| |
| |
| |
Woonhuizen
Rond het midden van de zeventiende eeuw telde Gouda ongeveer 2.800 huizen en tussen de 14.000 en 15.000 inwoners. Bij de verponding van 1733 werden minstens 3.400 huizen geregistreerd, waarvan er ongeveer 130 buiten de stadsmuur stonden. De stad had toen ongeveer 17.000 tot 20.000 inwoners. In de eerste decennia van de achttiende eeuw werden grote aantallen huisjes in stegen en sloppen opgesplitst in apart verhuurde vertrekken, maar na het midden van de eeuw, toen het slechter met de economie ging, zakte het aantal inwoners en ontstond er zelfs een overschot aan huizen. Aan het begin van de negentiende eeuw waren er nog maar ongeveer 11.300 inwoners, net als in de zestiende eeuw.
De armoede was schrijnend in de tweede helft van de achttiende eeuw. In de kleinschalige, arbeidsintensieve industrie, voornamelijk aardewerk, pijpen en garen, waren de lonen laag en wie geen werk had - en dat waren er geregeld velen - was aangewezen op de bedeling. Tot de niet al te omvangrijke groep van burgers met redelijke inkomsten behoorden ondernemers in handel en nijverheid, winkeliers en stadsbeambten. Het aantal bemiddelde regenten was zeer gering, niet meer dan tachtig families.
Vrijwel alle belangrijke patriciërs woonden aan de Gouwe, Oosthaven, Westhaven en Turfmarkt. In de rest van stad woonden de overige sociale lagen naast elkaar, zij het dat de huisjes van de minvermogenden in sloppen en op achtererven waren weggestopt, zodat ze het stadsbeeld niet konden schaden.
De rijken beschikten behalve over een woonhuis ook over koetshuizen en andere opstallen. Zo bezaten bewoners van de Westhaven vaak een perceel aan de achterliggende Peperstraat, die van de Hoge Gouwe een achtererf aan het Raam. Maar veel rijken telde Gouda niet en dat is goed te zien aan hun architectonische nalatenschap.
Uit het recente, nog niet gepubliceerde onderzoek van J.M. Kooijman blijkt dat er in de zeventiende eeuw een verrassend groot aantal nieuwe huizen zijn gebouwd. Daarvan zijn weer heel veel huizen verdwenen. Van een groot aantal gesloopte huizen zijn de gevelstenen bewaard gebleven in de collectie van het museum Het Catharina Gasthuis. Toch is er achter modernere gevels nog veel van de zeventiende-eeuwse woonhuisarchitectuur blijven bestaan, zoals achter de negentiende-eeuwse gevel van Hoge Gouwe 147, achter de pleistergevel uit 1870
279 Oosthaven 14 (1970).
van het uit 1621 daterende huis Turfmarkt 140 en achter de lijstgevel van Turfmarkt 70.
Oosthaven 14 is een bijzonder intrigerend voorbeeld. Dit twee vensters brede huis heeft een bakstenen lijstgevel uit de negentiende eeuw waarin later nog een winkelpui is gezet. Het smalle huis vormde vroeger één geheel met het buurhuis Oosthaven 13. Oosthaven 14 werd vermoedelijk al vroeg in de zeventiende eeuw naar achteren uitgebreid, waarbij ook het achtererf van het buurhuis werd bebouwd. Daarbij veranderde het steegje van het voorhuis naar het achtererf in een gang. Eigenlijk is de plattegrond heel helder - voorhuis, twee kamers en een achterhuis -, maar daarvan is binnen door latere verbouwingen niet veel meer te herkennen. De bouwhistorici die het huis in 1996 onderzochten, troffen een laatzestiende of vroeg-zeventiende-eeuws houtskelet aan, zeventiende-eeuwse profielen, wit-blauw geglazuurde tegeltjes en een voormalige schouw met marmeren wangen. De inrichting van de keuken was nog geheel negentiende-eeuws, met inbegrip van het fornuis. Het plafond van de keuken op de begane grond bleek te bestaan uit een samengestelde balklaag met overhoekse kinderbinten en gestucte tussenvelden. Dit type zoldering komt meestal voor in woonkeukens van boerderijen en is opmerkelijk voor een woonhuis. Het achterhuis bezit een alternerend houtskelet, zoals dat omstreeks 1600 in Gouda vaker werd toegepast, met afwisseling van balkdragende muurstijlen en in de muur opgelegde balken. Het rapport vermeldt op lyrische toon ‘een zeer rijk geprofileerd kruiskozijn met hoge bouwhistorische
| |
| |
280 Raam 17 tot en met 19 (1998).
waarde’ uit het begin van de zeventiende eeuw dat nog vrijwel compleet aanwezig is en waarvan Nederland bijna geen voorbeelden kent. De vele verrassingen in dit huis illustreren eens te meer dat ook achter eenvoudige gevels een rijke en ingewikkelde bouw- en bewoninggeschiedenis schuil kan gaan (Glaudemans, Oosthaven 14, 1996).
Ook de laat negentiende-eeuwse, twee vensters brede gevels van Raam 17 en Raam 19 geven weinig geheimen prijs van de geschiedenis van het huis. In 1997 stonden beide huizen op de nominatie om te worden gesloopt voor een groots nieuwbouwproject. Een bouwhistorisch onderzoek van Raam 19 werd al snel uitgebreid naar het buurhuis omdat de geschiedenis van de beide huizen onlosmakelijk met elkaar verbonden bleek. Hun oorsprong ligt in het begin van de zeventiende eeuw, toen hier één breed gebouw werd opgetrokken met een alternerend houtskelet, een meer dan vier meter hoge begane grond en grote kapverdieping. In de achttiende eeuw werd het huis ongeveer twee meter ingekort, in tweeën gedeeld en in de hoge benedenruimte kwam een lage tussenverdieping. Omstreeks 1900 waren zowel de voorgevels als de plattegronden van Raam 17 en 19 volledig vernieuwd. Beide huizen werden in 1999 gesloopt (Glaudemans, Raam 17-19, 1997).
| |
Gevels
Tot ver in de zeventiende eeuw hadden de meeste woonhuizen een trapgevel. De topgevels met de voor Gouda zo kenmerkende voluten uit de eerste helft van de zeventiende eeuw, lijken vooral voorbehouden te zijn geweest aan openbare gebouwen (Meischke, Huizen, 1997). Uitgesproken renaissancevormen komen nauwelijks voor, wel de meer algemene versieringen zoals horizontale banden, hoekblokken, ontlastingsbogen met siermetselwerk en cartouches rond gevelstenen. De bakstenen trapgevel van Naaierstraat 12 uit 1615 behoort tot deze categorie, maar die werd later gepleisterd en kreeg een nieuwe pui. Toen de ramen van de eerste verdieping werden vernieuwd, bleef het houten kruiskozijn op de zolderverdieping ongemoeid. Het fries werd daarbij doorbroken door de verlengde vensters. Bij een recente restauratie is de gevel weer ontpleisterd en op de eerste verdieping verschenen weer kruiskozijnen met luiken. De geprofileerde, bakstenen ontlastingsbogen boven de vensters omlijsten een sierlijke strekkenlaag in het boogveld daaronder.
Een ander voorbeeld is Zeugstraat 64, een huis dat volgens de jaartalsteen met cartouche-omlijsting uit 1637 dateert. Ook deze trapgevel verloor bij de restauratie van 1971 zijn pleisterlaag. Daarbij kwamen de renaissancekopjes in ontlastingsbogen, strekken en consoles weer in het zicht.
281 Naaierstraat 12 voor de restauratie.
282 Naaierstraat 12 na de restauratie (1999).
| |
| |
283 Zeugstraat 64 voor de restauratie.
284 Zeugstraat 64 na de restauratie van 1971 (1977).
285 Peperstraat 142 in 1910 met de twee oude kaaspakhuizen die enige jaren daarna door nieuwbouw zijn vervangen (foto van G. de Hoog).
286 Westhaven 40 in 1910 (foto van G. de Hoog).
| |
| |
287 Naaierstraat met geheel rechts de nummers 21 en 22 (1999).
Inmiddels is het aantal zeventiende-eeuwse woonhuizen met een trapgevel nog maar gering. De sloop in 1869 van het dubbelhuis De Knip en De Pellicaen aan de Markt 21 was een groot verlies (Geselschap, Huizen, 1974, 171-172). Maar de teloorgang van de trapgevel is vooral te wijten aan de opmars van de classicistische lijst, die met zijn voorname voorkomen de middeleeuws aandoende trapjes verdrong. Ook de kruisvensters werden vervangen door de veel grotere schuifvensters. Zo werd de trapgevel van het bekende woonwinkelhuis De Moriaan, Westhaven 29, in later tijd veranderd in een ingezwenkte kroonlijst en moesten de kruiskozijnen wijken voor grotere schuiframen. Soms overleefde de trapgevel in nauwelijks herkenbare staat. Bij Peperstraat 142 herinneren alleen een deel van de puibalk, de natuurstenen banden ter afwisseling van het bakstenen muurwerk en de gevelsteen nog aan het omstreeks 1639 gebouwde woonhuis In Haestrecht. Van de twee maskers die boven de puibalk zaten is er een opgeslagen bij de gemeente, de ander is verdwenen. Het buurhuis Stolwijk zag er oorspronkelijk waarschijnlijk net zo uit, maar veranderde door de negentiende-eeuwse verbouwing tot pakhuis. Bij deze verbouwing is veel van de inwendige constructie intact gelaten (Habermehl, Restauratie, 1989, 13. Sprokholt, Vaart, 1995, 22).
In de twintigste eeuw werden uit liefde voor de zeventiende-eeuwse architectuur veel pogingen ondernomen om dit geveltype terug te brengen. Zo kwam Westhaven 40 in 1976 ‘verjongd uit de steigers’ (Goudsche Courant, 9 november 1976). Het huis werd in 1460 voor het eerst vermeld als ‘Die Willeman’. Deze naam bleef in zwang tot 1634, toen het werd gekocht door de dichter Floris Schoonhoven, zoon van de burgemeester in het aangrenzende huis. Waarschijnlijk vernieuwde hij de gevel, waarin zijn familiewapen nog steeds als gevelsteen prijkt (Geselschap, Dichter, 1963). In de negentiende eeuw kreeg de pui twee ingangen, een voor de winkel beneden en een voor de bovenwoning. Deze rijke pui werd bij de laatste restauratie grotendeels vervangen door een reconstructie van een oudere situatie. De trappen van de geveltop werden echter niet teruggebracht. De restauratiearchitect wilde geen volledige reconstructie, want, zo stelde hij, ‘een “echte” 17de-eeuwse oplossing met consoles en luiken wordt door iedereen afgewezen, aangezien dan ook de bovenramen in kruiskozijnvorm zouden moeten worden gemaakt, dit nu is onaanvaardbaar’. En zo vertoont de voorgevel invloeden van alle eeuwen, waarbij de twintigste eeuw vooral haar restauratieopvattingen nalaat.
Het is vreemd dat de halsgevel in Gouda zo weinig werd toegepast. Elders in het zeventiende-eeuwse Holland was de combinatie halsgevel met pilasters zeer geliefd. Zelfs de nieuwe gevel van het Catharina Gasthuis uit 1665, met Ionische pilasters van de kolossale orde geheel in de stijl van het Hollands Classicisme, heeft niet tot veel navolging geleid. Een van de schaarse, en dan nog zeer bescheiden voorbeelden is het huis Leeuwenborg, Westhaven 51, uit het derde kwart van de zeventiende eeuw. Deze gepleisterde gevel is slechts twee vensters breed. Het geveldeel boven de begane grond is onderverdeeld door Dorische pilasters die over twee verdiepingen doorlopen. Het brede dakvenster met gedrongen Ionische pilasters is omlijst door vleugelstukken en wordt bekroond door een fronton. Ook de gevel van Hoge Gouwe 145 vertoont boven de negentiende-eeuwse pui classicistische invloeden in het kapiteel van de lisenen op de eerste verdieping en in het basement van het muurwerk daarboven.
De klokgevel vond wel veel toepassing vanaf het einde van de zeventiende tot ver in de achttiende eeuw. Met voluten, randversieringen en kuif of fronton, gemodelleerd in een van de Lodewijkstijlen vormt een dergelijke top een feestelijke bekroning van de smalle, vaak sober gehouden bakstenen gevel. Turfmarkt 103 is daarvan een mooi voorbeeld. De klokgevel werd op den duur ook vaak gebruikt voor eenvoudige arbeidershuizen. Rijtjes van dit soort eenlaags woningen met kap werden bijvoorbeeld opgetrokken aan het Jaagpad of de Boelekade. Het is een type dat vanaf de zeventiende eeuw in heel Zuid-Holland voorkwam. In Gouda staan deze huisjes door de hele stad verspreid. Het duo Naaierstraat 21-22 werd in het begin van de jaren tachtig van de twintigste eeuw gerestaureerd, waarbij de klokgevel weer een segmentvormig frontonnetje kreeg. Aan de achterzijde is goed te zien hoe klein deze huisjes eigenlijk zijn, wat de ontwikkeling van allerlei uitbouwsels sterk in de hand heeft gewerkt.
| |
Lijstgevels en samentrekkingen
Net als in de rest van Zuid-Holland, bestond er in Gouda een duidelijke voorkeur voor vlakke, meestal bakstenen gevels met een horizontale kroonlijst. Enige
| |
| |
288 Peperstraat 108 voor de sloop in 1932.
variatie werd verkregen door lisenen, risalieten, de plaatsing van de ingang en het eventueel benadrukken van de middenpartij. De strengheid van dergelijke gevelvelden werd vaak op uiterst fijnzinnige wijze geaccentueerd door weelderig beeldhouwwerk in de stijl van Lodewijk XIV of XV (Meischke, Huizen, 1997, 126).
Veel lijstgevels werden aangebracht bij een grootscheepse verbouwing. Een mooi voorbeeld van een dergelijke verbouwing was het in 1932 gesloopte huis Peperstraat 108. De hoge ingangspartij verried nog de middeleeuwse oorsprong van het huis. De korfbogige nis met gotische profiellijsten was vergelijkbaar met de ingangspartij van Westhaven 65 en dateerde vermoedelijk eveneens van de eerste helft van de zestiende eeuw. Deze ingangspartij bleef bewaard bij de modernisering van de gevel, vermoedelijk kort na het midden van de achttiende eeuw. Het midden van de gevel werd geaccentueerd door sierlijk lijstwerk: de acanthusbladen, de geometrische motieven en de voluten horen bij het repertoire van de Lodewijkstijlen. Tussen het lofwerk in het boogveld zijn nog de letters A en F te herkennen.
Vooraf geliefd waren de pontificale kroonlijsten met gebeeldhouwde consoles tussen velden met sierlijk snijwerk, zoals de Lodewijk-XIV-gevel van Hoge Gouwe 77 en Hoge Gouwe 79 of die van Oosthaven 52. De lijst moest imponeren en een feestelijke bekroning vormen voor het sobere gevelvlak eronder, waarbij de feestelijkheid vooral in het snijwerk van de consoles tot uiting kwam. Aan de gevel van Kleiweg 17 uit 1727 zijn zelfs consoles in de vorm van pauwen aangebracht en onder de kroonlijst van Lage Gouwe 14 uit 1725 hebben de consoles de vorm van mensen aangenomen. Mogelijk onder invloed van de nieuwe architectuurstroming van het neoclassicisme kreeg Oosthaven 18 in ongeveer 1772 een klassiek Dorisch hoofdgestel met trigliefen en metopen.
Westhaven 52 is het rijkste voorbeeld. Het werd in 1728 gebouwd op de fundamenten van drie afgebroken huizen. Dat was uitzonderlijk, want oude huizen werden meestal niet volledig afgebroken, maar samengetrokken tot één groot huis. Gouda telt opvallend veel van dergelijke samenvoegingen van smalle huizen tot brede huizen van drie of vijf traveeën. Daarnaast verrezen ook huizen van vier traveeën, zoals Oosthaven 52 en Westhaven 12, een ‘onklassiek’ aantal traveeën dat op gespannen voet stond met het streven naar symmetrie. Bij de huizen van drie vensters breed werd de ingang uit praktische overwegingen vaak aan de zijkant geplaatst. Om deze onklassieke, asymmetrische oplossing enigszins te verdoezelen, bleef de ingang vaak onversierd en kreeg de middentravee extra nadruk door middel van rijke decoraties, zoals bij Oosthaven 56 en Turfmarkt 142.
Vooral in de periode 1730-1760 werden veel kleinere woningen samengevoegd tot één nieuwe en voorzien van een eigentijdse gevel. Langs de Haven is die ontwikkeling goed te zien. De nieuwe gevel werd meestal wat hoger opgetrokken dan de oude, wat het huis niet alleen imposanter maakte, maar ook meer ruimte opleverde. Achter de verhoging van het voorste gedeelte liep de oude kapverdieping gewoon verder, zoals goed is te zien bij Oosthaven 68, bij Oosthaven 37 op de hoek van de Lange Noodgodstraat en bij Turfmarkt 120. Achter het moderne uiterlijk bleef de bouwkundige structuur van de oorspronkelijke zeventiendeeeuwse of oudere huizen vaak intact, hetgeen bijvoorbeeld resulteerde in allerlei niveauverschillen.
| |
Ruimtelijke indeling
Uiterlijk veranderde er in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw veel aan de huizen, maar de opzet bleef in grote trekken gelijk. In de kamerwoningen en arbeidershuisjes kon weinig veranderen en bij de huizen waarin een werkplaats of winkel met de woonruimte werd gecombineerd, bleef het traditionele voorhuis intact. Dit is het geval bij Lange Tiendeweg 21 op de hoek van de Zeugstraat. De oorspronkelijke zeventiende-eeuwse trapgevel kreeg - zoals veel van zijn soortgenoten - in de negentiende eeuw een modern uiterlijk met kroonlijst, mogelijk in opdracht van koekenbakker D. de Goederen die het huis in 1832 had gekocht en zijn lekkernijen beter wilde uitstallen (‘Hoekhuis meer dan 350 jaar oud’, Goudsche Courat van 3 juni 1961). Bij de in 1965 voltooide restauratie - het gevelsteentje met een grendel verwijst naar de opdrachtgever E. Grendel - moest de pui uit de jaren dertig wijken en kreeg de in het zicht blijvende zijgevel weer kruiskozijnen (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, correspondentiearchief). Aan deze gevel is de oorspronkelijke indeling van het huis goed af te lezen. Het houtskelet is met muurankers aan het bakstenen muurwerk gekoppeld, waardoor de positie van de verdiepingsvloer en de - deels nog oorspronkelijke, zeventiende-eeuwse - muur- | |
| |
289 Lange Tiendeweg 21 (1970).
stijlen zijn te herkennen. Gebruikelijk is dat alleen de bovenverdiepingen uitkragen, maar omdat de zijgevel hier aan het water grenst, was het mogelijk om het huis al vanaf de begane grond wat uit te bouwen op de uitstekende balkkoppen (Meischke, Huizen, 1997, 36). Zo is aan de zijgevel duidelijk te zien dat de onderverdieping is verdeeld in een voorkamer met daarachter een opkamer en neerkamer. Dit typeert het ‘werfhuis’ dat gebruik maakt van het niveauverschil tussen dijklichaam of kade en het lager gelegen erf (Bollen, Woonhuis, 1992, 56 en 59). Het ook in omvang bescheiden winkelwoonhuis staat ingeklemd tussen het water en een buurpand, en heeft geen achtererf. Ook het in 1959 gesloopte huis Oosthaven 35, op de hoek van de Lange Noodgodstraat, had een voorhuis en een achterhuis. Het kreeg nog omstreeks 1740 een houten binnenpui, die uiteindelijk in de collectie van het Catharina Gasthuis terechtkwam (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, correspondentiearchief).
Het huis De Moriaan, Westhaven 29, heeft een plattegrond die in de zeventiende en achttiende eeuw gangbaar was. Een gang vormt de verbinding tussen voorhuis en achtererf en geeft toegang tot de aangrenzende kamers, de trap en het plaatsje. Uit het huis Oosthaven 14, waarbij een steegje werd veranderd in gang, was al gebleken dat deze opzet ook geleidelijk kon ontstaan. Het systeem van voorhuisplaatsje-achterhuis veranderde niet ingrijpend omdat de opzet met vertrekken aan een gang gemakkelijk was aan te passen. Bij brede huizen konden gang en trappenhuis een monumentale entree vormen, met kamers aan weerszijden, zoals bij Westhaven 52. De huizen die drie vensters breed zijn hebben vaak een lange middengang, waaraan de verschillende ruimtes achter elkaar liggen. Aan de straatkant bevindt zich de representatieve voorkamer en aan de tuin grenst een zaal. De rijkere achttiende-eeuwse woonhuizen, zoals het zogenaamde Admiraalshuis (Turfmarkt 142) en Oosthaven 56, bezitten rijk opgezette trappenhuizen. Dat de woonhuisplattegrond door de eeuwen heen in grote trekken onveranderd bleef, wordt goed geïllustreerd door dit Admiraalshuis. Het werd in 1757 geveild na het overlijden van burgemeester Suys. Uit archiefstukken is bekend dat zijn woonhuis bijzonder luxueus was ingericht. Desondanks vond de nieuwe eigenaar, de bijzonder bemiddelde Roemer Vlacq, het noodzakelijk om het zeventiende-eeuwse huis te verbouwen. Daarbij bleef de hoofdopzet van de plattegrond ongewijzigd. Om een nieuw woonhuis naar eigentijdse smaak te creëren, werd een nieuwe gevel opgetrokken, een trappenhuis ingebracht en de interieurafwerking volledig vernieuwd.
| |
Vogelranken en muurschilderingen
Uit verschillende bronnen zoals inventarissen, koopcontracten, veilingcatalogi en testamenten blijkt dat de sociale bovenlaag een voorkeur had voor druk beschilderde interieurs, geheel in tegenstelling tot het eenvoudige en rustige kleurbeeld dat Johannes Vermeer of Pieter de Hooch weergaven. In de bronnen wordt veelvuldig melding gemaakt van goudleer, schoorsteenstukken, behangselschilderingen en tapijten. Het aan de zeventiende-eeuwse schilderkunst ontleende beeld van marmeren vloeren ten spijt, waren de rijke huizen vooral ingericht met eikenhouten vloeren met daarop een tapijt (Fock, Werkelijkheid of schijn, 1998).
Een groot deel van de zeventiende-eeuwse inboedel verdween bij latere verbouwingen. De Voorloopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst heeft als onbedoeld, vervelend neveneffect gehad dat ook handelaren een overzicht hadden van waar nog waardevolle spullen te halen waren. Zo bezat Westhaven 40 ten tijde van het verschijnen van het deel over Zuid-Holland in 1915, nog een ‘betimmerde wand met bedstede’ maar ook die is allang verdwenen. Beter bewaard bleven verborgen onderdelen, zoals sierprofielen aan een houtskelet dat verdween achter een achttiende-eeuwse kamerbetimmering. Een typisch Goudse variant is het gebombeerde korbeel, dat wil zeggen een schoor met ojiefprofiel eindigend in een omhoogstaand puntje, zoals is te zien in Lange Tiendeweg 21, op de hoek van de Zeugstraat (Janse, Balken en houten vloeren, 1964, 316). Tegen deze achtergrond is het bijzonder dat in enkele Goudse woonhuizen beschilderde balkenzolderingen zijn ontdekt.
Alleen van de plafondschildering in Westhaven 65 is iets bekend over de maker en het jaar van ontstaan. Antoni Hendricks had die in 1630 gemaakt. In uitvoering en voorstelling enigszins verwant zijn de schilderingen in Hoge Gouwe 27-29, Lage Gouwe 48 en Oosthaven 56 die - bij gebrek aan datering en signering - voorzichtigheidshalve worden gedateerd in de eerste helft van de zeventiende eeuw.
| |
| |
290 Plafondschildering in Westhaven 65.
In 1981 overwoog de gemeente om Oosthaven 56 aan te kopen en op te splitsen in appartementen voor een- en tweepersoonshuishoudens. In samenhang daarmee werd het interieur nog eens onderzocht en daarbij vond men beschilderde balken onder de houten vloer van de achterkamer op de eerste verdieping. De enkelvoudige balklaag is, net als die van Westhaven 65, versierd met dikke, haast wellustig krullende bladranken waarop hier en daar vogels, koppen met vleugeltjes en dergelijke zijn geschilderd. De voorstelling is omkaderd met een brede geschilderde band. De versiering kan in dezelfde tijd zijn ontstaan als die in het huis Westhaven 65. Oosthaven 56 werd bij de verkoop in 1632 voor het eerst vermeld werd als De Roos en was daarvoor in eigendom van de Amsterdamse koopman Franchoys van Limborch (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, correspondentiearchief). Het huis Lage Gouwe 48 werd in 1964 gekocht door de antiekhandelaar P. Laméris. Hij wilde hier zijn winkel voortzetten, sloopte de achttiende-eeuwse kamerbetimmering en vroeg aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg waarmee hij rekening moest houden. De dienst antwoordde dat het huis met vroeg-negentiende-eeuwse lijstgevel uit de zestiende eeuw dateerde en was opgenomen in de ontwerplijst van te beschermen monumenten. Laméris was er zich niet van bewust een monument gekocht te hebben, leverde alsnog de gevraagde tekening en vroeg de benodigde toestemming om in de winkel de oude toestand te herstellen met moer- en kinderbalken. De Rijksdienst stelde bij monde van directeur R. Meischke en zijn medewerker C.J. Bardet vast, dat het een eenvoudig huis met een achttiende-eeuwse gevel, empire-ramen en een zeventiende-eeuwse kern betrof. Ze betreurden dat de kamerbetimmering al was verdwenen, de wanden ook weg moesten en dat de oplossing voor de trap niet gelukkig was in verband met de aanwezige balklaag, ‘maar’, schreven ze, ‘er kan geen bezwaar worden gemaakt’. Begin 1965 werd
toestemming verleend om het plan van het architectenbureau Margry en Jacobs uit te voeren. Op de begane grond verdween onder andere de alkoof en op de verdieping veranderden de vier kamers en kastenwand in een kamer en slaapkamer.
Bij de verbouwing van de eerste verdieping in 1969 - ‘van ondergeschikt belang’ geacht waarbij de gemeente een bouwvergunning niet noodzakelijk vond -, bleek
| |
| |
291 Plafondschilderingen op de eerste verdieping van Lage Gouwe 48 (1969).
de historische rijkdom van het huis pas goed. Het derde gebint is nog bijna volledig aanwezig met muurstijl, korbeel en sleutelstuk met peerkraalprofiel (Aan de zijde van Lage Gouwe 50 ontbreekt het korbeel). Verder komen in het huis consoles voor met een ojief profiel en een zogenoemd ojief met hangend neusje. Op de moerbalken, kinderbinten en zoldering van de eerste verdieping is de beschildering nog voor een behoorlijk deel aanwezig. De onderzijde van de kinderbinten is versierd met een doorlopende bladrank - opgebouwd uit een dunne golvende lijn waaraan blaadjes ontspruiten - binnen een lang, rechthoekig kader. De moerbalken zijn op vergelijkbare wijze gedecoreerd, maar de bladranken zijn dikker en golven veel sterker. De onderzijde van het plafond is met ranken en vogels beschilderd op een wijze die sterk doet denken aan die van de achterkamer van Westhaven 65. De schildering bleek bij nader onderzoek in 1970 deels nog oorspronkelijk, deels door de nieuwe eigenaar te zijn ‘opgefrist met een bovendien nog lelijke verfsoort’. De beschildering wordt abrupt afgesneden door de voorgevel. Aangezien het eerste balkvak smaller is dan de overige, steeds gelijke traveeën, bestaat het vermoeden dat de oorspronkelijke gevel sterker overhelde dan wel verder naar voren stond.
Niet alleen de huisnummering onthult dat ter plaatse van Hoge Gouwe 27-29 oorspronkelijk twee huizen stonden. Toen het voorhuis in 1803 geheel werd vernieuwd, waarbij de huidige gevel en een nieuwe dwarskap verrees, bleven de twee achterhuizen gehandhaafd. Dit huis, dat als conglomeraat van verschillende bouwfasen nader onderzoek verdient, bezit een beschilderd plafond in de achterkamer op de begane grond van het voormalige nummer 29. Deze werd bij de restauratie van 1979 ontdekt onder het aanwezige stucplafond en was grotendeels intact. De beschildering van de vloerdelen beslaat vier vakken en is grotendeels symmetrisch van opzet. In het midden bevindt zich een groteske-achtig renaissanceornament dat bestaat uit een masker omlijst door band- of rolwerk en bloemen. Aan weerszijden hiervan krullen donkerrode ranken over de blauwe ondergrond. Op de ranken zijn enkele roofvogels neergestreken. De onderkant van de plafondbalken is beschilderd met slingerende wingerdranken, met in het midden een fors bloemmedaillon. De voorstelling wordt door een bies omlijst. Ook de schildering op de zijkanten van de balken is symmetrisch van opzet. De voorstelling wordt weer omlijst door een bies en is gevuld met ranken. De cartouches in het midden zijn gevuld met mythologische en nog niet geheel geïdentificeerde voorstellingen. Afgebeeld zijn een zittende figuur met een viervoeter, een figuur die de hand aan zichzelf slaat, een kip met kuikens, de Val van Icarus, een geknielde figuur met vleugels tegenover een hondje dat op zijn achterpoten staat, de Ontvoering van Europa, een Phoenix en Zeus met Ganymedes.
Wanneer dit plafond is beschilderd en door wie is onbekend, maar op grond van stilistische kenmerken is het aannemelijk dat de schildering uit de eerste helft van de zeventiende eeuw dateert. In 1612 krijgt het huis een nieuwe naam, ‘Het Compas’ en acht jaar later wordt hier een stokerij gevestigd. Op grond hiervan
| |
| |
292 Plafondschildering op de begane grond van het huis Hoge Gouwe 27-29 (1981).
293 Muurschildering in Lage Gouwe 28 (1983).
wordt de schildering door sommigen in de jaren 1610-1620 gedateerd (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, correspondentiearchief), maar door anderen in 1630 (Breedveldt Boer, Plafonds, 46). De datering in 1630 heeft te maken met de activiteiten van Anthoni Hendricks in Westhaven 65. De voorstellingen in Hoge Gouwe 27-29 doen wat de vogelranken betreft wel denken aan zijn werk, maar niet wat de ranken met bloem en de rolwerkcartouches met mythologische voorstellingen betreft. Bij Hoge Gouwe 27-29 lijken de balkschilderingen van een andere hand te zijn dan die op de vloerdelen.
In het huis Lage Gouwe 28 werd een fragment van een zeventiende-eeuwse muurschildering aangetroffen dat deel moet hebben uitgemaakt van een in Nederland vrij zeldzaam soort schildering. Het bevindt zich in de achterkamer van de eerste verdieping en is ongeveer een vierkante meter groot. De ondergrond is blauwgroen en direct op de pleisterlaag aangebracht. Daaroverheen slingeren vrij grove ranken met bladeren die zijn verlevendigd met oranje en gele accenten. Tussen deze ranken zweeft een gevleugelde figuur die in iedere hand een wapenschildje aan een lint vasthoudt. Op deze schilden zijn letters IHS respectievelijk MAR geschilderd met symbolen voor Christus en Maria. Over de voorstelling is verder niets bekend. Het profiel van de sleutelstukken boven de schildering is zeventiende-eeuws. Na 1631 werd Lage Gouwe 28 veel hoger aangeslagen in het verpondingsregister, mogelijk een aanwijzing dat toen een verbouwing had plaatsgevonden, waarvan de schilderingen deel hebben uitgemaakt.
| |
Achttiende-eeuws stucwerk
De statige achttiende-eeuwse woonhuizen met hun vlakke gevels en hoge kroonlijsten hebben vaak nog prachtige interieurs. In het midden is er de marmeren gang die het binnenvallend licht reflecteert op het stucwerk van de wanden. Aan
294 Hoge Gouwe 27-29 (1985).
de gang ligt de trap, die in het hoge licht uit een koepel baadt en in niets meer herinnert aan de vroegere spiltrapjes. Het trappenhuis is in de achttiende eeuw een huis op zichzelf geworden met verschillende vluchten, bordessen en gebogen leuningen op gesneden balusters.
Met het hogere schuifraam dat in de plaats was gekomen van het kruiskozijn veranderde niet alleen het gevelbeeld, maar viel ook veel meer licht naar binnen. Uit omschrijvingen als ‘groene kamer’ en ‘blauwe kamer’ komt naar voren dat iedere ruimte een eigen karakter kreeg. Zo vermeldt de boedelinventaris uit 1723 van Oosthaven 18 een goudleerkamer, een groene kamer, een wit behangen kamer en een met rood en groen zeildoek behangen kamer. Wie tot de top van de elite behoorde, kon het zich veroorloven om door een kunstenaar een samenhangend inrichtingsontwerp voor zijn huis te laten maken, bijvoorbeeld in de trant van Daniel Marot (Kleijn, Nederlandse bouwkunst, 1999, 110-114). In Gouda is zo'n dessinateur aan het werk geweest in Westhaven 52. Burgemeester Willem van Strijen
| |
| |
huurde de Rotterdamse kunstenaarsfamilie Van Nijmegen in die complete
295 Oosthaven 56 (1962).
interieurs op bestelling leverde (Niemeijer, Van Nijmegen, 1969).
De vloerbalken verdwenen geleidelijk uit het zicht. Het vroeg-achttiende-eeuwse plafond van Westhaven 42 werd door lijsten in velden ingedeeld. Deze lijsten waren versierd met geometrische banden, schelpen, ramshoofden en rozetten. De vakken werden gedecoreerd met bladranken, rozetten en - in het middelste veld - een monogram. Na de jaren twintig werd stucwerk populair voor gangen, trappenhuizen en plafonds. Een vroeg Gouds voorbeeld was te vinden in het Doelengebouw aan de Lange Tiendeweg, waar Giovanni Baptista Luraghi in 1719 twee plafonds had uitgevoerd (Breedveldt Boer, Plafonds, 1991. Fock, Werkelijkheid of schijn, 1998. Freling, Stucwerk, 1993).
In 1731 kocht Melchior Sebastiaan van den Kerkhoven het huis De Roos, Oosthaven 56, dat hij omstreeks 1740 liet moderniseren (dit jaartal bevindt zich op de vergaarbak van de regenpijp). De ingang bevindt zich aan de zijkant van de vlakke, drie vensters brede bakstenen lijstgevel. Om de asymmetrische plaatsing een beetje te verdoezelen kreeg de middentravee extra aandacht. Hier wordt het middenvenster benadrukt door de versieringen in Lodewijk-XIV-stijl daaromheen. De wijze waarop de bouwmeester van Oosthaven 56 dit gangbare motief verder heeft uitgewerkt, is opmerkelijk. Deze omlijsting wordt ondersteund door twee sierrijke consoles. Aan weerszijden van het middenvenster staat een natuurstenen vaas op de plintlijst. Ook de hiermee corresponderende natuurstenen velden in de bakstenen plint zijn met een console extra gedecoreerd. Het zwevende middenstuk was vooral bekend in Rotterdam en werd ook wel toegepast bij gewone gevels met een gelijkstraatse hoofdverdieping (Meischke, Huizen, 1997, 126-127).
Binnen bevindt zich nog een marmeren middengang in de stijl van Lodewijk XIV. Het gestucte plafond van de bijna 23 meter lange gang is door stuclijsten onderverdeeld in velden waarin putti met attributen de vijf zintuigen verbeelden: horen (uil, fluit), zien (spiegel), ruiken (roos), smaak (fruit) en gevoel (een papegaai die in de arm pikt). In het midden houdt Prudentia ons de spiegel der voorzichtigheid voor. Aan het einde van de gang prijkt het in stucwerk uitgewerkte familiewapen boven de voormalige doorgang naar het achtererf (sinds 1986 vormt het achterhuis een zelfstandige woning, Spieringstraat 18a). Daar waar aan de linkerkant
296 De gang van Oosthaven 56 (1998).
297 Stucwerk in de voorkamer van de begane grond van Oosthaven 56 (1981).
| |
| |
298 Hoge Gouwe met rechts nummer 79 (1976).
van de gang openingen zijn in de vorm van een kamerdeur of trappenhuis, is in de tegenoverstaande wand een blinde nis uitgespaard met corresponderende omlijsting. In de voorkamer op de begane grond is het bovenste gedeelte van de schoorsteen versierd met een stucpaneel van twee putti met boog en pijlenkoker. Om geen enkel misverstand te laten bestaan over de voorstelling houdt een van de amoretten twee harten in de hand. Daarboven slingeren takken met bladeren. In het centrale, verdiepte middenveld van het stucplafond troont Flora in de wolkenhemel, in haar nabijheid zweven enkele blazende wolken en een putto met bloemenmand. Opvallend is de plastische kwaliteit van de voorstelling. Het vrij strakke lijstwerk is aan de korte kanten verluchtigd door rocailles, geometrische patronen en fijn uitgewerkte bloemenslingers. Opmerkelijk zijn de golvende rocailles op de vier hoeken van de centrale voorstelling, zij zijn het enige asymmetrische element.
De achterkamer heeft een plafond met sober Lodewijk-XIV-lijstwerk en een negentiende-eeuws middenstuk. In dit vertrek kan de lambrisering worden weggeklapt om toegang te geven tot de kastenwand die in de muur was weggewerkt, waarvan de servieskast fraai houtsnijwerk bevat. Bij het afhalen van het behang van de kamerdeur kwamen handtekeningen van negentiende-eeuwse bouwvakkers te voorschijn. Timmerman B. Blommendaal, ‘verwer’ T.J. Sparnooy en ‘zoomerbehanger’ D. van Straaten leverden in 1861 hun werk af.
Het trappenhuis achter de voorkamer heeft gesneden, opengewerkte balusters. De bordestrap wordt van boven verlicht door vensters op de overgang naar het achterhuis en op de grens met het buurhuis. De aangrenzende kamers van het achterhuis hebben grote vensters waardoor het licht vanuit het trappenhuis naar binnen valt. Het stucplafond is versierd met lijstwerk en in de vier hoeken zijn bloemenmanden te zien, terwijl in het midden Prudentia - met spiegel en slang - maant om toch vooral voorzichtig te zijn. De blauwe ondergrond is door de huidige bewoners aangebracht om het stucwerk meer te laten spreken.
Boven de toegang tot de voorkamer op de verdieping is Diana - met half maantje en pijlenbundel - in stucwerk voorgesteld en aan het andere uiteinde van de gang is Apollo afgebeeld met lier en lauwerkrans. De voorkamer heeft een negentiendeeeuws stucplafond dat op het midden na onversierd werd gelaten. Daar bevindt
299 De achterzijde van Hoge Gouwe 79 aan de Aaltje Bakstraat (1976).
300 Stucwerk in de linker voorkamer van Hoge Gouwe 79 (1977).
| |
| |
301 Westhaven 34 (De Nederlandsche Middenstandsbank) in 1962.
zich een grote cirkel die door stuclijsten en enkele kleinere cirkels is onderverdeeld. De velden zijn deels gevuld met eenvoudiger, meer lineair uitgevoerd eikenloof en rozetten. Naar het midden toe wordt de decoratie schaarser. De schoorsteen stamt uit dezelfde periode. Mogelijk hing de modernisering van deze kamer samen met de werkzaamheden waar de ‘gesigneerde deur’ aan refereerde. In een achterkamer is het houten plafond met Lodewijk-XIV-lijstwerk onderverdeeld in twee - verder leeg gelaten - velden (mededeling van W. van Alphen).
De bakstenen voorgevel van Hoge Gouw 79, het op de hoek van Aaltje Bakstraat 1-3 gelegen huis, is vier vensters breed en wordt bekroond door een indrukwekkende kroonlijst op consoles. Op de hoeken, waar de kroonlijst is gekornist, hangen lamberkijns. De huidige zijgevel is de scheidingsmuur geweest met het in het begin van de twintigste eeuw afgebroken buurhuis. Die werd gesloopt in verband met de verbreding van de Aaltje Bakstraat. Ook in dit huis bevinden zich resten van de achttiende-eeuwse inrichting. In het middenveld van het gangplafond is een fors vrouwspersoon afgebeeld met hoorn en tak. De brede perklijsten omsluiten ook de twee hoekvelden. Daarin zijn enkele grote acanthusbladen en voluten toegepast. Het plafond boven het trappenhuis is door brede lijsten sierlijk onderverdeeld in drie velden. Zoals geliefd bij de Lodewijkstijlen zwenken deze banden en lijsten in en uit. Ook hier zijn de populaire florale motieven toegepast. Het middenveld is verder leeg. Het mooiste plafond, ook van omstreeks 1740, is dat van de linker voorkamer. In het verdiept liggende middendeel kondigt Aurora de komst van de Dageraad aan. Net als in de gang heeft het stucwerk ook hier krachtige contouren, waar laag reliëf het meest gebruikelijke is. De godin zit op haar wagen die wordt voortgetrokken door een gevleugeld paard en een gevleugeld rund. De wolkenhemel wordt ook nog bevolkt door putti die de wind blazen of een regenbeker legen. Deze voorstelling neemt een groot deel van het plafond in beslag. De vier hoeken zijn gevuld met stuckoppen tegen de achtergrond van een gestileerde schelp en de onvermijdelijke s-voluut met acanthusbladtakken (Freling, Stucwerk, 1993).
In 1753 werden twee huizen samengevoegd ter plaatse van Oosthaven 57 en in 1768 volgde een ingrijpende verbouwing, waarbij de huidige sobere baksteengevel
302 Het deurslot met het jaartal 1762 van Westhaven 12.
verrees. De decoratie bleef beperkt tot de hardstenen plint met spiegels en de kroonlijst waarin de consoles zijn gesneden in Lodewijk-XV-stijl. In de voorkamer van de begane grond is het rococo stucplafond nog aanwezig. De profileringen en het lijstwerk zijn opgehoogd met goud, waardoor de vormen enigszins worden geaccentueerd. Bijzonder is de aankleding van de achterkamer op de verdieping. Daar is het stucplafond uitgevoerd in de strakkere, meer klassieke overgangsstijl. Verwijzingen naar de klassieke oudheid zijn duidelijk aanwezig in de stucvoorstellingen van ruïnes in een wandnis en op de schouwboezem.
Ter plaatse van de zeventiende-eeuwse huizen De Brandemmer en Het Lam liet B. de Moor in 1762 zijn nieuwe huis bouwen, Westhaven 34, met een luxueuze natuurstenen gevel compleet met bijbehorende versieringen rond de ingang en aan de kroonlijst in de Franse stijl van die tijd. Van de ongetwijfeld rijke inrichting zijn de rococostucplafonds bewaard gebleven in de gang op de begane grond en in de voorkamer op de verdieping. De voorstelling in het vertrek aan de Westhaven is opgeluisterd met geometrische ornamenten en in het midden een godin met schrijfbenodigdheden (ganzenveer, boek), een haan en een putto met halve maan.
303 De trap in Westhaven 12.
Aangenomen mag worden dat zij de Dageraad voorstelt, een van de meer populaire allegorische voorstellingen.
Ook Westhaven 12 is tussen 1763 en 1768 tot stand gekomen door twee huizen samen te trekken. Dat gebeurde in opdracht van de nieuwe eigenaar, de president schepen Willem Dekker. De gevel heeft een classicistische middenrisaliet met een door rococosierwerk omlijste toegangspartij en wordt afgesloten met een kroonlijst op gesneden consoles. Alles in de stijl van Lodewijk XV. Opmerkelijk is dat de vensters in de middenrisaliet iets naar achteren zijn gezet, zodat zij niet verspringen ten opzichte van de andere lichtopeningen (Don, Kunstreisboek, 1985, 143). De hier aanwezige dakvensters zijn in dit soort huizen minder gebruikelijk. Vrijwel alle vertrekken van de begane grond zijn nog van stucwerk voorzien. De lange gangwanden zijn onversierd gelaten maar hebben een zekere geleding door de nissen en de deuren. De deur is omlijst en is aan de bovenzijde versierd met een grillige, slagroomachtige lijst met kuif. Het gangplafond is door geprofileerde lijsten in langwerpige velden verdeeld, waarbij de omlijsting van het middenveld zwiert en zwenkt om de wolkjes en de vogel in de vlucht. Ook binnen de strakkere omlijsting van de andere velden vliegen vogels. Het plafond van de voorkamer heeft een ruim
| |
| |
304 Oosthaven 18 (het huis links op de foto) in 1962.
305 Stucplafond in de gang van Oosthaven 18 (1968).
middenveld dat omlijst is door een speels golvende, vrij smalle rococo rand. In dit middenveld zweven twee putti met boog, pijlenkoker en een brandende fakkel. De bordestrap is uitgevoerd met opengewerkte, asymmetrisch gesneden balusters. In het trappenhuis omsluiten sierlijsten velden die soms leeg blijven en soms een enkel rococomotief omsluiten. De koof van het plafond heeft sierlijke stucslingers op de vier hoeken en in het midden prijkt een vogel.
De bakstenen gevel van Oosthaven 18 lijkt veel op die van het bredere Hoge Gouwe 79. In beide gevallen is sprake van schoon metselwerk, getoogde vensters die naar boven toe steeds lager worden, en de versieringen blijven beperkt tot de kroonlijst. Toch is er enig verschil, want in plaats van de sierlijke, grillige Lodewijk XIV stijl is bij Oosthaven 18 gekozen voor de klassieke, strenger ogende afwisseling van trigliefen en metopen. Het huis werd vermoedelijk kort na 1772 verbouwd door de nieuwe eigenaar, stadssecretaris Hubert van Eyck. Ondanks de vele, vaak ingrijpende verbouwingen die Oosthaven 18 later nog onderging (de huidige aanblik met ouderwetse roedenverdeling is vooral bepaald door een restauratie uit de jaren zestig van de twintigste eeuw), is in de gang nog een stucplafond aanwezig met een brede omlijsting, waarin rechte stukken zijn afgewisseld met in- en uitzwenkende banden. De daardoor omsloten velden zijn aan het begin, in het midden en aan het einde rijker versierd met acanthusranken en schelpen. In het middenveld zijn medaillons opgenomen met een portretkop en een putto die een vogel vangt.
| |
Westhaven 29: De Moriaan
Een karakteristiek voorbeeld van een zeventiende-eeuws woonwinkelhuis is Westhaven 29, tegenwoordig bekend als pijpen- en aardewerkmuseum De Moriaan. Het huis wordt voor het eerst vermeld in 1513, toen Huych Gijsbrechtszoon een deel van zijn huis verkocht. In 1566 woonde en werkte bakker Dirk Heyndrixszoon Vos hier. De gegevens uit deze periode komen vooral uit de nagelaten papieren van de brouwerij genaamd Het Gebroken Anker. Deze brouwerij lag aan de andere kant van de voormalige steeg, die overigens nog steeds schuil gaat achter het deurtje links van De Moriaan. Het gebruik van deze steeg is een bron van ruzie geweest tussen de vele gebruikers, zoals de brouwer, de bakker en de vlaskoper, die een hekelhuisje achter zijn huis aan de Westhaven had. Aan de achterzijde van het erf van De Moriaan, aan de zijl langs de Peperstraat lag een huis dat in 1573 werd bewoond door burgemeester Jan Gerritszoon Loo. De situatie is typerend voor de complexe bebouwing van de erven aan de Westhaven. In 1605 kwam bakkerij De Twaelff Halff Maenen in handen van kruidenier Gerrit Dirxzoon van Bornehofstede. Deze leverde de meest uiteenlopende artikelen; niet alleen kruiden en specerijen, maar ook verfstoffen, medicijnen en levensmiddelen. De winkel stond op een gunstige plaats in de stad, want in de Haven ervoor lagen schepen te wachten tot ze geladen, gelost of geschut werden, zodat de bootsgasten inkopen konden doen. De zaken van Gerrit Dirxzoons gingen dan ook voor de wind en hij
| |
| |
306 Westhaven 29 (De Moriaan) in 1958.
loste de schulden af die nog rustten op het huis ‘waer [inmiddels] de Goecoop uithangt’. In 1617 noteerden de Goudse schepenen dat ‘de gevels van Gerrit Dirxz van Borre en Hillebrant Pietersz Heerenbras aaneensluiten’. Kennelijk had Van Borre zijn huis verbouwd en ook een nieuwe voorgevel laten optrekken, die er
307 Perceelindeling in het laatste kwart van de zestiende eeuw ter plaatse van Westhaven 29 (Van Reedt Dortland, Geschiedenis, 1920).
nu nog staat, zij het in gewijzigde vorm (Van Reedt Dortland, Geschiedenis, 1920. Mark, Bewoners Moriaan, 1984. Mark, Geboorte museum, 1987).
De bakstenen gevel van De Moriaan, destijds dus ‘De Goekoop’ geheten, rust op een hoge houten pui, waardoor de winkel veel daglicht krijgt. De gevel, die op vlucht is gebouwd en ongeveer 75 centimeter naar voren helt, vertoont de kenmerken van de Hollandse renaissance met de afwisseling van baksteen en natuurstenen banden, blokken en kopjes in de ontlastingsbogen boven de vensters. Ook in de tweede helft van de zeventiende eeuw was hier nog een kruidenierswinkel, waarvan Bartolomeus Verrijs in 1662 eigenaar werd. Hij liet in het hoge winkelvoorhuis een houten binnenpui met vier vensters tussen vijf Corinthische pilasters aanbrengen, waardoor het daglicht in de binnenkamer of haard kon toetreden. Aan de linkerzijde bevindt zich een poortdoorgang naar achteren. De zwikken van deze poort zijn versierd met gesneden ranken en loofwerk. Het bovenstuk van de binnenpui is onderverdeeld in drie velden met lofwerk van maretakken, eikenloof en bloemfestoenen. De velden zijn van elkaar gescheiden door een guirlande. Al het houtwerk is gemarmerd, waarbij de suggestie van natuursteen zover is doorgevoerd dat boven de poort ook een sluitsteen met kopje is gesneden. Ook in de achterkamer of zaal bleef fijn houtsnijwerk bewaard. Daar zijn de twee deuren omlijst door pilasters met hoofdgestel volgens de Corinthische orde en het doorlopende fries van de schouw is versierd met ajour gesneden loofwerk. Ongetwijfeld dankzij dit
| |
| |
308 Langsdoorsnede van Westhaven 29 (Lunsingh Scheurleer, De Moriaan, 1954, 180).
soort verfraaiingen bleek het huis fors in waarde gestegen toen de kinderen van Verrijs het huis 1696 verkochten. Verrijs was niet alleen winkelier, hij begon ook een suikerraffinaderij aan de Westhaven, in navolging van verschillende andere ondernemers aan het einde van de zeventiende eeuw. In de achttiende eeuw werden de handelsartikelen belangrijk die nog steeds op de gevel staan vermeld: Tabak- Snuif, Koffy en Thee.
Ary Negenduyzend, ‘koopman in tabak’, verkocht De Goekoop in 1765 aan Quirijn Carlier. Uit deze tijd dateren de tabaksklosjes aan de pui: spoeltjes waar de tabaksbladeren omheen werden gedraaid waarna ze werden fijngesneden. Ook het houten gevelbord van De Moriaan die een pijp rookt - waaraan het huis zijn huidige naam ontleent - gaat terug tot de achttiende eeuw. Wanneer Carlier in 1798 overlijdt, wordt een inventaris opgemaakt ‘van den gemeenen boedel en goederen’. Notaris Cornelis van Alphen loopt door alle vertrekken, snuffelt in de kasten en noteert nauwgezet alle aanwezige bezittingen, tot en met ‘een varken’ op de binnenplaats. Behalve veel kleding, linnen- en beddengoed, servies en een opmerkelijk groot aantal schilderijen, worden ook de ‘koopmanschappen’ geïnventariseerd, waarbij de schulden - zelfs die ‘op een leijde geschreeven’ - niet worden vergeten. Tot de inventaris behoren veel verschillende soorten tabak in vaten en rollen, reeds gekorven tabak, klaargemaakte bladen om te kerven, snuiftabak, thee, koffiebonen, cichorei en Zeeuwse chocolade van verschillende kwaliteit (Inventaris Quirijn Carlier, 1798).
In 1920 kocht de gemeente Gouda De Moriaan met financiële steun van verschillende instellingen en particulieren. De oorspronkelijke trapgevel is op dat moment allang vervangen door een eenvoudige kroonlijst. De natuurstenen afdekplaten onder de voluten zijn waarschijnlijk nog de aanzetten van de oorspronkelijke geveltop. De oorspronkelijke zeventiende-eeuwse eikenhouten pui bestaat dan nog, maar de ramen daarin dateren uit de negentiende eeuw. De vijf bovenramen zijn gescheiden door stijlen die typisch renaissancistisch zijn vormgegeven als taps toelopende pilastertjes met een Ionisch kapiteel. Ook de ramen op de hoofdverdieping stammen uit recenter tijd. Bij de latere verlenging werden de onderdorpels verlaagd. Hierbij sneuvelde een groot deel van het oorspronkelijke fries, alleen de twee gebeeldhouwde maskers op de hoeken bleven ongemoeid. Deze maskers waren oorspronkelijk kleurig afgewerkt: de achtergrond boven het haar had een gouden glans, de wangen waren roze, de lippen rood en de halsdoeken groen. De nog aanwezige natuurstenen hoekstukjes van de puibalk doen vermoeden dat pui en fries oorspronkelijk rijker waren bewerkt.
| |
| |
309 De winkel van De Moriaan.
Na de eerste gevelrestauratie werd de gemeente in 1926 op de vingers getikt. De architect had bij de vernieuwing van de kozijnen geen rekening gehouden met de tekeningen die het Rijksbureau voor de Monumentenzorg had geleverd, ‘zoodat’, aldus de conclusie van dit bureau, ‘de geheele restauratie een mislukking is. De gevel was vóór de restauratie beter dan thans. De kosten eraan besteed zijn weggegooid geld’. De fouten werd bij de grote restauratie van 1957 hersteld. De kruisvensters kregen de juiste afmetingen en de houten pui werd voorzien van nieuwe ramen op basis van twee oorspronkelijke ramen die waren teruggevonden op de verdieping en van sporen van de glas-in-loodvulling aan de binnenzijde van de winkelpui. Het baksteenfries werd aangevuld met een gevelsteen uit het depot van het stedelijk museum die in 1847 was geschonken door de toenmalige eigenaar van Westhaven 29, de firma Lunenborg. Uit de beschrijving van dit winkelinterieur is bekend dat de steen oorspronkelijk ook werd gesierd door het jaartal 1617 en de reclamekreet: ‘Loop, loop, dit is in de Goecoop’ (De Telegraaf van 7 augustus 1941).
In De Moriaan bevindt zich een deel van de collectie van het Museum van Oudheden en het voorhuis is als winkel in gebruik. Hierin is een klein vertrek afgeschoten dat als bergruimte dienst doet maar oorspronkelijk kantoor was - notaris Van Alphen heeft het nog over ‘comptoir’. Achter de houten binnenpui begint het woongedeelte. Het eerste, kleine vertrek aan de gang is de ‘alcoofkamer’. Deze binnenkamer - of ‘haard’ zoals de notaris noteert - ontvangt licht door de glazen binnenpui. Dit verwarmbare vertrek bevat behalve de stookplaats ook een bedstede, twee kasten en een doorgang naar de ruime kamer daarachter. Verder neemt de wenteltrap wat ruimte van het vertrek af. De ‘zaal’ hiernaast stond aan het einde van de achttiende eeuw bekend als ‘middelkamer’. Daarachter bevinden zich dan
| |
| |
nog een keuken en de tuinkamer. Op de verdieping zijn vier kamers, onder andere voor de dienstboden, een werkplaats en een bergruimte. De zolder werd alleen gebruikt voor opslag. Onder het achterstuk van het huis bevindt zich nog een voorraadkelder (Lunsingh Scheurleer, De Moriaan, 1954).
In verband met de inrichting van dit huis als museum werd advies gevraagd aan onder anderen C. de Jonge, conservatrice van het Centraal Museum in Utrecht. De Jonge stelde in 1927 voor om het interieur van de winkel in zijn zeventiende-eeuwse toestand te herstellen. In haar beeld van het oorspronkelijke interieur hoorden ongeverfde eikenhouten balken, maar geen ‘comptoir’, en ‘de ontsierende lichtgroene verf’ van de binnenpui moest ook worden vervangen door ‘een donkergroen of groenblauwe kleur met bescheiden versiering van verguld.’ Wat de inrichting betreft, suggereerde zij om de winkelinventaris aan te vullen met de ‘merkwaardigste voorbeelden van de Goudse pijpenindustrie’. De Commissie van Toezicht Stedelijke Musea nam in haar rapport uit 1929 veel van deze voorstellen over, waaronder de suggestie om het achterhuis te slopen, ‘omdat zij licht en vooral uitzicht benemen’. De sloop van dit gedeelte werd later betreurd door de eerste conservator, Bart Helbers, die voorstelde om met gebruikmaking van een Lodewijk-XVI-pui en andere bouwfragmenten uit de museumcollectie een nieuw achterhuis op te trekken. Daarmee zou De Moriaan de ‘historisch noodzakelijke afsluiting van de achterbouw’ terugkrijgen, werd de tentoonstellingsruimte uitgebreid en ontstond weer een binnenplaatsje ‘dat aan een antiek huis charme verleent’.
In 1930 stelde de gemeenteraad geld beschikbaar om de winkel en achterkamer in orde te brengen. De plafondbalken (balkenzoldering) werden - toch - groen geschilderd en de marmeren vloer, die nog onder de plankenvloer lag, werd hersteld. Het achterhuis met keuken en tuinkamer werd gesloopt en de binnenhaard werd gereconstrueerd. Helbers brak de negentiende-eeuwse schoorsteen af en plaatste weer een schouw op basis van sporen van de zeventiende-eeuwse stookplaats en haardplaat. Vervolgens werd de schouw uit het voormalige Heilige Geesthuis, die in het museumdepot stond, hier geplaatst. De kasten en bedstede zijn later verwijderd (Helbers, Inrichting Moriaan, 1938. Stadsarchief: stedelijke musea, 18 en 19, archief Openbare Werken, 6-3, 8).
| |
Westhaven 52: Huis Van Strijen
De Goudse historicus J.E.J. Geselschap had gelijk toen hij het huis Westhaven 52 ‘het indrukwekkendste huis van Gouda’ noemde (Geselschap, Huizen, 1997, 178). Dit vijf traveeën brede huis is het achttiende-eeuwse regentenhuis par excellence. Ter plaatse van Westhaven 52 stonden oorspronkelijk drie middeleeuwse huizen, waarvan twee in 1667 waren samengevoegd. Het imposante woonhuis van regent en burgemeester Willem van Strijen werd in 1728 gebouwd op de fundamenten van De Twee Hardebollen, De Bijl en Het Wapen van Zeeland. Van deze drie
310 Westhaven 52 in 1910 (foto van G. de Hoog).
| |
| |
311 Plattegronden van Westhaven 52 in 1952 (Herstel, Patriciërswoning, 1990, 35 en 37).
onderverdieping
1 | kleine provisiekamer |
2 | keuken met bedsteden |
3 | bijkeuken met aanrecht |
4 | niet overwelfde ruimte |
5 | ruimte met kruisgewelf |
6 | ruimte met tongewelf en waterput |
|
begane grond
1 | slaapsalet met alkoof |
2 | tuinkamer |
3 | grote zaal |
4 | linker salet |
5 | vestibule |
6 | rechter salet |
7 | trappenhuis |
8 | schoolgebouw |
|
eerste verdieping
1 | klein slaapvertrek |
2 | klein slaapvertrek |
3 | slaapkamer |
4 | slaapkamer |
5 | kabinet of comptoir |
6 | slaapvertrek |
7 | trappenhuis |
|
huizen bleven de kelders bewaard met onder meer een middeleeuws tongewelf en een kruisgewelf. De zandstenen voorgevel is geleed door vier pilasters van de kolossale orde met Corinthische kapitelen en twee hoeklisenen. De middenpartij is licht risalerend en boven de kroonlijst bevindt zich een mezzanino en een forse attiek waarop enkele siervazen staan. In het midden van de attiek bevindt zich een - tegenwoordig leeg - wapenschild. De middenpartij is zoals gebruikelijk bij de Lodewijkstijlen versierd met beeldhouwwerk. Ook aan de achterzijde, de kant van de Peperstraat, maakt het huis een imposante indruk. De twee uitstekende zijvleugels doen denken aan de opzet van Franse hôtels. De middenpartij van de achtergevel springt enigszins naar voren en wordt verder geaccentueerd door lijstwerk rond de toegang en het eerste verdiepingsvenster. De sobere achtergevel is afgesloten door een kroonlijst op consoles.
Dit huis was, zoals vermeld, de voorname residentie van Willem van Strijen (1687-1765). Bij de belastingheffing van 1742 was hij de vermogendste inwoner van Gouda. De huurwaarde van Westhaven 52 werd toen geschat op vierhonderd gulden, zijn huishouden telde vijf dienstboden en Van Strijen had een rijtuig en twee paarden. Hij kocht in 1718 niet alleen de drie huizen, maar ook verschillende onderdelen van de inventaris, zoals goudleer en een schoorsteenstuk.
Het in 1728 gebouwde huis werd later bewoond door de Goudse geschiedschrijver Cornelis Johan de Lange van Wijngaerden en aan het einde van de negentiende eeuw werd er het stedelijk gymnasium gevestigd, waarvoor het ingrijpend moest worden verbouwd. Zo werd het koetshuis vervangen door een conciërgewoning en werd in de tuin een klaslokaal gebouwd. In 1952 kwam het huis in bezit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken. Een nieuwe verbouwing volgde, maar die stond onder toezicht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Desondanks is er toen veel schade aan de historische inrichting toegebracht (Dolder, De Haven, 1991, 40). In haar studie over dit huis, schreef L.K. Herstel-de Koekoek: ‘Wat precies de rol is geweest van monumentenzorg is onduidelijk. Feit is, dat oogluikend werd toegestaan dat het prachtige 18de-eeuwse woonhuis toch in haar historische waarde werd aangetast.’ (Herstel, Patriciërswoning, 1990, 102). De Kamer van Koophandel, liet de verbouwing uitvoeren door de Goudse architect G. Schravesande. Zijn voorstellen waren zo ingrijpend, dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg nader overleg eiste. In opdracht van deze dienst stelde C.A. Baart de la Faille vervolgens een uitgebreide ‘Staat van wensen en eisen’ op, waaraan de architect zich zou moeten houden. De dienst delfde het onderspit, want de Kamer van Koophandel had de hulp ingeroepen van de directeur-generaal van de middenstand van het ministerie van Economische Zaken, die aan het ministerie van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen liet weten dat ‘de gelden van handel en industrie’ niet bestemd waren voor de restauratie van monumenten. De directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, E.O.M. van Nispen tot Sevenaer, constateerde later teleurgesteld: ‘Het valt te betreuren, dat de restauratie van het pand Westhaven 52 van den beginne af niet is geschied in overleg met de Monumentenzorg; het Goudsche huis had niet onder behoeven
te doen voor dat op het Rapenburg nr 8 te Leiden’ (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, correspondentiearchief).
| |
| |
Na het vertrek van de Kamer van Koophandel in 1989 kreeg het Huis Van Strijen in twee fasen weer een belangrijk deel van zijn achttiende-eeuwse inrichting terug. Bij de laatste restauratie in 1996 voor Van Lanschot Bankiers kreeg het interieur een nieuwe kleurstelling in heldere, lichte kleuren: de deuren okergeel, de lambrisering grijsgroen en de wandbespanning lichtgroen.
De plattegrond van dit huis is, in afwijking van de classicistische canon, niet symmetrisch, maar dat is te verklaren uit het hergebruik van de fundering en de kelders van de drie gesloopte huizen. De kelder en de zolder waren bestemd voor opslag, huishoudelijke werkzaamheden en de dienstboden. In de kelder zijn de waterput en de gele en groene plavuizen nog aanwezig. Op zolder bleven twee bedsteden en de rode plavuizenvloer bewaard. Op de eerste etage lagen de vertrekken van de familie. Behalve slaapkamers was hier ook het ‘comptoir’ of kantoortje te vinden, met uitzicht op de Haven. De hoofdverdieping bevat de mooiste kamers, want daar kwamen de gasten. Via een lage stoep betreedt de bezoeker het domein van de familie Van Strijen. De marmeren vloerplaten van de vestibule zijn uitgevoerd à livre ouvert, zodat de patronen worden gespiegeld. Zowel de wanden als het plafond van de gang zijn versierd met stucwerk, waarin geliefde motieven en patronen van de Lodewijkstijlen - zoals lofwerk, acanthusbladeren, c-krullen, ruiten en medaillons - te zien zijn. De rechter deur aan het einde van de gang leidt naar het centrale trappenhuis. De linker deur heeft geen enkele functie, is er alleen voor de symmetrie. De wanden van het trappenhuis zijn versierd met gelijksoortig stucwerk. Net als in de vestibule, zijn de verdiepte muurvlakken omgeven door lijsten die aan de bovenzijde zijn ingezwenkt en daar bevinden zich ook de rocaille en andere versieringen.
De monumentale bordestrap met gesneden balusters en lambrisering ontvangt licht uit een achtzijdige lantaarn, die op de hoeken is ondersteund door hermen die de vier werelddelen voorstellen: Amerika, Azië, Europa en Afrika. Aan de twee korte kanten zijn borstbeelden aangebracht van een Romeinse keizer, omlijst door lofwerk en consoles (Herstel, Patriciërswoning, 1990, 43-44). Een dergelijke lichtkoepel boven het trappenhuis is uniek voor Gouda (Freling, Stucwerk, 1993, 286).
De gang en het aangrenzende trappenhuis geven toegang tot de representatieve vertrekken. Aan de voorkant bevinden zich twee ‘saletten’, kamers waarin gasten werden ontvangen en waarvan de inrichting als een samenhangend geheel was ontworpen. Op de eikenhouten vloer lag een tapijt, een combinatie die in veel rijke huizen gebruikelijk was. (Fock, Werkelijkheid of schijn, 1998, 193-209) Beide vertrekken hadden een lage lambrisering, maar het lijstwerk ervan verschilde: rechthoekig en met s-voluten in de linker kamer, terwijl in het rechter salet ook ronde vormen zijn gebruikt. De wanden boven de betimmering zijn bespannen met textielbehang. De plafonds in beide saletten werden ontworpen door Dionijs van Nijmegen en zijn opgebouwd uit een middendeel omgeven door kleinere voorstellingen (Niemeijer, Van Nijmegen, 1969). In het linker salet is het publieke leven van Van Strijen uitgebeeld in de vorm van een wijs regerende en daardoor voorspoed brengende overheid: tegen de achtergrond van een wolkenhemel - de geliefde, eindeloze ruimten suggererende achtergrond van plafondstukken - is de overheid gepersonifieerd door een groen geklede dame met een olijftak in de ene en een juk in de andere hand (vrede vraagt immers om beteugeling), terwijl een engel haar hulde brengt en Faam haar begeleidt met lauwerkrans en brandende fakkel. Deze voorstelling is omgeven door zes grisailles. In de hoeken, aan weerszijden van de schoorsteen, worden Trouw en Voorzichtigheid gesymboliseerd door putti, de een met sleutels, ring en een hond en de ander met een spiegel en een schaal bloemen. In de andere twee hoeken zijn de Liefde en de Vrede uitgebeeld: een putto met hart en toorts, en een putto met olijftak en trompet. De twee tussenstukken zijn gereserveerd voor een vrouwenmasker en een mannenmasker omgeven door wapens. Het Rijksmuseum in Amsterdam bezit een ontwerp van dit plafond dat in compositie en stucomlijsting enigszins afwijkt van het uitgevoerde werk. Op het
schoorsteenstuk is de Naastenliefde, een vrouw die een kind de borst geeft, afgebeeld en op een lint staat: ‘Est charitas perfectus amor, perfectaque virtus/Quo sine perfectu[ni]nit reperive potes’. Het bovendeurstuk aan de andere kant van de kamer toont Vrouwe Justitia met zwaard en weegschaal. Deze grisaille is voorzien van de tekst: ‘Justitia est semper ius dare cuique suum’.
De decoratie in het rechter salet staat in het teken van de rijkdom van de natuur. In het middendeel schilderde Dionijs van Nijmegen weer een wolkenhemel met daarin de godin Flora en haar helpsters. Om deze voorstelling zijn vier grisailles aangebracht waarin putti met de symbolen van de vier elementen. Zowel de twee
| |
| |
312 Turfmarkt 142 (Het Admiraalshuis) rond 1900.
313 Turfmarkt 142 in 1974.
bovendeurstukken als het schoorsteenstuk borduren verder op de rijkdom van de natuur door de afgebeelde vrouwen te omringen met vruchten, bloemen, een lauwerkrans en een papegaai.
Aan deze kamer grenst de grote zaal, die oorspronkelijk werd gebruikt voor ontvangsten en diners. Het grote plafondstuk in het midden symboliseert het samengaan van Recht en Vrede. De drie bovendeurstukken sluiten hierbij aan met de uitbeelding in grisaille van de Vrijheid, de Overvloed en de Gematigdheid. De linkerwand van de grote zaal, met monumentale schouw, werd bij de verbouwing tot Kamer van Koophandel verwijderd. Het grote plafondstuk, dat door de Kamer van Koophandel werd verplaatst naar de zaal op de eerste verdieping, is bij de restauratie van 1996 weer op zijn oorspronkelijk plaats teruggebracht. De voorstelling werd daarbij een halve slag gedraaid, zodat zij goed zichtbaar is voor de wachtende bezoekers aan de andere kant van de balie (Herstel, Patriciërswoning, 1990. De Jong, Goed Fatsoen, 1985. Koekoek, Schatkist, 1997).
| |
Turfmarkt 142: Het Admiraalshuis
In 1757, goed dertig jaar na de bouw van het imposante stadspaleis Westhaven 52, verrees aan de Turfmarkt een woonhuis dat weliswaar smaller was maar in pracht en praal kon wedijveren met het huis van de magistraat Van Strijen. De nieuwe eigenaar Roemer Vlacq (1712-1774) - die om de hoek aan de Lage Gouwe woonde - vergaarde als kapitein op een oorlogsschip van de Amsterdamse Admiraliteit voldoende kapitaal om het voormalige woonhuis van burgemeester Govert Suys te kopen en verbouwen. De vice-admiraal behoorde met een geschat vermogen van ongeveer tweehonderdduizend gulden tot de financële elite van Gouda, maar Vlacq had ook uitstekende contacten buiten Gouda en wel met het stadhouderlijk hof. Van stadhouder Willem V kreeg hij een degen met gouden handvat als dank voor bewezen diensten. Vlacq was een man van zijn tijd en daarom belegde hij zijn geld vooral in obligaties. Hij participeerde ook in de drooglegging van de Hazerswoude Polder en experimenteerde op het gebied van de landbouw. In de Hazerswoudse Polder liet hij ook een boerderij annex buitenhuis bouwen en fokte daar paarden met de hengsten die hij kreeg van de keizer van Marokko (Jong, Goed fatsoen, 1985, 120).
| |
| |
314 Plattegrond van de begane grond van Turfmarkt 142 (opmeting van J.M. Kooijman).
315 Langsdoorsnede van Turfmarkt 142 (opmeting van J.M. Kooijman).
De eerste bebouwing van dit deel van de Turfmarkt gaat terug tot de veertiende eeuw. De structuur van het Admiraalshuis is bepaald door de opsplitsing van het naastliggend perceel in 1622 (Kooijman, Ruimtelijke ontwikkeling, 1999). In 1630 kocht de weduwe van Hendrik Cornelisz van Hensbeek het huis en werd ook het terrein met het achterhuisje achter Turfmarkt 140 bij het perceel getrokken. Hun dochter Christina herbouwde het huis in 1652 tot het nu nog herkenbare hoge, maar smalle voorhuis met een drie meter breder achterhuis daarachter. Nadat het in bezit was gekomen van burgemeester Govert Suys, werd het zeer rijk ingericht en in deze toestand werd het - mèt onder andere het goudleer - na zijn overlijden in 1757 geveild. De nieuwe eigenaar, Roemer Vlacq, liet het meteen verbouwen, waarbij de bouwkundige structuur intact bleef, maar werd weggewerkt achter stucwerk en betimmeringen. Een vergelijking van de boedelinventarissen van Suys en Vlacq leert dat alle Lodewijk-XIV-onderdelen werden vervangen door een aankleding in een voor Gouda zeldzaam rijke rococostijl. De grootste ingrepen vormden de bouw van een dubbel trappenhuis, dat de aan voor- en achterzijde verschillende niveaus verbindt, en de bouw van de nieuwe, rijk gedecoreerde gevel. Ook de kamerinrichting ging met de mode mee: het goudleer werd vervangen door een blauwe betimmering en wat de meubels betreft, kreeg mahonie de voorkeur boven notenhout (Kooijman, Belastingbetaler, 1999).
In de middentravee van de nieuwe natuurstenen gevel prijkt het bouwjaar (1757) in de sierlijke krullen die zo karakteristiek zijn voor het rococo-snijwerk en in het smeedwerk van de vensterhekjes zijn de initialen verwerkt van de bouwheer. In het classicisme heeft een symmetrische indeling van de gevel de voorkeur, maar die zou geleid hebben tot een onpraktische indeling van de vertrekken in het voorhuis en daarom werd de ingang aan de zijkant geplaatst en in de gevelversiering de middentravee benadrukt. Alleen daar is de sokkel rijker bewerkt, het venster omlijst met rijk Lodewijk-XV-snijwerk, het hoofdgestel doorgetrokken en is de top van de attiek voorzien van decoratief snijwerk. Het snijwerk in het fries van het
| |
| |
316 Stucwerk in de gang van Turfmarkt 142 (1973).
entablement verwijst naar het beroep van de bouwheer, want men ziet er wapens, vaandels, verrekijker, globe en een palmtak.
In schril contrast met het heldhaftige beroep van de eigenaar, was het huis gebouwd in de fragiele, enigszins wulpse of althans kokette rococostijl. De gang en het trappenhuis zijn delicate ruimtes met uiterst fijn stucwerk in dunne sierlijke perklijsten rond velden die soms grotendeels leeg blijven, maar hier en daar ook zijn versierd met vogels, voluten, rocaille en acanthusbladeren. Ook in het houtsnijwerk van deuren, lambriseringen en de trap komen deze vormen terug. Het plafond van het trappenhuis heeft als blikvanger een adelaar met gespreide vleugels en bliksemschicht - symbool van Jupiter - temidden van sierlijk lijstwerk.
Na Vlacqs overlijden werd een inventaris van zijn bezittingen opgemaakt en de ‘extra fraaije en zindelijke inboedel’ geveild (Catalogus Roemer Vlacq 1775). Uit deze beschrijving en de opbengst van bijna 18.000 gulden wordt duidelijk dat zijn huis zeer rijk was ingericht. Veel dure meubels, porselein, glaswerk, linnengoed, zilverwerk, zeemansspullen, wapens, prenten, schilderijen en een grote wijnvoorraad. Onder de meer dan zeventig schilderijen bevonden zich werken van K. du Jardin en A. van Ostade, en een aantal portretten door P. Houbraken van hoge marineofficieren zoals Michiel Adriaenszoon de Ruyter, Cornelis Tromp en Maarten Harpertszoon Tromp. Wie aan de hand van de inventaris van notaris Willem van der Wagt door het huis gaat, komt eerst in de lange, naar het achtererf lopende gang, waaraan de voorkamer ligt. Achter deze kamer ligt het trappenhuis en daarachter komen de Chinese kamer of groene kamer, een binnenplaatsje en een blauwe kamer. In deze benaming manifesteert zich de mode om vetrekken elk
317 De achterkamer op de begane grond van Turfmarkt 142 (1973).
een geheel eigen karakter te geven. Tussen de blauwe kamer en de tuinkamer of zaal is een alkoofkamertje met toegang tot de wijnkelder ter plaatse van het in 1630 aangekochte achterhuisje van Turfmarkt 140. Een deur aan het einde van de gang leidt naar de tuin waarin tegen de erfgrens - gevormd door een zijl - een tuinhuis staat. Van der Wagt lokaliseert hier een ‘zaaltje’, een keuken en twee kamers op de verdieping. Daarna beschrijft hij de bovenverdiepingen van het hoofdhuis. Aan de
318 Plafondschildering in de voorkamer op de eerste verdieping van Turfmarkt 142 (1973).
| |
| |
voorzijde bevindt zich de ‘voorboven kamer’, waarin onder andere een ledikant, bedspullen, stoelen, een speeltafel, ‘comptoir cabinet’ en serviesgoed. Ook worden drie linnen glasgordijnen genoteerd. Aan de andere kant van het trappenhuis is ‘de zaal boven de Chineese kamer’ met ledikant en daarboven is nog een lage bovenkamer met bedstede. De zolder is verdeeld in verschillende opslagruimtes. Ten slotte maakt Van der Wagt nog melding van een kantoor boven de keuken in het zijhuis, een rijk ingerichte kamer en twee kleinere slaapkamers op de verdieping van het achterhuis (boven tuinhuis en alkoof) en enkele kleine vertrekken, zoals een provisiekamertje, een linnenkamertje en een vliering.
De toegang tot de keuken en het achterterrein is lange tijd problematisch geweest. In de tijd van Suys werden de vaten bier in een betegelde ruimte onder de - toen nog smalle - trap geplaatst. Nog niet zo lang geleden bleek dat onder de plavuizen nog een honderdtal geglazuurde haardstenen lagen, die bij de verbouwing en modernisering in 1652 overbodig waren geworden daarna zijn gebruikt om het vocht te weren. Vlacq loste het probleem op door twee huisjes aan de Lage Gouwe te kopen en die als opslagruimte te gebruiken. Op het achterterrein tussen deze huisjes en het achterhuis werd een nieuwe keuken gebouwd. In de Franse Tijd werd het huis naast Turfmarkt 142 afgebroken en kon een aparte poort aan de voorzijde worden gemaakt. Aan de Turfmarkt werd in 1823 een brandspuitenhuisje gebouwd met daarachter een zijhuis met een nieuwe keuken en met dienstvertrekken daarboven. De turfzolder - met ingenieuze toegang vanuit de poort - heeft nog steeds een stortkoker en luik voor transport van turf naar de keuken of andere vertrekken. In het begin van de twintigste eeuw werd het brandspuitenhuis afgebroken. In 1979 werd een deel van dat perceeltje als opslag bij Turfmarkt 142 getrokken.
Het Admiraalshuis is tamelijk ongeschonden gebleven. In 1925 werden het huis, de wandschilderingen en de trap met lambriseringen en deuren afzonderlijk geveild. Het demonteren van de trap en het vervangen door een eenvoudiger exemplaar bleek echter zo problematisch dat de verkoop niet is doorgegaan. Het huis werd daarna aangekocht door de Nederlands Hervormde Vereniging Calvijn, die het achterhuis op twee wanden na sloopte om er een kerklokaal van te maken. Het tuinhuis werd verhuurd aan een pottenbakker. Foto's uit 1925 geven nog een indruk van de bovenkamer in het achterhuis en van de behangselschilderingen en schoorsteenmantel in de zijkamer. In 1946 werd het plafondstuk van de zijkamer naar het museum Het Catharina Gasthuis overgebracht, waar het tegenwoordig in de achttiende-eeuwse stijlkamer hangt. De wolkenhemel met kleurrijke figuren wordt toegeschreven aan W. Fortuyn Varseveld.
De kleine voorkamer op de begane grond bezit nog wel de oorspronkelijke eikenhouten lambrisering, de wandpilasters en het rococolijstwerk van het plafond. Beschadigd snijwerk en de satijnhouten beschildering van het eikenhout werden hersteld en aangevuld. De schoorsteenmantel en bijbehorend schilderstuk van de groene kamer werden teruggekocht van een restaurant in Amsterdam. In de voorkamer boven is de plafondschildering bewaard gebleven, maar nog niet gerestaureerd. De houten delen vormen een brede rand waarop een sierlijk golvende lijn vier rocailles met elkaar verbindt. De ruimtelijke illusie wordt tot grote hoogte opgevoerd door de geschilderde balustrade waarop een putto zit en siervazen zijn te zien. Daarboven zweven mythische figuren in de wolkenhemel. (Geselschap, Vlack, 1970. Geselschap, Admiraal, 1972. Kooijman, Ruimtelijke ontwikkeling, 1999, 50-51. Mededelingen van J.M. Kooijman).
Jos Smit |
|