfsingel staan nog restanten van de daar in 1858 gevestigde Goudse Stearine Kaarsenfabriek. Even verderop staat nog de gigantische, bakstenen kolos van de Goudsche Machinale Garenspinnerij met directeurswoning, daar gevestigd in 1861. Het huidige gebouw, dat dienst doet als cultureel centrum, dateert uit 1916.
Aan de verbetering van de wegen rond Gouda werd in de negentiende eeuw maar betrekkelijk weinig gedaan. De komst van de spoorweg in 1855 betekende dan ook een ongekende infrastructurele verbetering. De plaats van het station is opmerkelijk: niet in de as van de Kleiweg, maar terzijde, zodat de reiziger een omweg langs de nieuwe Crabethstraat en de Kattensingel moet maken om in de stad te kunnen komen. Om de toegang tot de stad te verbeteren werden wel de nutteloos geworden verdedigingswerken opgeruimd. De afbraak van de stadsmuren begon in 1811, maar de stadspoorten, inclusief de bastions, werden pas tussen 1843 en 1854 gesloopt. De groei van de stadsbevolking kwam pas daarna op gang, vooral tussen 1870 en 1880, toen de bevolking met 14,6 procent toenam.
In 1870 groeide het grondgebied van Gouda door een grenswijziging met de gemeenten Stein en Broek van 217 naar 953 hectare. Vanaf die tijd werden buiten de singels op grotere schaal woningen gebouwd. Het zijn vooral woningen voor arbeiders die in de buiten de stad gelegen bedrijven werken, zoals de Blekershuisjes aan het begin van de Boelekade. Deze woningen met oorspronkelijk identieke klokgeveltjes werden rond 1875 gebouwd voor arbeiders van de wasserijen en blekerijen in de omgeving. Maar ook voor eigenaars van bedrijven was het aantrekkelijk om buiten de singels te gaan wonen. Met name de Fluwelen- en Blekersingel kregen het karakter van een voorname woonomgeving, ondanks de daar aanwezige wasserijen. Langs de singels vormen herenhuizen met rijke detaillering aaneengesloten gevelwanden in een mengeling van neostijlen en hier en daar versieringen in art nouveau.
| |
| |
435 Kadastraal minuutplan van Gouda uit 1828. Sectie A, blad 1: Bloemendaal langs de Kattensingel (Algemeen Rijksarchief Den Haag).
436 Kadastraal minuutplan van Gouda uit 1828. Sectie A, blad 2: Bloemendaal en Kort Haarlem langs de Blekersingel en de Karnemelksloot (Algemeen Rijksarchief Den Haag).
| |
| |
437 Kadastraal minuutplan van Gouda uit 1828. Sectie A, blad 3: polder Bloemendaal tussen de Fluwelensingel, de Karnemelksloot en de Hollandsche IJssel (Algemeen Rijksarchief Den Haag).
438 Kadastraal minuutplan van Gouda uit 1828. Sectie E, blad 1: Korte Akkeren aan de westzijde van de Turfsingel (Algemeen Rijksarchief Den Haag).
| |
| |
439 Kadastraal minuutplan van Gouda uit 1828. Sectie E, blad 2: Korte Akkeren ten westen van de Hollandsche IJssel (Algemeen Rijksarchief Den Haag).
440 Topografische Militaire Kaart van het Koningkrijk der Nederlanden. Den Haag, Topografisch Bureau van het Ministerie van Oorlog, 1850-1864. Blad 38 (verkend in 1847-1848).
| |
| |
441 Manuscriptkaart van Gouda uit 1891 van L. Burgersdijk (75 × 56,3 centimeter): gedeelte van de verzamelkaart van alle secties.
| |
| |
Kort na 1880 werd de Crabethstraat met classicistisch vormgegeven middenstandswoningen bebouwd. Het naastgelegen uit 1883 stammende Crabethpark maakte in 1977 plaats voor het gebouw van de Goudse Verzekeringen. In dezelfde periode ontstonden de Kadenbuurt, de Spoorstraat en de buurt achter de Kattensingel. In Korte Akkeren werd de Prins Hendrikstraat gedeeltelijk bebouwd, terwijl vooral aan de Herenstraat een grote dichtheid werd bereikt met de bouw van een arbeidersbuurt. Aan de Graaf Florisweg werd een nieuwe begraafplaats aangelegd met een kapel in neogotische stijl. Ten westen van de Crabethstraat werd tussen 1899 en 1901 het Van Bergen IJzendoornpark aangelegd, gefinancierd uit de nalatenschap van de in 1895 overleden burgemeester van Gouda, Albertus Adrianus van Bergen IJzendoorn. Het park werd aangelegd volgens het ontwerp van firma Groenewegen uit De Bilt. Bij het ontwerp in landschappelijke stijl behoren ook enkele villa's, onder meer Villa Honk, de vroegere burgemeesterswoning.
De meeste negentiende-eeuwse stadsuitbreidingen zijn uit particulier initiatief tot stand gekomen, wat hier en daar nog te herkennen is aan het verbrokkelde stadsbeeld. De Woningwet van 1901 bracht hierin verandering, want gemeenten met meer dan tienduizend inwoners werden verplicht uitbreidingsplannen op te stellen.
| |
De eerste helft van de twintigste eeuw
Het eerste Plan van Uitbreiding uit 1903 werd direct door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland afgekeurd (Bezemer, Ruimtelijke Ontwikkeling, 1972, 48-51). Het tweede plan, dat wel werd goedgekeurd en in 1908 openbaar werd gemaakt, lijkt geïnspireerd op de Tuinstadbeweging en de City-Beautiful Movement: ruim opgezette wijken met brede straten en veel groen. Op een kaart uit 1909 (stadsarchief: 2201 D portefeuille B, nummer 3), waarop dit plan is uitgewerkt, is een brede, rond de stad lopende singel te zien die berekend is op de verwachte groei van het verkeer. Binnen deze omsingeling zijn symmetrische stratenpatronen getekend, die op de meeste plaatsen sterk afwijken van het bestaande verkavelingspatroon van de polder. Alleen in de wijk Korte Akkeren, net buiten de Turfsingel, is de eenheid van het plan doorbroken: hier loopt de singel niet door en blijft het ontwerp beperkt tot de integratie van de reeds bestaande bebouwing. Op de kaart is ook een deel te zien van de Nieuwe Gouwe, een coupure van de Gouwe die tussen 1908 en 1910 werd aangelegd.
Van het ambitieuze uitbreidingsplan uit 1908 zijn slechts enkele onderdelen verwezenlijkt: het nieuwe gedeelte van het Van Bergen IJzendoornpark, het Rode Dorp langs de Nieuwe Gouwe, en de buurt Kort Haarlem. In Kort Haarlem, waar al rond 1900 delen van de IJssellaan en de Krugerlaan waren aangelegd, vormt de nieuwe Burgemeester Martenssingel een belangrijk stedenbouwkundig element. Deze brede straat, in het midden voorzien van water en bomen, loopt in een wijde boog van de Fluwelen Singel naar de Karnemelksloot en omsluit de Sint Jozefbuurt, waar de Coornhertstraat en de Van Heusdenstraat dezelfde kromming volgen. De concentrisch aangelegde straten vinden hun middelpunt in het karakteristieke Zoutmanplein, dat overigens veel kleiner is uitgevoerd dan in het oorspronkelijke plan staat aangegeven. De woningbouw in deze buurt, begonnen in 1921, kreeg in 1928 van het tijdschrift Architectura de kwalificatie ‘werk van beteren aard’. De huizenblokken zijn sterk gevarieerd in lengte, kapvorm en materiaalgebruik. De drie scholen die langs de Burgemeester Martenssingel staan, werden in hetzelfde artikel beoordeeld als bouwwerken van ‘zeer middelmatige kwaliteit’ (Zwiers, Gouda, 1928, 374-375).
Het plan van 1908 zou in complete uitvoering hebben bijgedragen tot een aantrekkelijk en samenhangend stadsbeeld, maar het werd echter in 1917 om onbekende redenen door de gemeente vervangen door een nieuw plan (Bezemer, Ruimtelijke Ontwikkeling, 1972, 54-56). Dit nieuwe ontwerp is ten opzichte van het plan van 1908 sterk vereenvoudigd en veel minder ambitieus. De meeste straten volgen het bestaande verkavelingspatroon van de polder, waardoor regelmatig gevormde bouwblokken zijn ontstaan. De arbeidersbuurten Burgvliet I en II, uitgevoerd in de periode 1918 tot 1938, maken deel uit van dit nieuwe uitbreidingsplan. Deze buurten zijn gelegen in het noordoosten van de stad, respectievelijk ten zuiden en ten noorden van de spoorlijn. De woningbouw werd hoofdzakelijk aan het particuliere initiatief overgelaten, waardoor er weinig eenheid in de bebouwing te bespeuren valt. Bovendien werden de oorspronkelijk in het plan opgenomen pleinen en parken achterwege gelaten, hetgeen een aanzienlijke kwaliteitsvermindering
| |
| |
442 Jacob van Lennepkade met de Sacramentskerk uit 1935.
443 Van der Palmstraat (uitbreidingsplan van 1931) in 1997.
betekende van het toch al niet inspirerende plan. In dezelfde tijd werd ten oosten van de Burgemeester Martenssingel een kleine woonwijk aangelegd met onder andere de P. Joubertstraat en een deel van de Krugerlaan. Ook hier sluiten de straten aan bij het bestaande verkavelingspatroon, waardoor er geen duidelijk verband is met de opzet van de reeds bestaande, concentrisch aangelegde wijk.
Ondanks de van weinig visie getuigende uitbreidingen, zijn enkele individuele gebouwen en complexen uit deze periode de moeite waard. Zo bouwden de christelijke woningbouwvereniging Goed Wonen en de socialistische woningbouwvereniging Ons Ideaal in 1923 een kleinschalig complex arbeiderswoningen aan de Westerkade, Walvisstraat en Snoystraat. Tot de stadsuitbreidingen behoren ook twee paviljoenziekenhuizen, het Sint Jozefpaviljoen (1927) aan de Graaf Florisweg en het Van Iterson ziekenhuis in de wijk Kort Haarlem (W. Kromhout, 1907-1908). Dit laatste paviljoen is inmiddels afgebroken om plaats te maken voor de Zuidrandflat. Andere bijzondere gebouwen zijn de tegenover het Sint Jozefpaviljoen gelegen Ambachtsschool uit 1930 met stijlkenmerken van de Nieuwe Zakelijkheid en het schoolgebouw De Kade (1930) aan de Elisabeth Wolffstraat, een mooi voorbeeld van de Amsterdamse School. Het Spaardersbad (1938, Van Itersonlaan) van architect W. Bakker is een opvallend, robuust gebouw van gele baksteen met stijlkenmerken van Frank Lloyd Wright.
Van meer allure dan het plan uit 1917 getuigt de uitbreiding in het zuidwesten van de stad. De wijk Korte Akkeren, die al deels bebouwd was met arbeiderswoningen, werd volgens een uitbreidingsplan van 1931 ten zuiden van de Constantijn Huygensstraat en ten noordwesten van de Lazaruskade verder ingevuld (MIP-Inventarisatie, 1991, 22). We treffen hier voornamelijk laagbouw aan, al zien we aan de Koningin Wilhelminaweg ook enkele lage flats met karakteristieke ronde vensters. Verschillende brede kades doorkruisen de wijk, zoals de J. van Lennepkade, die een prachtig zicht geeft op de rooms katholieke Sacramentskerk van 1935. Een zekere allure is ook te onderkennen in de aanleg van de Vogelbuurt met haar symmetrische plan en beslotenheid. Het Weidebloemkwartier, het meest zuidelijke deel van het uitbreidingsplan, is een arbeidersbuurt met een geheel eigen sfeer. De grenzen van de uitbreiding van Korte Akkeren vormen de Hollandsche IJssel en het in de jaren dertig aangelegde Gouwekanaal. Aan het Gouwekanaal staat een elegant sluiswachtershuisje met klokkentoren, behorend bij de Julianasluis (rond 1930). De robuuste neoromaanse watertoren op de Schielandse Hoge Zeedijk langs de IJssel dateert van 1883.
| |
Na de Tweede Wereldoorlog
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog raakt de ruimtelijke ontwikkeling van Gouda in een stroomversnelling. Terwijl de uitbreiding in Korte Akkeren nog moest worden voltooid, maakte men tijdens de oorlog al plannen om de stad ook in noordelijke richting uit te breiden. In 1943 werd een plan vastgesteld voor Gouda Noord en Noordoost, tot aan de toenmalige gemeentegrens (Bezemer, Ruimtelijke Ontwikkeling, 1972, 57). Met de uitvoering van dit plan werd in 1954 begonnen en zo ontstond de wijk Ouwe Gouwe ten noorden van de Graaf Florisweg, waar laagbouw en lage flats elkaar in een overzichtelijk rechthoekig patroon afwisselen.
| |
| |
444 Kaart van Gouda uit 1947. Gedrukte kaart in stadsarchief van Gouda.
Een belangrijk beeldbepalend element in deze wijk is de Pauluskerk met de hoge losstaande toren, gelegen aan de toegang van de wijk. Een grotere uitbreiding vond tegelijkertijd plaats ten oosten van de stad. In de polder Voorwillens werden de wijken Vreewijk, Oosterwei en Achterwillens gebouwd. Parallel en dwars geplaatste flats in een rechthoekig patroon bepalen hier het beeld. In Vreewijk staan verschillende scholen, waaronder het Coornhert Gymnasium aan de Nansenstraat uit 1952 van architect A. van der Steur. Aan de zuidzijde wordt de uitbreiding begrensd door de algemene begraafplaats IJsselhof en het IJsselplantsoen. Enige jaren later werd Oosterwei II, de huidige Sportbuurt, ontwikkeld. Hier treft men naast een aantal enorme L-vormige flats ook veel laagbouw aan.
Het meest omvangrijke en ook het meest langdurige uitbreidingsproject vond echter plaats in de polder Bloemendaal, ten noorden van de bestaande gemeentegrens. Al vanaf 1947 onderhandelde Gouda met de gemeente Waddinxveen over de verwerving van het gebied tot aan rijksweg A12, die in die tijd net in gebruik was genomen. Men wilde in deze polder een groot aantal woningen bouwen, niet alleen om het Goudse woningtekort aan te vullen, maar ook om in de behoefte van de regio te voorzien. Omdat de regiogemeenten met hun uitbreidingsdrang het Groene Hart bedreigden, oefenden zowel het rijk als de provincie druk uit op Gouda om haast te maken met haar uitbreidingen (Houdijk, Wonen als
| |
| |
445 Kaart van Gouda uit 1949. Cito Plan van Uitgeverij H. van Diehlen in Den Haag.
experiment, 1993, 57). In 1958 maakte de gemeente Gouda de eerste concrete plannen voor de invulling van de polder Bloemendaal. Het ambtelijk apparaat was op dat moment echter onvoldoende toegerust voor een project van deze omvang, zodat men zijn toevlucht nam tot externe adviseurs. Het Rotterdamse architectenbureau Kuipers, De Ranitz, Van der Ree en Van Tol ontwikkelde vervolgens een plan voor het gehele gebied. Hierin kreeg een aantal openbare gebouwen, zoals een ziekenhuis en scholen, een centrale ligging toebedeeld, dat wil zeggen aan de zuidrand van het uitbreidingsgebied. Verder was er sprake van een aantal parkflats met daarachter een woonwijk met laagbouwwoningen, waarin het stratenpatroon gebaseerd was op het oude kavelpatroon van de polder. Het wegennet in deze woonwijk is ontworpen volgens een boomstructuur waarvan de takken doodlopen in de verschillende buurten.
In 1964, toen de grenscorrectie met de gemeente Waddinxveen uiteindelijk een feit was, kon een begin worden gemaakt met de bebouwing van de polder Bloemendaal. Maar voor de eerste paal kon worden geslagen, moest de grond bouwrijp worden gemaakt en dit bleek een kostbare en tijdrovende zaak te zijn. Een groot deel van de bodem van de polder Bloemendaal bestaat namelijk uit laagveen met een watergehalte van maar liefst 75 tot 80 procent. Vaste ondergrond wordt op sommige plaatsen pas op 23 meter diepte aangetroffen. Men besloot toen om het veen te bedekken met een laag zand waarin zogenaamde zandpalen werden geboord. Deze dienen als drainage voor het water dat door het gewicht van
| |
| |
446 Kaart van Gouda uit 1975 van de Afdeling Stedebouw van de Dienst Openbare Werken van Gouda (stadhuis in Gouda).
het zandpakket uit het veen wordt gedrukt, wat het nazakken van de grond moet beperken (Houdijk, Wonen als experiment, 1993, 41 en 42). Pas in 1968 werd door minister W.F. Schut het eerste zand op de poldergrond gestort.
Intussen was men al begonnen met de uitvoering van het meest zuidelijke deel van het plan van Kuipers, De Ranitz, Van der Ree en Van Tol: het Boerhaavekwartier. Centraal hierin staat het Bleuland Ziekenhuis, gebouwd in 1966-1970 naar ontwerp van M.F. Duintjer en D.J. Istha. Opvallend zijn ook de vier zogenaamde Bleulandflats (1967) aan de noordzijde van het Boerhaavekwartier. Hoewel deze
447 De Mercatorsingel in het Windrooskwartier (ontwerp uit 1968) in 1997.
| |
| |
448 Luchtfoto van Gouda uit 1992. Schaal 1:12.000. Foto Robas in Weesp.
vier parallel geplaatste flatgebouwen tien verdiepingen tellen, zijn de ruim opgezette groenstroken indrukwekkender dan de flats zelf. De inrichting van het gebied verraadt de invloed van de Moderne Beweging, waarin veel belang werd gehecht aan openbare groengebieden en de scheiding van wonen en werken. Het gedeeltelijk bebouwen van het groen in de jaren tachtig met kantoren heeft afbreuk gedaan aan dit uitgangspunt, maar nog steeds vormt het gebied een sterk contrast met de rest van Bloemendaal, waar laagbouw met particuliere tuinen het beeld bepalen. Het park Atlantis, dat de flats afgrenst van de laagbouw, werd rond 1970 aangelegd op puin dat afkomstig was van de bouw van het Bleuland Ziekenhuis. Ten noorden van dit park werden in de periode 1968 tot 1975 het Windrooskwartier en de Heesterbuurt aangelegd, de eerste laagbouwwijken die in Bloemendaal tot stand kwamen. Een bijzonder stedenbouwkundig element in het Windrooskwartier is de Mercatorsingel, een rechte singel met brede grasstroken met bomenrijen. Deze aanleg is typerend voor de jaren zestig: strak en overzichtelijk.
| |
| |
449 De Rietzoom (1974-1975) met experimentele woningen in ruime groenstroken (1997).
Ondanks de voortvarendheid waarmee deze nieuwbouwprojecten werden aangepakt, ging de ontwikkeling van Bloemendaal niet snel genoeg om het streefcijfer van 620 woningen per jaar te halen. Hierin kwam verandering toen Jan Kremers, directeur van de Dienst Openbare Werken vanaf 1968, een aantal jonge stedenbouwkundigen in dienst nam.
| |
De jaren zeventig
Aan het einde van de jaren zestig, toen de mondigheid van de burger was vergroot dankzij allerlei democratiseringsbewegingen, groeide de onvrede over de naoorlogse stedenbouw die voortborduurde op de ontwerpopvattingen uit de periode van de Nieuwe Zakelijkheid. Men zag ineens de nadelen van de hoogbouw uit de jaren vijftig en zestig, het woord ‘flatneurose’ kwam in zwang en de aandacht voor kwaliteit van de woonomgeving nam toe. Het besef groeide dat openbare ruimte meer moet zijn dan alleen rechte wegen, strakke singels en steriel groen als opvulling van de lege plekken. Ook het hiërarchische verkeerssysteem werd ter discussie gesteld.
De nieuwe stedenbouwkundige benadering vond haar weerslag in de nota Gouda 2000, die in januari 1970 door de gemeenteraad werd goedgekeurd (archief stadskantoor Gouda, 1.777.811.21 13/51, Structuurstudie Gouda 2000). De eerste opzet van deze nota kwam in 1968 tot stand. De opdracht die hij van het college van Burgemeester en Wethouders kreeg, luidde: Bloemendaal zo snel mogelijk uitvoeren met een opzet van circa 80 procent hoogbouw en 20 procent eengezinswoningen. Kremers protesteerde meteen en vestigde de aandacht op het nieuwe begrip ‘flatneurose’. Naar aanleiding hiervan gaf het college van Burgemeester en Wethouders in de zomer van 1968 aan de Dienst Openbare Werken toestemming om een ruimtestudie te maken voor de langere termijn. Deze nota werd in korte tijd opgesteld door stafleden van de Dienst, aangevuld met externe deskundigen. Al in september van datzelfde jaar presenteerde de werkgroep het resultaat aan het college. Erg diepgaand kunnen de verschillende uitbreidingsmogelijkheden dan ook niet bestudeerd zijn. Toch heeft de studie grote invloed op de verdere ontwikkelingen van de stad gehad. Geconstateerd werd dat er een groeiende aversie bestond tegen het wonen in de na 1945 gebouwde wijken. Omdat men wilde voorkomen dat mensen uit de stad zouden wegtrekken, achtten de samenstellers een experiment met nieuwe woonvormen wenselijk, waarbij de kwaliteit van de woningen en van het woonmilieu centraal moesten staan. Het plan Gouda 2000 omvatte behalve een uitbreiding in de polder Bloemendaal, ook voorstellen voor uitbreidingen in de polder Willens (het huidige Goverwelle), aan de overkant van de IJssel, alsmede in de Oostpolder in Schieland ten westen van de stad. In
| |
| |
totaal zag men uitbreidingsmogelijkheden voor maar liefst 25.000 woningen, waarvan 6000 in Bloemendaal (Bezemer, Ruimtelijke Ontwikkeling, 1972, 58-62).
In vergelijking met het eerdere plan van Kuipers, De Ranitz, Van der Ree en Van Tol, is de structuurschets van 1970 totaal anders van opzet. De verkavelingsrichting van de nog te bouwen wijken valt niet samen met de polderstructuur, maar is ten opzichte hiervan met 45 graden gedraaid. Verder is de boomstructuur van het wegenpatroon vervangen door een patroon van lussen. In dit patroon heeft elke wijk een eigen lusvormige toegangsweg, terwijl een grote ringweg de wijken onderling verbindt. Water en groenvoorzieningen spelen verder een belangrijke rol in deze nieuwe structuurschets (archief stadskantoor Gouda, 1.777.811.21 13/49, Structuurschets Bloemendaal).
| |
Experimenten in de woningbouw
De wens om experimentele woonvormen toe te passen, zoals geformuleerd in de nota Gouda 2000, wordt op twee locaties in Bloemendaal gerealiseerd. De eerste locatie is het Groenhovenkwartier in het noordwesten van Bloemendaal, ontwikkeld vanaf 1970 onder de naam ‘Bestemmingsplan Bloemendaal tweede fase’. Zowel de stedenbouwkundige opzet als de woningontwerpen in deze wijk zijn afkomstig van architect J.H.L. Giesen uit Laren (Noord-Holland). Deze architect werkt volgens het zogeheten ajour-principe, een ontwerpmethode die hij sinds 1968 toepast. Door verspringing van de woonblokken wil hij het straatbeeld verlevendigen en de bewoners meer licht, ruimte en privacy bieden. ‘Het ideaal om het menselijk element terug te voeren in de samenleving, is hier nagestreefd’, aldus Jan Kremers in een aanbevelingsbrief aan Burgemeester en Wethouders (14 januari 1970, nummer 758). Dezen zijn er niet geheel van overtuigd dat het experiment zal aanslaan en vragen om een nieuw plan met daarin zowel ajourwoningen als traditionele woningen. Giesen stemt hier onder protest mee in en maakt een alternatief plan waarin verspringende woonblokken en strakke rooilijnen elkaar afwisselen.
Tijdens de aanleg van deze wijk wordt de strook tussen de A12 en het Groenhovenkwartier ingericht als stortplaats voor bouwafval en later als groenzone. Deze Groene Wal wordt door de Plantsoenendienst beplant met zeer gevarieerde wintergroene gewassen en boomsoorten en wordt met een lengte van circa 1 kilometer een van de eerste geluidswallen van Nederland. Hoewel nog altijd een uniek ecologisch park, voldoet de geluidsdemping niet meer aan de eisen. Door de bodemgesteldheid van Gouda (slappe veenlagen) verzakt de wal en ophoging is erg kostbaar.
Ook het tweede woningbouwexperiment in Bloemendaal komt na 1970 van de grond. Het behoort tot het zogeheten project Woning en Woonmilieu van de provincie Zuid-Holland, dat vier gemeenten de gelegenheid biedt om een experimentele woonwijk te ontwikkelen, ondersteund met subsidie en deskundige begeleiding. Voorwaarden voor deelname zijn aandacht voor de kwaliteit van het wonen en samenhang tussen stedenbouwkundig plan en woningontwerp. Het Goudse project krijgt in 1974 van de landelijke Adviescommissie Experimentele Woningbouw het predikaat ‘Experimenteel Woningbouwproject’ en dient als voorbeeld voor andere projecten in Bloemendaal, onder andere wat betreft de inspraakprocedure (Houdijk, Wonen als experiment, 1993). De architecten De Jong, Van Olphen en Bax uit Maarssen maken voor het ontwerp van deze nieuwe woonwijk, gelegen in het noordoosten van Bloemendaal, gebruik van de ervaring die zij hebben opgedaan bij de Stichting Architecten Research (SAR). De bouwmethode van de SAR wordt gekenmerkt door standaardisatie van de gebruikte maten, wat de kosten sterk reduceert. De SAR-methode biedt tevens een goede structuur om de toekomstige bewoners een rol te laten spelen in het ontwerpproces. Terwijl de afmetingen van de wijken en de woningen grotendeels vastliggen, zijn er voor de invulling verschillende alternatieven. Om de inspraakprocedure te vergemakkelijken, bouwt men aan de Denneweg in het Groenhovenkwartier vier modelwoningen die de toekomstige bewoners een beeld moeten geven van de verschillende mogelijkheden voor het indelen van de woningen. Het plan van De Jong, Van Olphen en Bax bestaat uit drie buurten, elk met een eigen karakter. De Hoevenbuurt bestaat uit koopwoningen, gebouwd in opdracht van het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten. Hier wordt het ontwerp door inspraak op een aantal punten sterk gewijzigd. Zo willen de kopers graag hun auto voor de deur kunnen zetten, hetgeen leidt tot een ingrijpende aanpassing van de structuurschets en tot
| |
| |
meer variatie in het stratenpatroon. Ook kiest men hier voor dakpannen in plaats van de goedkoper ogende golfplaten. In de Hoefbuurt en de Zoombuurt, waar huurwoningen worden gebouwd voor de woningbouwvereniging St. Jozef, gaat de inspraakprocedure minder ver en wordt het oorspronkelijke plan van De Jong, Van Olphen en Bax zonder grote veranderingen uitgevoerd. In de Zoombuurt staan laagbouwwoningen, in de Hoefbuurt middelhoogbouw. De lessenaarsdaken van deze woningen zijn hier bekleed met golfplaten en de bouwblokken staan allemaal in dezelfde richting. De auto's staan niet voor de deur maar op gemeenschappelijke parkeerplaatsen, waardoor de straatprofielen smal zijn gebleven. Zo wordt, volgens de opvatting van de architecten, het contact en de gemeenschapszin bevordert. Maar terwijl de buurt met koopwoningen nog steeds zeer populair is, bieden de andere twee buurten een nogal grauwe en troosteloze aanblik.
Alle buurten in Bloemendaal vertegenwoordigen een bepaalde sector in de woningbouw. In de Lusten- en Burgenbuurt bevindt zich een complex van 520 goedkope huurwoningen van architect W. Wissing te Barendrecht: de zogenaamde Borgman-locatie, genoemd naar de verantwoordelijke wethouder J. Borgman. Deze architect, die door Jan Kremers zeer werd gewaardeerd, kreeg van zijn opdrachtgevers te weinig ruimte om zijn ontwerpen naar behoren uit te voeren, waardoor er later allerlei constructieve gebreken aan het daglicht traden. Dit heeft de buurt een slechte reputatie bezorgd. In de Steinenbuurt van architect Teun Bier zijn de verschillende sectoren onderscheiden door middel van de steensoort: de premie-eengezinswoningen zijn gebouwd in gele steen en de woningwetwoningen in rode steen. In de Water- en Grassenbuurt, ook van architect Teun Bier en symmetrisch aangelegd rond het park Watergras, vinden we duurdere koopwoningen die soms duidelijk herkenbaar zijn aan de prominent aanwezige garages.
Terwijl de meeste buurten in Bloemendaal overwegend bestaan uit woningbouw, kent de wijk Mammoet, gelegen aan de zuidrand van Bloemendaal, een hoge concentratie schoolgebouwen. Haar naam dankt ze dan ook aan de Mammoetwet van onderwijsminister Cals. De wijk heeft net als het Boerhaavekwartier een centrumfunctie. Opmerkelijk is het gebouw van de Vrije School aan de kruising van de Ridder van Catsweg met de Bloemendaalseweg (1982). Het gebouw heeft een organische architectuur, die gebaseerd is op de leer van antroposoof Rudolf Steiner. De overige wijkvoorzieningen van Bloemendaal, zoals winkels en kerkgebouwen liggen in de Burgenbuurt.
Naast scholen, winkels en kerkgebouwen spelen ook parken een belangrijke rol in de structuur van Bloemendaal. Vooral in Bloemendaal-Oost vormen de groenvoorzieningen een buffer tussen de verschillende buurten. Ook de Plaswijckweg, die ingebed ligt in het groen en in bochten is aangelegd om het verkeer af te remmen, heeft deze buffer-functie. De invulling van de openbare ruimte is vooral het werk van de stedenbouwkundige Joost Váhl, die in 1970 bij de gemeente Gouda in dienst komt. Váhl verzette zich tegen de nette en steriele groenvoorzieningen van de jaren zestig (Váhl, Groene woonwijk, 1985). Om het groen te laten bijdragen aan een goed functionerende woonomgeving laat hij de groenstroken aansluiten op elkaar en op het karakter van de natuurlijke omgeving, in dit geval de polder. Váhl ontwerpt onder andere Hoevenlust, een langgerekt park dat met zijn waterloop, knotwilgen en bruggetjes op een Hollands polderlandschap lijkt. Het is geen restant van het vroeger hier aanwezige landschap, maar een imitatie ervan op het opgespoten zand van de nieuwe wijk. Wel authentiek is de Bloemendaalseweg, de smalle landweg met boerderijen die dwars door het uitbreidingsgebied loopt. De weg moest in eerdere schetsen plaats maken voor een industrie- en kantorengebied maar is gelukkig behouden als sfeervol fietspad met historische boerderijen in het moderne Bloemendaal. Een geheel andere vorm van openbaar groen ligt tussen de Bloemendaalseweg en de Ridder van Catsweg, aan de voet van de Prinsesseflats. Dit is de in 1981 aangelegde Heemtuin, waarin langs een bomenlaantje een groot aantal inheemse kruiden en planten zijn uitgezet die zich in hun natuurlijke milieu niet goed meer kunnen handhaven. Zo zijn de blauwgraslanden (onbemeste hooilanden) vrijwel overal door de eutrofiëring verdwenen. In de Heemtuin wordt een stuk blauwgrasland met zijn unieke flora in stand gehouden. In de brochure die de Afdeling Plantsoenen over deze tuin uitgeeft (zesde
herdruk 1992) worden maar liefst honderdveertig verschillende planten genoemd.
In 1975, als Bloemendaal voor ongeveer de helft bebouwd is, wordt in de landelijke pers bekend dat de exploitatie een miljoenentekort kent: het zogenaamde Gat van Bloemendaal. Dit tekort bezorgt Gouda de status van artikel 12-gemeente. Een belangrijke oorzaak voor het tekort moet worden gezocht in gebrek aan
| |
| |
450 Hoevenlust: een moderne wijk met een imitatie polderlandschap als park (1997).
capaciteit van het gemeentelijke apparaat voor een zo grootschalige onderneming. Met name de afdeling Grondzaken, die verantwoordelijk is voor de financiële bewaking van het bouwproces, is in deze periode permanent onderbezet. Hierdoor ontbreken voor grote delen van Bloemendaal bestemmingsplannen en exploitatieberekeningen op het moment dat men gaat bouwen. Door de hoge kosten van het bouwrijp maken van de grond en van het bemalen van de laag gelegen polder vallen de exploitatiekosten en daarmee de grondprijs veel hoger uit dan verwacht. Desondanks blijft de gemeente een goedkope-woning-politiek voeren. De al eerder genoemde wethouder Borgman bepaalt, met instemming van het college van Burgemeester en Wethouders en los van de door de afdeling Grondzaken berekende prijs per vierkante meter grond, een veel lagere grondprijs voor de sociale woningbouw. Dit leidt tot grote verliezen die niet eenvoudig zijn te compenseren met de verkoop van duurdere kavels. Ook het behoud van de Bloemendaalseweg en de aanleg van de geluidswal langs de A12 vergroten de financiële tekorten. Door het verdichten en versoberen van de nog uit te voeren bebouwing probeert men het tekort enigszins in te dammen (Houdijk, Wonen als experiment, 1993, 57-60). Dit alles betekende een aantasting van het oorspronkelijke ideaal van een ruim opgezette wijk met veel groen en recreatiemogelijkheden.
| |
De jaren tachtig en negentig
Nadat de polder Bloemendaal vrijwel geheel was volgebouwd, richtte men de aandacht op uitbreiding ten oosten van de stad, zoals al in de nota Gouda 2000 uit 1970 als mogelijkheid werd aanbevolen. In 1981 werd deze mogelijkheid uitgewerkt in het uitbreidingsplan Gouda-Oost. Hieronder vallen de Slagenbuurt en Goverwelle, beide gelegen in de polder Willens. De stedenbouwkundige opzet voor de wijk Goverwelle, gemaakt door het bureau Van Hezik en Partners te Rotterdam, werd door de gemeente Gouda verder uitgewerkt. Omdat de gemeente veel waarde hechtte aan architectonische diversiteit in de wijk Goverwelle, werden de bouwopdrachten verdeeld onder een groot aantal woningbouwverenigingen en architectenbureaus. Hierdoor biedt de wijk, ondanks de dichte bebouwing, een vrolijke en op sommige plaatsen fantasierijke aanblik. Er is zelfs een kleinschalig ecologisch woningbouwproject aan de Wilhelmina van Pruisenlaan van de architect Tjerk Reijenga (Anink, Ecologische woningbouwprojecten, 1992).
Van noord naar zuid wordt Goverwelle doorsneden door de Goverwellesingel en van west naar oost door de Voorwillenseweg, een smalle polderweg met sloten en knotwilgen. Deze wegen markeren de grenzen tussen de buurten. De wijkvoorzieningen zijn geconcentreerd in de Molenbuurt, vlak bij de kruising van de twee hoofdwegen, terwijl een eigen voorstadstation van de Nederlandse Spoorwegen de wijk aantrekkelijk moet maken voor forensen. De bewoners kunnen recreëren
| |
| |
451 Het Reeuwijkpolder plantsoen in Goverwelle met modernistische huizen uit de jaren negentig van de twintigste eeuw (1999).
in het Steinse Groen, een 170 meter brede groenstrook tussen de spoorlijn en de Goejanverwelledijk die tevens een visuele grens vormt tussen Gouda en Moordrecht (gemeente Vlist).
| |
Polders
Binnen de grenzen van Gouda bevinden zich momenteel nog drie vrijwel onbebouwde polders. De polder Goudse Hout, gelegen ten zuiden van de Reeuwijkse Plassen, hoort sinds de grenswijziging van 1964 bij Gouda en is aangewezen als recreatiegebied. Ten westen van de stad ligt de Oostpolder in Schieland, die begrensd wordt door het Gouwekanaal en de Ringvaart van de Zuidplaspolder. In de Oostpolder in Schieland, die sinds 1870 tot de gemeente Gouda behoort, ziet de nota Gouda 2000 uit 1970 een uitbreidingsmogelijkheid voor zo'n 4000 woningen. Het Gouwekanaal en industriegebieden vormen echter een belemmering om het uitbreidingsgebied goed te laten aansluiten bij het stadscentrum. De derde nog onbebouwde polder is de Krimpenerwaard, gelegen aan de overzijde van de Hollandsche IJssel. In deze polder bevindt zich het gehucht Stolwijkersluis dat zijn ontstaan dankt aan de aanleg van een ontwateringskanaal voor de Krimpenerwaard in de veertiende eeuw. Hier omheen is lintbebouwing ontstaan die zich uitstrekt langs de Gouderaksedijk, de Provinciale weg en de Schoonhovenseweg. Aan de Gouderaksedijk zijn nog enkele boerderijen te vinden die dateren uit het einde van de negentiende eeuw. Op het grondgebied van Stolwijkersluis bevindt zich verder de molen Windlust uit 1862, de enige stenen stellingpoldermolen in Nederland. Ook voor dit gebied ziet de nota Gouda 2000 uitbreidingsmogelijkheden, ditmaal met ongeveer 10.000 woningen. Een nieuwe grenswijziging is dan wel noodzakelijk. Met het oog op een concentrische stedenbouwkundige aanleg ligt een uitbreiding in zuidelijke richting het meest voor de hand. Bovendien kan er dan ook eens iets gedaan worden aan de verwaarloosde IJsseloever, die nog altijd een slecht visitekaartje is voor de stad. De gemeente heeft dit alternatief echter al in een pril stadium verworpen, vooral onder druk van hen die het landschap van de Krimpenerwaard willen behouden.
Annelies Vreeken |
|