| |
| |
| |
Woonhuizen
‘Gouda is, anders dan de meeste Hollandse steden en stadjes, arm aan interessante gevels’, schreef de bekende Goudse geschiedschrijver J. Geselschap (Geselschap, Huizen, 1974, 170). Het is maar wat je interessant noemt. Gouda mist op enkele uitzonderingen na het weelderig vertoon van andere Hollandse steden, maar woonhuizen ontlenen hun historisch belang niet alleen aan de gevelarchitectuur. Achter de gevels gaan vaak oude, soms nog middeleeuwse huizen schuil. Gevels worden over het algemeen vaker vernieuwd dan de indeling en de constructie.
Alleen de huizen Westhaven 65, Naaierstraat 6 en Molenwerf 9 hebben nog middeleeuwse gevels, maar een reeks andere huizen verraden hun middeleeuwse oorsprong door hun steile dak of door hun achtergevels die minder vaak zijn vernieuwd dan de voorgevels. Veel werd door stadsbranden vernietigd, onder meer in 1361 en 1438. De merendeels houten huizen met rieten daken vormden een gemakkelijke prooi voor de vlammen. Vooral de brand op Sint Bartholomeusdag in 1438 moet desastreus zijn geweest. Guicciardini wist te melden dat ‘de stadt by nae gheheel verbrande’ (Guicciardini, Beschrijvinghe, 1612, 218) en de stadsgeschiedschrijver De Lange van Wijngaerden schreef dat ‘de geheele stad op vijf huizen na’ in vlammen was opgegaan (Lange van Wijngaerden, Beschrijving, 1813, 76). Nog afgezien van de vraag of er echt maar vijf huizen bleven staan, is het onduidelijk in hoeverre de verbrande huizen nog konden worden hersteld. Soms konden constructieve onderdelen worden hergebruikt. Zo was er in Utrecht een huis waarvan de dikke eikenhouten balklagen gewoon werden hergebruikt nadat de verkoolde resten waren afgeschaafd (Steehouwer, Bouwgeschiedenis, 1992, 9).
Na de dood van Karel de Stoute in 1477 telde Gouda ongeveer 2800 ‘haertsteden’ (Enqueste 1494, 177-181), maar bij de Verponding van 1514 telde het stadsbestuur nog maar 1526 huizen binnen de stadswallen (Informacie 1514, 372-386), waarvan een groot aantal onbewoond was. Het aantal inwoners bedroeg toen ongeveer 10.000.
Ook al is het gebruik van de meeste huizen sterk veranderd, toch bevatten ze nog allerlei resten van hun oorspronkelijke opzet. De meeste oude huizen waren tot ver in de twintigste eeuw nog tamelijk goed bewaard gebleven, maar vanaf de jaren zeventig zijn talloze oude interieurs grondig verbouwd, een gevolg van de sterk gestegen welvaart. Voordien werd er over het algemeen minder ingrijpend verbouwd, waarbij de hoofdconstructie meestal gespaard bleef.
Uit wat er nu nog is overgebleven kan dus geen compleet beeld meer worden opgeroepen van de ontwikkeling van het Goudse woonhuis, maar het ontbrekende kan worden aangevuld met wat het bouwhistorisch huizenonderzoek in andere Hollandse steden heeft opgeleverd. Ook in Gouda wordt steeds vaker onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de woonhuisbouw, bijvoorbeeld tijdens de restauratie van Wijdstraat 26 op de hoek van de Kerksteeg. Achter de gepleisterde gevel uit de negentiende eeuw werd in 1980 een gotisch houtskelet ontdekt ‘waarvan niemand wetenschap had, omdat dit skelet geheel weggetimmerd was’ (correspondentiearchief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg).
Dat Westhaven 65 een middeleeuws huis is, valt af te lezen aan de gevel van geelrode baksteen met natuurstenen speklagen en het hoge ingangsportaal met rondboog en de laatgotische kantprofielen. De gevel dateert uit omstreeks 1515 en werd in de achttiende eeuw verbouwd, waarbij de trapgevel plaats maakte voor een ingezwenkte lijstgevel en nieuwe vensters werden geplaatst (Dröge, Westhaven 65, 1996. Mensert, Westhaven 65, 1997).
Aan de Naaierstraat 6 staat het huis dat Jan den Steenhouwer liet optrekken kort na de stadsbrand van 1527. Het middenstuk, met het fries waarin de steenhouwer aan het werk is, dateert nog uit deze tijd. Karakteristieke elementen van dit laatgotische deel zijn de spitsbogen, blindnissen met traceringen, visblazen, driepassen
| |
| |
164 Turfmarkt 120 (het hoge huis links) in 1962.
en de combinatie van gele baksteen met natuurstenen speklagen en hoekblokken. Van de latere, zeventiende-eeuwse trapgevel - opgetrokken in rode Dordtse baksteen toen de zolderverdieping werd verbouwd - bleef alleen de onderste trede bewaard. In de negentiende eeuw kreeg Naaierstraat 6 een ingezwenkte top en werd het toppilastertje ingekort. De gevel werd in 1973 gerestaureerd, waarbij de pui een achttiende-eeuwse raamindeling kreeg, de verdieping kruiskozijnen en de top een eleganter belijning (Meischke, Huizen, 1997, 333-337. Wielinga, Vier gekroonden, 1974).
Het huis Dubbele Buurt 4-6 heeft een gepleisterde voor- en achtergevel uit de negentiende eeuw, maar aan de achterzijde bevindt zich een kelder die bij de restauratie van 1997 een schat aan nieuwe gegevens opleverde. Hier kwam een houtskelet met sporen van een houten gevel te voorschijn: een raamwerk van houten staanders en liggers die tussen de bouwmuren waren ingeklemd. De vakwerkconstructie van de kelderverdieping is door een jaarringenonderzoek omstreeks 1500 gedateerd (De Vries, Dubbele Buurt, 1997).
Middeleeuwse huizen zijn te herkennen aan hun hoge kappen met een helling van zestig graden, bijvoorbeeld het hoge, steile schilddak van Oosthaven 15, dat alleen aan de achterkant zichtbaar is. De zolder was vaak bestemd voor opslag en het dak kon dan onbeschoten blijven. Als het huis er een verdieping bij kreeg, dan werd de oude kap gewoon opgevijzeld. Aan de Markt zijn nog verschillende van dergelijke hoge daken bewaard gebleven, zoals bij Markt 5, 12, 18, 25, 26, 31, 68 en 70.
| |
| |
165 Blauwstraat 16-17, 18-19, hoek Naaierstraat (1998).
Turfmarkt 120 is een mooi voorbeeld van een middeleeuws huis waarvan het voorhuis geheel werd vernieuwd aan het einde van de achttiende of begin van de negentiende eeuw. Vanaf de overzijde van het water is goed te zien dat - zoals vaker gebeurde - alleen het voorste stuk van de zolderverdieping werd gewijzigd en een dwarskap kreeg. Daarachter bleef de oude kap bewaard - met nokgording en nokstijlen - die deel uitmaakt van de oorspronkelijke houtconstructie, hier vermoedelijk uit het einde van de zestiende of begin van de zeventiende eeuw.
Bij de verbouwing tot kantoor van Lage Gouwe 2 in omstreeks 1870 werd de voorgevel voorzien van een pleisterlaag met schijnvoegen en gegoten consoles met bladmotieven. Het vijf vensters brede huis dateert volgens het monumentenregister uit het derde kwart van de negentiende eeuw, maar de hoge kap doet een ouder huis vermoeden. Bij de restauratie van 1975 werd inderdaad een middeleeuws houtskelet aangetroffen (correspondentiearchief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. MIP-Inventarisatie, 1991).
Ook het vooroverhellen van moderne gevels wijst op de aanwezigheid van een oudere kern. Het zogenoemde ‘op vlucht bouwen’ beschermde de glas-in-lood-panelen en de houten vensters tegen inwatering (Meischke, Huizen, 1997, 40-41). De gevels van de al genoemde huizen Westhaven 65, Naaierstraat 6 en Dubbele Buurt 4-6 zijn ook op vlucht gebouwd. Bij latere verbouwingen bleef de vlucht soms bewaard, zoals te zien is bij onder meer Markt 69 of Hoge Gouwe 53-55. Het laatstgenoemde huis dateert uit 1547 maar werd nog niet zo lang geleden geheel vernieuwd (mededeling van André Viersen).
Achter- en zijgevels bevatten soms nog sporen uit de middeleeuwen. De voor- en zijgevel van het huis Blauwstraat 16-19, op de hoek met de Naaierstraat, vertonen de kenmerken van verschillende bouwperioden. Het pleisterwerk met schijnvoegen van de gevels dateert uit de negentiende eeuw. Het hoge zadeldak evenwijdig aan de Blauwstraat wordt aan weerszijden afgesloten door topgevels waarvan de aanzetten van trappen van de oorspronkelijke, middeleeuwse trapgevels nog bewaard zijn gebleven.
Bij de bouw van het blokje huizen Vest 158-166 werd gebruik gemaakt van een stuk van de middeleeuwse stadsmuur met steunberen en al (Van den Berg, Graaft, 1994, 14. Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie, 1995, nummer 8). Het gepleisterde huis op de hoek van de Lage Gouwe (nummer 136) en Lange Groenendaal draagt in de zijgevel een steen met het jaartal 1644, maar het onderstuk doet eerder denken aan de zestiende, of misschien zelfs vijftiende eeuw (mededeling van André Viersen). In de achtergevel van Lage Gouwe 44-46 zijn, behalve een tweelichtvenster, vlechtingen en topsierankers, ook middeleeuwse profileringen in ontlastingsboogjes bewaard gebleven. In de achtergevels van sommige huizen aan de Markt zijn korfboogjes te zien, die ooit een middeleeuws venster hebben bekroond.
In enkele gevallen is het middeleeuwse houtskelet nog zichtbaar of weer zichtbaar gemaakt door bewoners die van antiek houden. Het sleutelstuk met zijn profielen geeft een zeker houvast bij de datering van korbeelstellen, in zoverre dat het gotische peerkraalprofiel in ieder geval na ongeveer 1550 niet meer wordt toegepast (Meischke, Huizen, 1997, 38). Middeleeuwse siermotieven bij uitstek, zoals
| |
| |
166 Oosthaven 15: een voorbeeld van de immense middeleeuwse woonhuisdaken (1997).
rozetten en het peerkraalprofiel, zijn bijvoorbeeld te zien in Achter de Kerk 10. Van dit omstreeks 1500 gedateerde houtskelet bleven, behalve op de begane grond, vrijwel alle muurstijlen en korbelen bewaard. De sleutelstukken met peerkraalprofielen op de eerste verdieping van Wijdstraat 25-27 maken een datering denkbaar aan het einde van de vijftiende of begin van de zestiende eeuw (mededeling van André Viersen). Ook het middeleeuwse houtskelet van Veerstal 10 is voorzien van een gotische peerkraal. Van Lage Gouwe 76-78 zijn niet alleen fragmenten van het houtskelet zichtbaar, waaronder sleutelstukken met een peerkraalprofiel en met een jonger ojiefprofiel, maar tevens het gewelfje dat de schouw van de verdieping ondersteunt. Zo'n ‘stenen wulfsel’ is ook te zien in het huis Turfmarkt 85.
Niet alleen aan de Markt, de Haven, de Gouwe, de Turfmarkt of Achter de Kerk, in de Wijdstraat, de Dubbele Buurt, de Kerksteeg en de Naaierstraat maar verspreid door de hele stad is de geschiedenis van de Goudse woonhuizen terug te vinden. Bouwsporen zijn dankbare aanknopingspunten voor historisch onderzoek en dienen bovendien als voorbeeld om het ontbrekende te kunnen terugbrengen, zoals bij Lage Gouwe 28 waar het houtskelet werd gecompleteerd met verschillende sleutelstukken naar de in het huis nog aanwezige voorbeelden met peerkraalprofiel en kroonlijst (correspondentiearchief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg).
| |
Het stadsbeeld
In het oudste deel van de stad kenden de grachten slechts aan één zijde een kade met bebouwing, aan de andere kant van het ‘waterscap’ stonden de achterhuizen - vaak met een bedrijfsfunctie - op het erf van de parallelstraat. Dit is nu nog te zien in bijvoorbeeld de Zeugstraat, de Peperstraat en de Spieringstraat.
Dit straatbeeld was zo karakteristiek voor Gouda dat daar waar aan twee kanten huizen staan, gesproken werd over de ‘Dubbele Buurt’ zoals aan de Haven, de Groeneweg, het Raam en een deel van de Spieringstraat. Over het belang van de waterlopen schreef Guicciardini: ‘alwaer niet een huys is oft het can voor oft achter aen het doorloopende water gheraecken, hebbende alle getyden versch, klaer ende schoon water’ (Guicciardini, Beschrijvinghe, 1612, 218). Het grachtenwater was niet alleen belangrijk voor de huishoudens, maar ook voor de brouwerijen en blekerijen. Talloos zijn de Goudse keuren die proberen de stadsgrachten en zijlen te vrijwaren van allerhande vuilnis, mest, as en andere rommel. ‘Slic of vulnes’ mocht op een hoop worden verzameld, maar moest dan binnen acht dagen - later dertien - naar de stortplaats buiten de stad worden gebracht. De ‘stillen’ en ‘privaten’ op het erf mochten niet direct in grachtenwater lozen. Ook voor het
| |
| |
bedrijfsafval bestonden voorschriften. Zo moesten de vollers uit de Naaierstraat hun vuile water opvangen in tonnen en daarna afvoeren. In 1507 bepaalde een keur dat er geen zand gestrooid mocht worden op ‘de vloeren of upte cameren’. Het stadsbestuur vreesde dat de waterwegen door het schoonvegen van de huizen te ondiep voor de schepen zouden worden. En de scheepvaart was eeuwenlang de snelste, goedkoopste en gemakkelijkste wijze van vervoer.
Hier en daar stonden boerderijen in de stad. De ankerbalk in Peperstraat 130 is daar mogelijk nog een overblijfsel van (Mensert, Westhaven 65, 1997, 6). De laatst overgebleven stadsboerderij, aan de Groeneweg 79, bleef tot in het begin van de twintigste eeuw in bedrijf. Buiten de stadsmuren stonden ook kleine woningen, waar vooral blekers en hoveniers woonden en werkten. ‘Buitentimmeren’ werd weliswaar gedoogd, maar in geval van oorlogsdreiging werden al die opstallen afgebroken.
Aanvankelijk woonde de Goudse elite bij voorkeur in de Peperstraat en de Spieringstraat. Vanaf de zeventiende eeuw kochten veel aanzienlijke burgers naast elkaar liggende huizen aan de Haven om ze samen te voegen tot grote, voorname huizen (Dolder, De Haven, 1991, 13). Arme inwoners woonden meestal in ‘cameren’, zeer kleine huizen die vooral op achtererven werden gebouwd. In stegen en sloppen verrezen vaak rijtjes van deze eenkamerwoningen. In 1351 werden al steeghuizen vermeld tussen de Zeugstraat en het Vogelenzang. De allerarmsten zwierven op straat en sliepen in de bogen van de stadsmuur.
| |
De oudste huizen
De oudste huizen zijn afgeleid van de boerderijbouw en daarover is meer bekend geworden door de ontdekking in 1996 van een twaalfde-eeuwse boerderij in de Oostpolder. Volgens het opgravingsverslag van R.S. Kok was de boerderij geheel opgetrokken uit hout, dat in het veen uitstekend bewaard bleef. Het grondplan van de boerderij was enigszins bootvormig met een lengte van achttien meter en een grootste breedte van elf meter. De constructie bestond uit twee rijen van zeven dakdragende palen, de binnenstijlen. De stijlen waren in de dwarsrichting met elkaar verbonden en vormden zo een gebint. Hierdoor ontstond een driebeukige plattegrond met een middenbeuk van bijna zeven meter breed. Op ongeveer anderhalve meter van de binnenstijlen stonden de buitenstijlen, die de begrenzing vormden van de zijbeuken. De wanden waren gemaakt van vlechtwerk en hadden geen dragende functie. Dit driebeukige, enigszins bootvormige boerderijtype is in verschillende laatmiddeleeuwse nederzettingen aangetroffen. Bij de bouw was rekening gehouden met de drassige ondergrond, want alle dragende palen waren voorzien van een vlakgekapte onderzijde en gefundeerd op een laag spaanders of plantaardig materiaal. Bovendien waren de binnenstijlen voorzien van schoorpalen. Om te voorkomen dat de schoren zouden wegzakken, waren ze op ingenieuze wijze in de bodem verankerd, een constructie die in Nederland niet eerder bij opgravingen werd aangetroffen.
De boerderij is van het zogenaamde woonstaltype, dat onderdak bood aan zowel mens als dier. In de stal was plaats voor acht runderen, die op houten vlonders stonden zodat ze niet wegzakten in het veen. Om dezelfde reden was het erf buiten de stalingang verstevigd met vlechtwerkmatten en takken. In het woongedeelte lag een kleivloer en moet ook de haard hebben gelegen. Het middengedeelte was waarschijnlijk in gebruik als werkruimte. Het is ook denkbaar dat zich boven dit gedeelte een zolder heeft bevonden. De ingang van de boerderij lag in het midden van de oostelijke lange wand. Een uitbouw aan de oostwand diende zeer waarschijnlijk als varkenshok. Naast veeteelt werd ook akkerbouw bedreven, zoals de resten van verschillende graansoorten en andere cultuurgewassen aantonen. Het verbouwen van graan op veen was kort na het begin van de ontginningen nog mogelijk. Daardoor kan de boerderij als ontginningshoeve worden getypeerd (Kok, Wonen op het veen, 1999).
De vroegste huizen in het latere stadsgebied lagen in de buurt van de burcht en aan de Haven. De percelen aan de westzijde van de Haven waren ongeveer drie roeden breed (omstreeks 11,50 meter) en twaalf roeden diep (circa 45 meter). Een van de laatst uitgegeven erven was dat waarop tegenwoordig Westhaven 64 en Westhaven 65 staan. Op het zuidelijke deel van het erf leidde een pad naar de achterliggende Peperstraat, aan de noordzijde lag een slootje. In de tweede helft van de dertiende eeuw werd hierop een houten huis gebouwd waarmee het proces van bebouwing en splitsing in gang werd gezet. In het laatste kwart van de
| |
| |
vijftiende eeuw werd achter het dan aanwezige huis een brouwerij opgetrokken en verrezen twee kamerwoningen op het achtererf aan de Peperstraat. Het voorste deel van het straatje verdween omstreeks 1515, toen Westhaven 65 werd verbouwd. Goed veertig jaar later waren beide kamerwoningen apart verkocht. Aan het einde van de zestiende eeuw groeide de zijkamer uit tot een zelfstandig woonhuis, Westhaven 64, dat na demping van de zijl zijn huidige breedte kreeg. Daarmee werd de gehele breedte van het perceel volbouwd (Dröge, Westhaven 65, 1996. Mensert, Westhaven 65, 1997).
In de veertiende eeuw stonden de huizen aan de Gouwe nog dichtbij het water. Zo ook de twee afzonderlijke woonhuizen annex werkplaatsen die aan Hoge Gouwe 93 voorafgingen. In de vijftiende eeuw werd het drassige voorterrein opgehoogd en geschikt gemaakt voor bebouwing. Hier werden vervolgens twee voorhuizen gebouwd. Nadat de voor- en achterhuizen waren samengetrokken ontstonden in de zestiende eeuw huizen van ongeveer twintig meter diepte. Op het achterterrein, dat doorloopt tot het Raam, stonden twee brouwerijen ter hoogte van het linker, bredere pand. Uiteindelijk werden beide panden in 1671 samengevoegd tot een ‘herenhuis met oofttuin’ (Nieuwveld, Hoge Gouwe 93, 1991).
De ontwikkeling van de huizen in de Keizerstraat is beschreven naar aanleiding van opgravingen in 1993 ter hoogte van de nummers 69-73 (Sprokholt, Keizerstraat, 1994). De oudste bebouwing, uit omstreeks 1340, werd gevormd door vrijstaande houten huizen die meer dan vijftien meter vanaf de huidige straat stonden. In de vijftiende eeuw werd een breed houten huis gesplitst in twee smallere zelfstandige woningen, wat in die tijd regelmatig gebeurde, zoals ook Naaierstraat 6 en 7 te zien gaven (Van den Berg, Woonhuis Keizerstraat, 1994, 88. Meischke, Huizen, 1997, 334). Een smal huis, dat later nog naar achteren is uitgebreid, werd in de eerste helft van de zestiende eeuw ingekort en kreeg toen een apart achterhuis. Er werd een verdieping toegevoegd waarna het huis twee bouwlagen en een kap telde. De nieuwe gevel die daarbij moest worden opgetrokken, betekende een stap in de richting van de vorming van een straatwand.
| |
Houten huizen
Op den duur ontstonden straten met aaneengesloten bebouwing en vrijstaande huizen waren er op den duur nauwelijks meer. Op de vogelvluchtkaart van Braun en Hogenberg uit 1585 is goed te zien dat deze verdichting van de bebouwing aan het einde van de zestiende eeuw al vergevorderd was. Op deze kaart is ook goed de ‘verstening’ van de stad te zien, het proces waarbij steeds meer onderdelen van het oorspronkelijk houten huis in harde, minder brandbare materialen worden uitgevoerd. Het riet of stro van de daken werd vervangen door daktegels of leien. De houten wanden werden vervangen door baksteen, met uitzondering van de voorgevel die nog lang van hout bleef. Op de kaart is ook te zien dat de oude huisvorm van één bouwlaag met kap nog wel bestaat, maar dat daarnaast de verdieping in 1585 gemeengoed is geworden.
De ontwikkeling van het woonhuis is in Gouda nog moeilijk te reconstrueren, maar het algemene beeld is bekend: de oudste stadshuizen zijn ontwikkeld uit de boerderijbouw (Bollen, Woonhuis, 1992. Van den Berg, Woonhuis Keizerstraat, 1994. Meischke, Huizen, 1997). In zijn eenvoudigste vorm bestond het oudste huis uit de rechthoekige ruimte binnen twee reeksen houten staanders die door horizontale balken aan elkaar zijn gekoppeld. Op deze gebinten stonden de jukken die het schuine dak vormden. Op de grond, in het midden van de zaal, werd het open vuur gestookt. Dit type huis werd nog tot in de zestiende eeuw gebouwd. Maar in de tweede helft van de veertiende eeuw verrezen de eerste huizen waar het vuur was verplaatst naar de zijwand of achtergevel en waarin een schoorsteen de rook naar buiten voerde. Daarmee ontstond ook de mogelijkheid om verdiepingen te bouwen. Het houtskelet bleef tot in de zestiende eeuw gangbaar en werd in de loop van die eeuw verdrongen door dragende muren van baksteen. Veel daken waren al in de vijftiende eeuw van gebakken tegels voorzien en de voorgevels werden het eerst versteend, waarbij de bakstenen muur met ankers werd vastgezet aan het houtskelet. De binnenruimte raakte gaandeweg onderverdeeld in verschillende vertrekken en als er meer ruimte nodig was dan kon het huis alleen aan de achterzijde worden uitgebreid.
In de dertiende eeuw werden de eerste grote stukken land opgesplitst in kleinere percelen. Daarbij gold als minimum een erf van één roede ofwel twaalf voet, dat is ongeveer 3,76 meter. Dit is in het hele land een gangbare maat voor de
| |
| |
kleinste huiserven (Meischke, Gotische bouwtraditie, 1988, 209). Bredere erven mochten in allerlei denkbare varianten worden gesplitst, zolang de minimale afmetingen maar werden gerespecteerd. Als de zijkamer van het acht meter brede Westhaven 65 een zelfstandige woning wordt, is daar ook niet veel meer dan de minimale ruimte beschikbaar. Naaierstraat 6 en Zeugstraat 66 zijn twee van de talloze voorbeelden in Gouda van een ‘minimumwoning’. Het erf van Hoge Gouwe 93 was oorspronkelijk bebouwd met een huis van ongeveer zes meter breed en een smalle woning van ongeveer 4,50 meter. In een keur uit 1495 wordt vermeld dat een erf dat breder is dan achttien voet - circa 5,64 meter - in Gouda doorgaat voor ‘een groot erf’ (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 494). Het 5,65 meter brede Turfmarkt 120 wordt door de architect Jan den Ouden met reden aangeduid als ‘een gegoede koopmanswoning uit de zestiende eeuw’ (Goudse Post, 25 oktober 1995).
De percelen mochten niet over de volledige breedte worden bebouwd zolang het huis een dak van stro of riet had. Keuren schreven aan weerszijden van het huis een onbebouwde strook voor, de zogenoemde ‘osendrop’ of druipstrook. Deze ruimte was bestemd voor de afvoer van het regenwater dat van het overstekende dak afdroop en dat zo op het eigen erf werd opgevangen. In Zuid-Holland was een osendrop van ongeveer een voet gangbaar, wat betekent dat er toch al gauw ruim zestig centimeter minder overbleef voor het huis (Bollen, Woonhuis, 1992, 53. Van den Berg, Woonhuis Keizerstraat, 1994, 78. Meischke, Huizen, 1997, 12).
Bij het houten huis ging daar aan beide kanten nog circa tien centimeter van af voor de wanden. De binnenruimte van stenen huizen was nog smaller, omdat de muren meestal anderhalve steen tot twee stenen dik waren, ongeveer vijfenveertig tot zestig centimeter (Meischke, Gotische bouwtraditie, 1988, 241). Door muren te combineren met een hard dak kon de beschikbare ruimte optimaal worden benut, want de druipstrook verviel omdat het hemelwater werd opgevangen in de zakgoot. De muren werden tegen de erfgrens opgetrokken of als ‘gemene muur’ gezamenlijk met de buurman daarop gezet.
De osendrop diende niet alleen om het regenwater weg te laten voeren naar het achtererf of naar de straat, maar functioneerde ook als ontsluiting van het achtererf. Tijdens het proces van verstedelijking verdwenen dit soort onbebouwde ruimtes. Vaak werden ze opgeslokt door het nieuwe, bredere huis, maar soms bleven ze bewaard als een poortje - zoals bij De Moriaan, Westhaven 29 - of in een nieuwe gedaante als steeg. Mogelijk is zo de steeg naast Keizerstraat 88 ontstaan (Van den Berg, Woonhuis Keizerstraat, 1994, 82).
| |
Fundering
De slappe bodem in Gouda vraagt om de nodige voorzorgsmaatregelen bij de bouw van een huis. Al bij de twaalfde-eeuwse ontginningshoeve in de Oostpolder werd het draagvermogen van de grond verbeterd, en ook in de eeuwen daarna bleef dat noodzakelijk. Bij opgravingen ter plaatse van Keizerstraat 2 - het poortgebouw van de voormalige remonstrantse kerk - bleek het erf in de veertiende eeuw bouwrijp te zijn gemaakt met behulp van riet, takjes, houtspaanders en afval (Akkerman, Keizerstraat 2, 1991, 30). Ook werd alleen ter plaatse van funderingsmuren het draagvlak verbeterd. Bij Keizerstraat 2 werd een muurtje opgegraven uit het begin van de vijftiende eeuw dat rustte op ongeglazuurde tegels. Gebruikelijker was een onderlaag van slieten, lange en smalle stammetjes, zoals bij Keizerstraat 69-73 gevonden werd onder een veertiende-eeuwse funderingsmuur. Bij de bouw van een nieuw houten huis op deze plaats in de eerste helft van de vijftiende eeuw, werd deze muur opnieuw gebruikt. Omdat hij op sommige plekken was verzakt, werd de fundering verbreed om meer draagoppervlak te krijgen en op verschillende punten versterkt met takken. Bij een nieuw te metselen bouwmuur werden versnijdingen toegepast, dat wil zeggen dat het bakstenen muurwerk naar boven toe smaller werd (Van den Berg, Woonhuis Keizerstraat, 1994, 85).
Het houten huis met zacht dak is licht genoeg om ook zonder bakstenen funderingsmuren stevig te kunnen blijven staan. In eerste aanleg - zoals de eerder genoemde boerderij in de Oostpolder illustreert - stonden de stijlen van het houtskelet op poeren van baksteen. Ook de gebintstijlen van het eerste houten huis ter plekke van Westhaven 65, uit de tweede helft van de dertiende eeuw, stonden op stenen poeren in de klei. Opmerkelijk is dat hier ook al stenen muren werden gemetseld in de kleilaag. Dit was niet zozeer noodzakelijk om de wanden te steunen, maar op deze manier ontstond betrekkelijk eenvoudig een kelderruimte (Mensert, Westhaven 65, 1997).
| |
| |
167 Achter de Kerk 10: detail houtskelet (1968).
Hoge Gouwe 93 werd in de veertiende eeuw gebouwd op de stroomrug van de Gouwe. Deze strook bestaat uit ongeveer tien meter van klei- en veenlagen op de zandondergrond. Door de inklinking van het veen traden ongelijke zettingen van de funderingen op, die soms tot gevaarlijke verzakkingen leidden. Het probleem was algemeen bekend en werd gezien als een onvermijdelijk kwaad (Nieuwveld, Hoge Gouwe 93, 1991, 14). De kleilagen, die voor een redelijk gelijkmatige verdeling van de belasting zorgen, zijn hier een meter of meer dik en daarmee redelijk betrouwbaar voor niet al te zware gebouwen. Hoge Gouwe 93 werd gefundeerd op staal, dat wil zeggen op een vaste ondergrond zonder gebruikmaking van palen, op bakstenen muurtjes die hier rusten op de één na bovenste kleilaag van een meter.
Pas later, toen de baksteenbouw algemeen was geworden en de huizen hoger, werden zwaardere funderingen noodzakelijk. Toch komt de bakstenen fundering al in de veertiende eeuw voor onder houten huizen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er in de omgeving van Gouda een aantal steenbakkerijen lagen, waardoor baksteen gemakkelijk en relatief goedkoop te verkrijgen was. De nadelen van een fundering op poeren zullen ook een rol hebben gespeeld, want daarbij was een verzakking altijd dramatischer. Baksteen is door de wijze van overlappend stapelen beter geschikt om verzakkingen op te vangen over een grotere oppervlakte (Van den Berg, Woonhuis Keizerstraat, 1994, 81, 88). Indien nodig werd de draagconstructie nog versterkt door bijvoorbeeld versnijdingen en slieten. De zware zestiende-eeuwse funderingsmuur van Keizerstraat 2 rust op eiken balken. In Westhaven 65 is gebruik gemaakt van versnijdingen en een balkrooster. In Gouda was het funderen ‘op kleef’ gangbaar, waarbij de muur rust op het dragend vermogen van de ondergrond. Wel werden ook palen toegepast als versterking, zoals bij Westhaven 65.
Het inklinken van de grond heeft ook gevolgen gehad voor het vloerniveau. De oorspronkelijke begane grondvloer van bijvoorbeeld Hoge Gouwe 93 lag oorspronkelijk zeker een meter boven het niveau van de rivier. Door het wegzakken moest er regelmatig worden opgehoogd. Aanvankelijk gebeurde dat met leem en zand, later ook met puin. Als de gewenste hoogte was bereikt werd de laag geëgaliseerd met zand waarop weer een nieuwe (plavuizen) vloer kwam te liggen. Bij de restauratie van Naaierstraat 6 in 1972 werd ongeveer dertig centimeter onder het tegenwoordige niveau de oorspronkelijke plavuizenvloer aangetroffen (Wielinga, Vier gekroonden, 1974, 153). Bij een kleine opgraving ter plekke van Achter de Vismarkt 23 werden verschillende vloertjes teruggevonden van eenvoudige huizen en werkplaatsen uit de zestiende tot en met de achttiende eeuw (Van Dam, Achter de Vismarkt, 1990).
| |
Van houtskelet naar balkdragende muren
Het principe van een houtskelet is dat het geheel op zichzelf staat, in die zin dat de wanden niets anders zijn dan bekleding van de constructie. Het houtskelet draagt verder nog de dakbedekking en de houten planken van de vloeren. De oudste huizen hadden vlechtwerkwanden van (geleemde) twijgen of riet. De wanden konden ook met planken worden gepotdekseld. Karakteristiek voor een vakwerkconstructie is dat de ruimte tussen de stijlen wordt dichtgezet. Dragende muren van bakstenen huizen moesten twee stenen dik zijn, ongeveer veertig centimeter. Bij de combinatie van een houtskelet met bakstenen wanden, konden de muren natuurlijk dunner zijn. De muur werd als een bekleding met ankers aan de houtconstructie bevestigd. De toepassing van bakstenen muren tegen het houtskelet werd sterk bevorderd door de introductie van kleinere baksteenformaten. En hierdoor nam de verstening toe.
Het houtskelet is, vooral in het westen van het land, tot ver in de zestiende eeuw toegepast. Hier en daar kwam het nog in de zeventiende eeuw voor, ook in Gouda. Voorbeelden hiervan zijn Oosthaven 14 (Glaudemans, Oosthaven 14, 1996, 3) en het in oktober 1959 gesloopte huis Oosthaven 35 op de hoek van de Lange Noodgodsstraat (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, opmetingstekening 1959). Ook gesloopt, maar wel in tekening gedocumenteerd, is een in oorsprong zestiende-eeuws huis aan de Nieuwstraat, waarvan de hoofdbalklaag boven de begane grond op korbeelstellen steunde. Op de verdieping was een volledig houtskelet aanwezig. Hier vervulde de muur dus wel een dragende functie.
Een interessant voorbeeld van een laatmiddeleeuws houtskelet bevindt zich in het huis Dubbele Buurt 4-6. Voorafgaand aan de restauratie daarvan werd een bouwhistorisch onderzoek verricht in de kelder en op de begane grond. Achter
| |
| |
168 Nieuwstraat: reconstructietekening zestiende-eeuwse toestand: plattegronden begane grond en verdieping (1972).
de op vlucht gebouwde voorgevel bleek het houtskelet deels nog intact. Van de oorspronkelijke drie gebinten zijn nog twee muurstijlen aanwezig, een van de moerbalken - ondersteund door een console - is van recenter datum en alle korbelen zijn verdwenen. De sleutelstukken waren versierd met een peerkraalprofiel, maar dit gotische profiel - een bolle kraalvorm met een neuslijstje - is later weggehakt. Wel bleven de rozetjes aan de zijkant van enkele sleutelstukken bewaard. Zeer bijzonder is de achtergevel van de kelderverdieping waar een deel van de oorspronkelijke houten vakwerkgevel bewaard bleef. De grotendeels vergane onderplaat is bij de recente restauratie vervangen door een natuurstenen exemplaar. De vakken van het eikenhouten raamwerk zijn gevuld met metselwerk, glas en een deur. Met behulp van dendrochronologisch onderzoek werd vastgesteld dat het hout van een van deze oorspronkelijke stijlen was gekapt ‘in de winter van 1498 op 1499’ (De Vries, Dubbele Buurt 4-6, 1997).
Een volledig gebint met gotische sleutelstukken, zoals het huis Molenwerf 9 nog bezit, is zeldzaam. Van de meeste middeleeuwse houtskeletten in Gouda zijn slechts onderdelen bewaard gebleven. Vooral in de smallere woonhuizen werden muurstijlen en korbelen nogal eens als obstakels ervaren, zeker op de intensief gebruikte begane grond. Veel houtconstructies zijn door latere betimmeringen aan het oog onttrokken en worden dan bij verbouwingen of restauraties ontdekt, bijvoorbeeld aan de Lage Gouwe 76-78 en Cappenersteeg 10.
Zuid-Holland kende tussen 1450 en 1550 het zogenoemde ‘verdiepinghoutskelet’. Daarbij werd de balklaag boven de begane grond opgelegd in de zijmuren en ondersteund door consoles. ‘Hinderlijke’ elementen, zoals muurstijlen en korbelen zijn pas terug te vinden op de verdiepingen (Meischke, Huizen, 1997, 36). Opmerkelijk zijn de Goudse voorbeelden van een minder gangbaar type, waarbij gebinten worden afgewisseld met balken die in de muur zijn opgelegd. Bij de bouw van Naaierstraat 6 kreeg de begane grond een afwisseling van moerbalken op zandstenen consoles en volledige gebinten. Op de verdieping werd een volledig houtskelet toegepast (Meischke, Huizen, 1997, 336). Het brede huis Raam 17-19 werd in het begin van de zeventiende eeuw gebouwd volgens een alternerend systeem, waarbij de enkelvoudige grenen balklaag werd afgewisseld met een houtskelet bestaande uit muurstijlen, vloerbalken en korbelen (Glaudemans, Raam 17-19, 1997). In Zeugstraat 66 werden de gebinten afgewisseld met twee tussenbalken
| |
| |
op de bouwmuur. Later verdwenen de muurstijlen en korbelen. De korbeelstellen werden eerst omgevormd tot kleinere consoles en later helemaal weggehakt (Verwey, Zeugstraat 66, 1996). In het belendende huis Zeugstraat 68-70, op de hoek van de Speldenmakerssteeg, wisselen zwaardere en lichtere balken elkaar af, waarbij nog sporen aanwezig zijn van muurstijlen, korbelen en sleutelstukken (Glaudemans, Zeugstraat 68-70, 1996).
Uiteindelijk maakte het houtskelet ook in het westen van het land plaats voor balkdragende muren. Deze ontwikkeling raakte omstreeks 1600 in een stroomversnelling doordat er een gebrek aan eikenhout ontstond. De lichtere balken van grenenhout werden op kortere afstand van elkaar in de zijmuren opgelegd en kregen extra steun van consoles. Treffend is wellicht dat het huis in de Naaierstraat in het midden van de zeventiende eeuw - een goed eeuw na de bouw - volledig werd uitgerust met enkelvoudige balklagen (Meischke, Houtskelethuizen, 1994. Jehee, Balklagen, 1996).
| |
‘Die tymmeren of decken willen’
Voor de bouw van de middeleeuwse woonhuizen werd zo veel mogelijk materiaal uit de nabije omgeving gebruikt. Bij de twaalfde-eeuwse boerderij in de Oostpolder is nog veel lokaal elzenhout gebruikt, ook het essenhout en de ene eikenhouten paal kwamen uit nabije bossen (Kok, Oostpolder, 1997, 427). Na de grote stadsbrand van 1361 liet Jan van Blois een deel van het Goudse bos in het ambacht Broek kappen. Het hout werd verkocht aan hen ‘die het noodig hadden tot opbouw of herstel hunner huizen’. Zestien jaar later werd dit gebied volledig bestemd tot landbouwgrond (De Lange van Wijngaerden, Beschrijving, 1817, 66. Ibelings, Goudse bos, 1996).
Het sterke eikenhout - favoriet voor het houtskelet en de kapconstructie - werd vooral uit Duitsland gehaald, nadat het in Holland schaars was geworden. De lengte van de beschikbare balken bepaalde de huisbreedte (Meischke, Huizen, 1997). Het houtskelet werd kant-en-klaar, als bouwpakket aangeleverd door de timmerman. In zijn werkplaats werd de constructie op maat gemaakt. Daarna werden de onderdelen weer gedemonteerd, vervoerd en op de bouwplaats opnieuw in elkaar gezet. Daartoe werden de afzonderlijke delen van telmerken voorzien. Een keur uit het einde van de vijftiende eeuw werpt enig licht op deze bouwpraktijk. Zo mochten geen bouwmaterialen of andere goederen op de straat worden gelegd, behalve wanneer er gebouwd werd: ‘Gheen steen, hout, riet, of ander goeden noch gheen scelven van riet te coep of te verbesigen houden staende up die Haven, Peperstraet ende Spierincstraet... behoudelick die tymmeren of decken willen, die sellent mogen houden staende ses weken sonder verbueren’ (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 99). Uit deze uitzondering valt af te leiden dat een eenvoudig woonhuis in ongeveer zes weken kon worden gebouwd (Bollen, Woonhuis, 1992, 47). In de kappen bleven de genoemde telmerken soms bewaard, zoals in Oosthaven 20, Zeugstraat 66, Jeruzalemstraat 11 en Turfmarkt 120. Ook op het opmetingsschetsje van het eerder genoemde huis in de Nieuwstraat zijn sikkelvormige beitelindrukken getekend. De merken werden aanvankelijk ingekrast en vanaf het midden van de zestiende eeuw met de beitel ingehakt. Van de oorspronkelijke houtskeletconstructie van Raam 17-19 waren voor de afbraak alleen nog de meeste vloerbalken bewaard gebleven. De telling van de nog aanwezige gehakte telmerken en richtingstekens begint bij (en IIV, waarbij V staat voor de rechterzijde. Daaruit valt af te leiden dat het huis oorspronkelijk dieper was en dat het eerste vak ooit werd gesloopt (Glaudemans, Raam 17-19, 1997).
Uit verschillende keuren over zachte en harde daken en over het lemen van wanden wordt duidelijk dat de verstening in Gouda een zeer langzaam proces is geweest. Wanden van gevlochten elzentwijgen werden nog toegepast lang nadat de baksteen algemeen was geworden, vooral bij eenvoudige constructies zoals schuurtjes. In het nabijgelegen Nieuwveen worden in het begin van de zestiende eeuw zelfs nog ‘huysen van cleynder waerden, van elsenhout upgeworpen’ (Balen, Elzenmarkt, 1940, 79).
Langs de oevers van de Hollandsche IJssel zijn al vanaf de dertiende eeuw steenbakkerijen te vinden. In Gouda werd bij de bouw van het kasteel deels plaatselijk geproduceerde baksteen verwerkt. De oprichting van het metselaarsgilde in 1459 illustreert de toename van het aantal ‘steenhuizen’. De groeiende baksteenproductie maakte de uitvaardiging van keuren op de kwaliteit van de baksteen noodzakelijk. De IJsselsteen is geel van kleur, klein van formaat en hard. Dit type
| |
| |
baksteen is moeilijk te dateren, omdat de formaten weinig houvast bieden. Bij de opgravingen in de Keizerstraat zijn wel 32 verschillende soorten en formaten IJsselsteen aangetroffen, die allemaal tussen het einde van de veertiende eeuw en de achttiende eeuw zijn geproduceerd. Zeer bijzonder zijn enkele grote stenen die deel uitmaakten van de oudste huisfundering daar. Het afwijkende formaat van 18½/16½ bij 18½/16½ bij 10/9 centimeter is dat van halve kloostermoppen. De oudste in Gouda aangetroffen steen ontstond niet door het klieven van een groter exemplaar, zoals gebruikelijk was, maar werd als halve steen gebakken. Deze ‘Goudse mop’ dateert vermoedelijk van de dertiende eeuw (Akkerman, Goudse moppen, 1994). Veertiende-eeuws metselwerk is onder andere ook gevonden bij de opgraving van Westhaven 64-65 en in de zijgevel van Achter de Vismarkt 39 (Starreveld, Achter de Vismarkt, 1989, 44). Naar aanleiding van de opgravingen in de Keizerstraat werd verondersteld dat de slappe bodem in combinatie met de ruime beschikbaarheid van baksteen, er in Gouda toe leidde dat ook veel houten huizen al een stenen fundering kregen (Van den Berg, Woonhuis Keizerstraat, 1994, 88).
Door de introductie in de veertiende eeuw van de gemetselde schoorsteen nam het brandgevaar weliswaar af, maar een nieuwe bedreiging vormden de vonken die uit de schoorsteen op het dak terechtkwamen. Na de grote stadsbranden van 1361 en 1438 intensiveerde het stadsbestuur zijn strijd tegen de zachte dakbedekking. Er waren leien, daktegels en later dakpannen. Leien werden alleen gebruikt bij belangrijke gebouwen, voor gewone huizen waren ze te kostbaar, ook omdat ze alleen op een dakbeschot konden worden aangebracht. De platte, rechthoekige daktegels van rood aardewerk werden gebruikt vanaf de veertiende eeuw en worden nog regelmatig opgegraven. Onder de grond van Westhaven 65 zijn enige tijd geleden fragmenten van veertiende-eeuwse vorsttegels gevonden. Deze dienen om de naad tussen stenen tegels op de daknok af te dekken (Sprokholt, Aardewerk Keizerstraat, 1994, 94. Van Dolder, Steengoed, 1998, 8). Daktegels zijn ongeveer anderhalf tot twee centimeter dik en worden overlappend gelegd om een goede afdichting te krijgen. De oudste vermelding van dakpannen in Gouda dateert uit 1534 (Dolder, Steengoed, 1998, 8). De gegolfde dakpan, de zogenoemde Hollandse pan, heeft de daktegel later geheel verdrongen.
Het stadsbestuur bevorderde met subsidies de toepassing van harde daken, zowel bij nieuwbouw als bij de vervanging van een bestaand zacht dak. Na de stadsbrand van 1438 werd de subsidie fors verhoogd. In dat jaar bedroeg het budget 1100 pond, terwijl het jaar tevoren nog maar 200 pond voor dit doel was uitgegeven. Tien jaar later namen de bijdragen van de stad weer af. Bij de Informacie van 1514 staat deze subsidie nog steeds vermeld als kostenpost: ‘Voor hart dack, dat van nyeux gemaict wert, in stede van rietdack, omme den brant te schuwen, dat dairomme van nyeux upgestelt es geweest, ende geven van de roede leydacx 2 Rh.gl., dat by gemeene jaeren costen sall 100 pond’ (Informacie 1514, 376-377). In de vijftiende-eeuwse stadsrekeningen wordt al een ‘stede-meter’ vermeld die onder andere de afmetingen van het harde dak moest berekenen, opdat het subsidiebedrag kon worden vastgesteld.
In de tweede helft van de vijftiende eeuw werd bepaald dat alle nieuw te bouwen huizen een hard dak moesten krijgen, een ‘riet ofte weeck dack’ was uit den boze. Zoals bij meer keuren die iets verbieden of verplichten werden nog regelmatig soortgelijke besluiten afgekondigd omdat de bevolking zich niet steeds aan de regels hield. Ook de dreiging van een fikse boete was niet afschrikwekkend genoeg, zo blijkt uit het regelmatig herhaalde verbod dat een tegeldak niet vervangen mocht worden door zachte dekking. Om het risico van brand te verminderen werd van tijd tot tijd voorgeschreven dat het nog aanwezige ‘rietdack’ en de ‘weeg’ - de dunne houten wand - aan de binnenkant en buitenzijde moesten worden geleemd, meestal ‘twie vingeren dick’. De voorschriften, en verwijzingen naar eerdere keuren, laten zien dat er een onderscheid naar de verschillende stadsgebieden werd gemaakt, bijvoorbeeld de binnenstad, de gebieden buiten de stadspoorten en de terreinen langs de stadsmuur (Rollin, Rechtsbronnen, 1917). Was een huis zonder ‘toestemming van den gerechte’ met riet gedekt, dan werd het dak meteen verwijderd en moest een boete worden betaald. Aan het begin van de zestiende eeuw bedroeg de boete voor de eigenaar en de dakdekker samen twee pond. De boete vloeide niet in de stadskas, maar werd verdeeld. De helft ging naar de stadsheer, een kwart was bestemd voor de reparatie van de ‘raetcamer’ en degene die de overtreding had aangebracht, kreeg ook een kwart (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 239).
| |
| |
| |
Ruimtelijke ontwikkeling van het woonhuis
De oudste houten huizen bestonden uit één grote ruimte: de zaal, die in Gouda ook wel ‘de vloer’ werd genoemd. In het midden - op ruime afstand van de zijwanden - brandde het vuur op de grond. De rook werd afgevoerd door een luikopening in het dak. De breedte van deze huizen varieerde tussen 3,75 en 5,50 meter en ze waren ongeveer 3,75 à 4,30 meter hoog. Deze hoogte is een schatting op basis van brandkeuren en door gegevens uit andere steden (Bollen, Woonhuis, 1992. Meischke, Woonhuizen, 1997). In die keuren werd onder meer bepaald ‘dat elck huys, mit riet gedect, hebben sullen een groten dweyl ende een leer mit seven sporten lanck mit een ijsseren haeck’ (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 345). Deze ladder met zeven sporten diende om in geval van brand het dak snel te kunnen bereiken. Een huis dat in brand raakte, werd als verloren beschouwd en zo snel mogelijk omver getrokken om verdere verspreiding van de brand te voorkomen. Dit lage huistype is tot in de vijftiende eeuw het meest voorkomende. Overigens blijft dit uiterst simpele huistype van één bouwlaag met zolder - maar dan uitgevoerd met stenen gevels en pannendak - in Gouda ook daarna in gebruik. De opzet van achttiende- en negentiende-eeuwse arbeiderswoningen is niet anders, zoals nog te zien is aan bijvoorbeeld het Jaagpad en de Boelekade.
Na de introductie van de gemetselde schoorsteen konden de huizen in de hoogte worden uitgebreid. De schoorsteen wordt in een keur uit 1398 genoemd in verband met een belasting op turf, namelijk ‘van elken last torfs, dat mennen der vryheyt bernd op den haert of in scoersteen’ (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 22). Door de aanleg van een schoorsteen kon het huis in verschillende vertrekken worden ingedeeld. Eerst werden de zijmuren een stukje hoger opgetrokken dan de zolderbalklaag. Door deze borstwering kwam de dakvoet ongeveer 60 centimeter hoger te liggen. De rookvrije en beloopbare zolderruimte die daarmee ontstond, kon worden gebruikt voor de opslag van goederen of als werkruimte. Zo staat in de gildebrief van de ‘snyders’ uit 1398 dat de twee keurmeesters ‘alle vreemde luden’ mogen bekeuren die ‘heymelic naeyen op solres, in camaren of in anderen heymelic steden’ (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 25). Omstreeks 1400 kwam een dergelijk huis met begane grond en zolderverdieping in Zuid-Holland veel voor (Meischke, Huizen, 1997, 21). Mogelijk bestonden in Gouda ook al in de veertiende eeuw huizen met een volledige bovenverdieping (Bollen, Woonhuis, 1992, 57), maar dit hoge smalle stadshuis werd pas echt gangbaar in de loop van de vijftiende en vooral zestiende eeuw.
Een aardige indruk van de ontwikkeling - groei, onderverdeling, afsplitsing - van een middeleeuws Gouds woonhuis biedt de interpretatie van de opgraving in de Keizerstraat. Vanaf de uitgifte van de erven niet lang na 1335 tot in het midden van de zestiende eeuw zijn in het middelste woonhuis vier verschillende bouwfasen te herkennen. Op basis van soms uiterst summiere gegevens en vergelijking met huizen elders ontstaat het volgende, globale beeld. In de tweede helft van de veertiende eeuw verrees een breed houten huis op een bakstenen fundering. Dit huis, bestaande uit begane grond en zolder, had een rieten dak. In de eerste helft van de vijftiende eeuw kwam hiervoor een smaller huis in de plaats, waarschijnlijk weer met houten gevels. Het opdelen van brede huizen kwam overigens vaker voor in Gouda. Zo vormden Naaierstraat 6 en Naaierstraat 7 tot aan het einde van de vijftiende eeuw één huis (Meischke, Huizen, 1997, 334). Een dichtgezette doorgang met korfboog in het achterhuis van Peperstraat 130 herinnert nog aan de situatie van vóór 1580, toen het huis een geheel vormde met Peperstraat 132 (Goppel, Peperstraat 130, 1996). Het huis in de Keizerstraat werd mogelijk in twee huizen onder één kap gesplitst door de bouw van een scheidingsmuur. Dit was in de achttiende eeuw ook uitgevoerd bij Raam 17-19. Later werd achter het huis aan de Keizerstraat een stenen achterkamer gebouwd. Omstreeks 1450 werd het huis ingrijpend verbouwd en voorzien van een nieuw houtskelet met stenen muren, een houten voorgevel en een hard dak met dakgoten. De indeling van de begane grond valt nog enigszins te reconstrueren: rond stookplaats en rookkanaal aan de zijmuur was een vertrek afgetimmerd dat mogelijk voorzien was van een insteek. Vanuit het voorhuis liep een gang naar de achterkamer. In het begin van de zestiende eeuw werd de achterkamer afgebroken en vervangen door een vrijstaand achterhuis. De bestaande funderingen en muren werden
opnieuw gebruikt en het houtskelet werd ingekort. Waarschijnlijk kreeg het woonhuis een extra bovenverdieping om het verlies aan ruimte (de binnenplaats) te compenseren. Als dat zo is, moet de voorgevel ook zijn gewijzigd. De indeling van het voorhuis veranderde
| |
| |
169 Westhaven 6: reconstructie van de groei van de plattegrond (Bollen, Woonhuis 1992, 62).
niet, maar er is waarschijnlijk een kelderruimte ingebouwd, zoals die van Naaierstraat 6. Het huis in de Keizerstraat werd in het midden van de vijftiende eeuw voorzien van een hard dak en een dakgoot. Het buurhuis kreeg bijna een eeuw later pas een harde dakbedekking en bij die gelegenheid verviel ook de oude functie van de osendrop. Het huis bleef ongewijzigd totdat het in de negentiende eeuw werd gesloopt (Van den Berg, Woonhuis Keizerstraat, 1994, 80-90. Sprokholt, Aardewerk Keizerstraat, 1994, 94).
Dit type woonhuisplattegrond van hoofdhuis (met achterkamer) - open binnenplaats - achterhuis is in veel Goudse woonhuizen met diep erf terug te vinden. De latere veranderingen konden over het algemeen met behoud van de oude indeling worden uitgevoerd. Een voorbeeld van de geleidelijke aanpassing van dit standaardtype is Westhaven 6 (Bollen, Woonhuis, 1992, 62). Achter het houten zaalhuis verrees eerst een stenen kamer. Vervolgens werd de binnenhaard versmald voor de aanleg van een gang die ook langs de achterkamer doorliep naar het achtererf. In een volgende fase werd het stenen huis uitgebreid met een binnenplaats en een achterhuis. Zowel de achterkamer als het achterhuis waren in het begin van de vijftiende eeuw al algemeen toegepast. In het archief van het Leprooshuis wordt in 1411 een ‘stenen camer’ vermeld bij Westhaven 8 (Bollen, Woonhuis, 1992, 61). Uit 1414 is een ‘afterhuis’ bekend dat aan de zijl lag tussen de Lange Groenendaal en de Turfmarkt. Een dergelijk vrijstaand gebouwtje kon voor de meest uiteenlopende doeleinden worden gebruikt, zoals stal of varkenskot, schuur, pakhuis of bedrijfsruimte (bijvoorbeeld brouwerij, smederij of hekelschuur). Soms voegde het achterhuis vooral ruimte toe aan het hoofdhuis en werd het bijvoorbeeld gebruikt als keuken, eetkamer, tuinhuis of logeerverblijf. Van het huis Westhaven 65 is
| |
| |
bekend dat de bijgebouwen werden verhuurd, niet alleen als woning maar ook als bedrijfsruimte.
Sommige woonhuizen ontwikkelden zich anders dan men op grond van het algemene beeld zou mogen verwachten. Het huis Zeugstraat 68-70, op de hoek van de Speldenmakerssteeg, dateert uit de tweede helft van de zestiende eeuw. Het grondvlak van dit huis meet ongeveer vijf bij iets meer dan negen meter. Het bestaat uit een begane grond en een zolder met borstwering. De borstwering is deels nog aanwezig in het huidige muurwerk. In de eerste helft van de zeventiende eeuw verrees een hoog, vierkant achterhuis dat bestond uit begane grond, volledige verdieping en een zolder zonder borstwering. Dit achterhuis bleef, vreemd genoeg, tot in het begin van de negentiende eeuw hoger dan het voorhuis. Pas toen kreeg het oorspronkelijke, zestiende-eeuwse voorhuis een volwaardige verdieping met zolder en werd het hele bouwlichaam even hoog (Glaudemans, Zeugstraat 68-70, 1996).
Het buurhuis, Zeugstraat 66, behield achter zijn negentiende-eeuwse gevel wel de oorspronkelijke opzet en is vergelijkbaar met de eerste fase van Zeugstraat 68-70.
| |
Indeling en gebruik
Zeugstraat 66 is een goed voorbeeld van het eenvoudige huis dat door de eeuwen heen in Gouda werd gebouwd. Het hoofdhuis dateert uit de tweede helft van de zestiende eeuw, is bescheiden van afmetingen - 3,70 meter breed bij 9,60 meter diep - en bestaat uit één bouwlaag met zolderverdieping, die oorspronkelijk respectievelijk drie meter en twee meter hoog waren. Het huis is door een tussenmuurtje verdeeld in een voorhuis en achterhuis. In het achterdeel stond een bedstede in de hoek die dit wandje maakte met de zuidelijke zijmuur, even verderop was de stookplaats. De spiltrap stond aan de andere zijmuur vlakbij de achterpui met doorgang naar achtererf. In de zeventiende eeuw werd aan het huis nog een kleine aanbouw achter op het erf toegevoegd, waarbij ook een miniem plaatsje ontstond. Daarmee was de karakteristieke indeling van hoofdhuis-plaatsje-achterbouw tot stand gekomen. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd de topgevel vervangen door een kroonlijst en kreeg de gevel nieuwe vensters en een pleisterlaag, maar de achtergevel en de indeling van het hoofdhuis zijn nog oorspronkelijk (Verwey, Zeugstraat 66, 1996).
De indeling van het middeleeuwse huis is flexibel en betrekkelijk eenvoudig aan te passen aan veranderingen in wonen, werken en opslag. Tussenwandjes zijn meestal gemakkelijk te verplaatsen of te verwijderen en van een vaste functie voor vertrekken is nog zelden sprake. Bij een reconstructie bieden bouwsporen van enkele plaatsgebonden elementen, zoals de stookplaats of trap, enig houvast: korte dwarsbalken in de balklaag - ravelingen - markeren de voormalige vloeropening voor rookkanaal of trapgat.
Het voorhuis diende meestal als werkplaats. Bakkers, brouwers en andere ambachtslieden die met ‘klein vuur’ werkten mochten hun bedrijf hier uitoefenen, omdat er weinig brandgevaar was zolang de ovens maar vrij van de wand stonden (Meischke, Huizen, 1997, 40). Een van de meest verbreide vormen van thuiswerk was het hekelen, het over steeds fijnere kammen halen van vlas en hennep waardoor de vezels van elkaar werden getrokken. Dit stoffige werk werd het liefst in
170 Zeugstraat 66: reconstructie oorspronkelijke plattegrond en doorsnede (Verwey, Zeugstraat 66, 1996).
de open lucht uitgevoerd of in het voorhuis met openstaande deuren en luiken. Dat leidde tot veel conflicten met buren die last hadden van de stof of klaagden dat hun handel waardeloos werd. Aan het einde van de zestiende eeuw werd het de hekelaar verboden ‘syn vuylichheydt ofte stoff van tlyff’ op straat te vegen. In 1603 werd bepaald dat er alleen binnenshuis, op enige afstand van de voordeur gehekeld mocht worden, en nog later verscheen een uitgebreide lijst van straten verspreid door de hele stad waarin men alleen met ‘besloten veynsters ende glaesen’ mocht werken. Maar de gewoonte was hardnekkig, net als het stof, en in 1634 moesten de burgemeesters nog ingrijpen bij een hooglopende ruzie tussen een hekelvrouw en buren die klaagden over de last die zij bezorgde (Reijers-Soeters, Heeckelneringe, 1941. Ach Lieve Tijd, 121).
Vanaf de vijftiende eeuw was het gebruikelijk een vertrek rond de stookplaats af te scheiden om de warmte beter te kunnen vasthouden. In deze ‘binnenhaard’ werd gewoond, gegeten en geslapen. In Zeugstraat 66 zijn bij de stookplaats ook fragmenten gevonden van de haard met haardstenen, van de omringende tegelvloer en een ingegraven aspot (Kok, Zeugstraat 66, 1997, 428). De haardstenen zijn versierd met een doorlopend ruitpatroon en twee naar elkaar kijkende leeuwen- | |
| |
koppen. In de as- of doofpot werden 's avonds de nog nasmeulende vuurresten geschoven zodat men rustig kon gaan slapen en het vuur niet steeds in de gaten hoefde te houden tot het helemaal was gedoofd. Ook bij de opgravingen in de Keizerstraat zijn enkele aardewerken voorraadpotten gevonden die deze functie vervulden, alsmede vuurdovers en vuurklokken (Sprokholt, Aardewerk Keizerstraat, 1994, 94 en 107). De gietijzeren haardpot bij de zeventiende-eeuwse haard achter in Westhaven 65 is versierd met een zon waar de vlammen nog van afslaan.
Al naar gelang behoefte en mogelijkheden waren allerlei toevoegingen en varianten voor een andere indeling van de plattegrond denkbaar. Het hoge voorhuis bood de mogelijkheid om er nog een laag tussenvertrek in te maken, de zogenoemde insteek. Deze ruimte werd verwarmd door de binnenhaard daaronder en vormde daarmee een ideale slaapplaats. Achter de laatnegentiende-eeuwse winkelpui met pilastertjes van Lage Gouwe 112, hoek Achter de Vismarkt, bleef de insteekverdieping - met gotisch sleutelstuk - bewaard. Een ander voorbeeld was tot 1959 te zien in het gesloopte hoekhuis Oosthaven 35, Lange Noodgodsstraat (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, correspondentiearchief). Als het erf breed genoeg was, kon een vertrek langs de zijwand van het voorhuis worden afgeschoten. Deze zijkamer keek uit op straat en diende vaak als ‘comptoir’ of kantoor. Soms, zoals in het geval van Westhaven 64-65, werd de zijkamer afgesplitst tot zelfstandig woonhuis. Veel brouwers aan de Haven bezaten twee percelen naast elkaar, waarbij ze het belendende huis verhuurden of verkochten en het achtererf over de volledige breedte in gebruik bleef bij de brouwerij (De Lange van Wijngaerden, Beschrijving, 1817, 42). De stenen achterkamer, of het hoger opgetrokken achterhuis, werd vaak gebruikt als mooie kamer of slaapkamer.
Als er verschillende vertrekken op de begane grond waren onstaan, werd een gang onontbeerlijk als verbinding tussen het voorhuis en het achtererf. Dit is bijvoorbeeld te zien op de gereconstrueerde plattegrond van Westhaven 6 (Bollen, Woonhuis, 1992, 62). Voor de verbinding met de verschillende verdiepingen zorgt de trap die vaak bij een tussenmuurtje stond of aan de zijkant van het huis. Een vaste trap werd wenselijk op het moment dat huizen meer verdiepingen kregen. In de vijftiende eeuw werd dit type huis met meer ‘viercanten’ ofwel bouwlagen gangbaar. De bovenruimte bleef in gebruik voor opslag, maar - zoals uit de ‘heymelic nayende’ kleermakers al bleek - ook als werkplaats. Op de bovenverdieping konden ook kleine ovens staan: ‘Geweest bij Edmond Janszoon glaesmaecker in de Bleaustraat ende besichticht den oven daer hij in backt, staende boven op een voorcaemer alwaer geen perijckel en is bevonden’ (Kamerboek, 25 juni 1619, in: Bijdragen ‘Die Goude’, 1941, 91). Het bleek noodzakelijk de hekelaars te verplichten om ‘eenich vlasch of werck’ eerst goed in te pakken alvorens het van boven uit de vensters op straat te gooien. Op de bovenverdiepngen bevonden zich ook woonvertrekken. Het stenen gewelfje op de benedenverdieping van Naaierstraat 6 of dat van Lage Gouwe 76-78 wijst op een belangrijke, te verwarmen ruimte daarboven. Wie de verdieping niet zelf nodig had, kon altijd nog besluiten om ruimte te verhuren als bergplaats of woning. ‘Mindere burgers, welke niet brouwden, verhuurden hunne zolders, om daar koren op te leggen’ wist De Lange van Wijngaerden (De Lange van Wijngaerden, Beschrijving, 1813, 379).
Kelders zijn bergplaatsen bij uitstek. Aan de Haven rolden de biervaten zo vanuit de opslag naar het gereedliggende schip. Veel huizen beschikten over - aparte - waterkelders, waarin bijvoorbeeld het via de dakgoot opgevangen regenwater werd bewaard. De kleinere huizen kenden soms een kleine onderaardse provisieruimte, zoals Naaierstraat 6 en de opgraving in de Keizerstraat laten zien. In het keldervertrek werd ook wel gewerkt en later - toen de bevolking toenam - zelfs gewoond.
Kelderruimtes konden natuurlijk ook worden verhuurd, bijvoorbeeld als opslagruimte voor brouwers. Ze waren vaak direct vanaf de straat toegankelijk via luiken, zoals nu nog incidenteel te zien is langs de Haven en de Gouwe. Dat vergemakkelijkte niet alleen het vullen en leeghalen van deze ruimten, maar ook de controle door de stad op naleving van de regels. Brandbare materialen als teer en pek moesten worden opgeslagen in een overwelfde kelder en vanaf 1566 mocht behalve in ‘voorhuysen ofte achterhuysen’ alleen worden gehekeld in ‘verwulfde’ kelders.
Gewoonlijk is de balklaag van de begane grondvloer tevens de zoldering van de kelderruimte. Bij de huizen aan de Haven en de Gouwe, die onder het niveau van de kade lagen, onstond de kelder als vanzelf. Dit verschijnsel is goed te zien bij het rijtje huizen aan de Dubbele Buurt. Aan de achterkant grenst de kelderverdieping
| |
| |
aan het water, aan de voorzijde loopt zij onder het straatplaveisel door. De kelder van Westhaven 64-65 bestaat uit de ruimte tussen de muurtjes in de kleilaag, afgesloten door de begane grondvloer van de gelijkstraatse ingang. De doorgang tussen de later overwelfde kelders van Westhaven 64 en 65 werd dichtgezet toen het huis werd opgesplitst (Mensert, Westhaven 65, 1997, 7). Ook de bouw van een stenen achterkamer was een goede gelegenheid om een kelder aan te leggen.
Kelders met een stenen gewelf werden gangbaar in de loop van de vijftiende eeuw. Bij de aanleg van de nog bestaande, vroeg zestiende-eeuwse kelders van Achter de Kerk 10 zijn ook tongewelven toegepast. Funderingen en kelders zijn vaak een lang leven beschoren en blijven ook bij ingrijpende verbouwingen meestal ongewijzigd. In de kelder van het prestigieuze, in 1728 door burgemeester Willem van Strijen gebouwde Westhaven 52, zijn de kelders van de oorspronkelijke drie huizen ter plaatse nog te herkennen. De twee noordelijke daarvan, De Bijl en Het Wapen van Zeeland, bleven volgens De Lange van Wijngaerden bij de stadsbrand van 1438 gespaard (De Lange van Wijngaerden, Beschrijving, 1813, 436). In de kelderruimte van het voormalige huis De Bijl zijn nog twee lage Dorische zuilen en een kruisgewelf aanwezig, in die van Het Wapen een tongewelf (Herstel, Patriciërswoning, 1990).
| |
Gevels
‘De Burger-huizen, eenige op de Haven en Gouwe uitgezonderd, hadden meest al houte voorgevels en rietdaken’ schreef Ignatius Walvis over het vroeg zestiendeeeuwse Gouda (Walvis, Beschrijving, 1714, 33). In de loop van de zestiende eeuw verdween dit type geleidelijk, maar de houten voorgevel bleef nog lang bestaan, ook nadat het huis al stenen zijgevels en een hard dak had gekregen. Misschien bleef de houten voorgevel langer bestaan omdat hij gemakkelijk aan nieuwe eisen kon worden aangepast. Zelfs nadat de voorgevel was versteend, bleef de pui vaak van hout, vermoedelijk ook omdat in hout grotere ramen konden worden gemaakt. De houten puien waren vaak voorzien van luiken die in opgeklapte stand als luifels dienst deden en in neergeklapte stand als toonbank. In sommige steden werden stenen voorgevels verplicht gesteld, zoals Leiden in 1450, maar in Gouda is voor zover bekend de houten voorgevel nooit verboden (Meischke, Gotische bouwtraditie, 1988, 249).
Middeleeuwse huizen met natuurstenen gevels hebben in Gouda voor zover bekend nooit bestaan. In de loop van de zestiende en zeventiende eeuw heeft de bakstenen trapgevel de houten puntgevels geheel uit het stadsbeeld verdongen. De trapgevel werd nadien weer teruggedrongen, soms half verwijderd, zoals nog te zien is bij Westhaven 65 en Naaierstraat 6. Laatstgenoemd huis heeft een laatgotisch geveldeel waarin drie soorten natuursteen zijn verwerkt: Gobertange voor de hoekblokken en speklagen, zandsteen voor de bogen en ten slotte mergel voor het fries en de traceringen (Wielinga, Vier gekroonden, 1974, 154. Meischke, Huizen, 1997, 335). Het in 1922 afgebroken huis Lange Tiendeweg 1 had een bakstenen trapgevel uit 1595 met natuurstenen speklagen en hoekblokken. De geveltop werd bekroond door een overhoekse pilaster die op een met beeldhouwwerk versierde console rustte. Deze gevel was een mooi voorbeeld van de eenvoudige Hollandse renaissance. Rijkere vormen van deze stijl, bijvoorbeeld met pilasterstellingen, heeft Gouda in de zestiende eeuw vermoedelijk niet gekend (Meischke, Huizen, 1997, 52).
In de middeleeuwen werd niet alleen het houtwerk geverfd, maar ook de steen. De baksteen werd vaak rood geschilderd en de voegen werden wit geaccentueerd (Denslagen, Kleur, 1984). Bij de restauratie van Naaierstraat 6 kwamen de kleuren van de oorspronkelijke beschildering van het natuursteenwerk en fries weer te voorschijn (Wielinga, Vier gekroonden, 1974, 154). De meeste gevels waren afgewerkt met polychrome accenten voor de huistekens, de gevelstenen en uithangborden. De collectie van het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis bevat verschillende gevelstenen, waaronder een laat-gotische met wapens uit 1585 (Overvoorde, Korte beschrijving, 1910, 114).
De puien met uithangborden, pothuisjes en kelderluiken vormden de overgang van het voorhuis naar de openbare weg. Het voorhuis breidde zich ongemerkt uit op het openbare gebied, vooral bij winkels. Dat blijkt uit de verordeningen die aan het einde van de vijftiende eeuw tegen dit soort uitbreidingen werden uitgevaardigd. Bijvoorbeeld door de bepaling dat wie ‘enige vensters of stopen maken willen voir husen of doer, dair sy wonen, dat sy die vensteren noch stoepen niet soe verre van
| |
| |
171 Lange Tiendeweg 1 (1922).
die stylen van den huus ter straetwairt en maken dan vier roedevoeten, up die boeten van XII sc. Ende nochtan souden syt weder in moeten halen’ (Rollin, rechtsbronnen, 1917, 116). Luiken (vensteren) en stoepen mochten dus niet meer dan ongeveer 1,25 meter van de openbare weg in beslag nemen.
De inwoners waren verplicht het openbare gebied voor hun huizen te onderhouden. Ook dit was door middel van keuren bepaald, maar uit de frequentie waarmee ze werden herhaald, blijkt dat de Gouwenaars zich er niet erg veel aan gelegen lieten liggen. Ook de beschoeiing van de kaden moest door de bewoners worden onderhouden, waarbij de stad voor de materialen zorgde. Door schade en schande wijs geworden, stelde het stadsbestuur uiteindelijk zelf maar mensen aan voor het onderhoud van grachten, kaden en straten, op kosten van de belastingbetaler natuurlijk.
| |
Interieurs
Alles wat men weet over het inwendige van het middeleeuwse woonhuis, is verkregen door allerlei verschillende bronnen te combineren. In Gouda is weinig bewaard gebleven. Het huis Molenwerf 9 bezit nog enkele fragmenten. Het staat in het oudste gedeelte van de stad en heeft een opmerkelijke ruimtelijke structuur. Het huis, dat een gotisch houtskelet bezit, is nog niet onderzocht, maar binnen is nog een gotische muurnis bewaard gebleven, een uitsparing voor een kaars of
| |
| |
172 Molenwerf 9 (1999).
een beeldje. De muurnis geeft bij gemeenschappelijke muren ook aan bij wie het eigendomsrecht berust. Omstreeks 1980 is - bij een van de vele verbouwingen in de laatste vijfentwintig jaar - het gehele pand ‘ingesmeerd met cement waarbij beschilderingen zijn verdwenen’ (Rijkdienst voor de Monumentenzorg, correspondentiearchief).
Gotische sierprofielen, zoals rozetten, peerkralen en ojieven, kwamen veel meer voor, onder andere in de huizen Jeruzalemstraat 11 uit omstreeks 1590, Lage Gouwe 48, Lage Gouwe 96, Molenwerf 9, Naaierstraat 6, Oosthaven 15, Westhaven 65 en Wijdstraat 26. Middeleeuwse vloertegels zijn er in grote hoeveelheden overgebleven, want de nieuwe werden meestal over de oude aangebracht. Het besproken huis in de Keizerstraat uit de eerste helft van de vijftiende eeuw had aanvankelijk een vloer van aangestampte aarde, die in de tweede helft van dezelfde eeuw met plavuizen werd bedekt. Bij de restauratie van het huis van Jan de Steenhouwer in de Naaierstraat kwam ongeveer dertig centimeter onder het begane grondniveau een plavuizenvloer te voorschijn met een plint van opstaande tegels (Wielinga, Vier gekroonden, 1974, 153). Ook bij een opgraving in 1989 van Raam 1-5 werden laatgotische majolica wandtegels gevonden. Bij deze zogenoemde kwadraattegels vormen meerdere tegels samen een ruitpatroon. Ter plekke werden ook enkele vroeg zeventiende-eeuwse vierpas- en balustertegels aangetroffen (Akkerman, Raam, 1990). In de loop van de zestiende eeuw werd het gebruikelijk om tegels tegen de bakstenen muurtjes te bevestigen ter voorkoming van vochtdoorslag. Bijzonder is de vondst van enkele veertiende-eeuwse vloertegels ter plekke van Keizerstraat 2. In deze tegels van rood aardewerk werd met behulp van een stempel een patroon gedrukt, dit patroon - een Franse lelie - werd gevuld met een kleipap en afgewerkt met een doorschijnend loodglazuur. Deze ‘snijtegels’ werden vóór het bakken ingesneden, opdat zij later gemakkelijk in kleine stukken konden worden verwerkt. De aanwezigheid van dit soort tegels wijst op een rijkere bewoner (Akkerman, Keizerstraat 2, 1991, 35-37).
| |
Dubbele Buurt 4-6
In 1989 werd Dubbele Buurt 4-6 op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. De gevel is op vlucht gebouwd en de bouwmassa leek nog uit de zeventiende eeuw te dateren. Uit oude foto's blijkt dat het winkelhuis omstreeks 1875 nog een topgevel had. De werkelijke ouderdom werd pas duidelijk toen het huis in 1993 ten behoeve van een restauratie werd ontmanteld. De kelder en de begane grond bleken nog onderdelen van een middeleeuws houtskelet te bevatten en de achtergevel toonde nog de resten van vakwerk. Uit dendrochronologisch onderzoek kwam naar voren dat het eikenhout van de vakwerkgevel in de winter van 1498 op 1499 was gekapt. De gemeentelijke dienst monumentenzorg achtte de achtergevel
| |
| |
173 Voorgevels Dubbele Buurt 10, 8, 4-6 en zijgevel Wijdstraat 1 (1993).
174 Achtergevels Dubbele Buurt 4-6, 8 en 10 (1999).
van de kelder en de balklagen van de begane grondvloer het behouden waard en pleitte er in 1995 voor deze onderdelen te behouden of te vervangen op een zodanige wijze dat de ‘oorspronkelijke vorm qua uiterlijk en konstruktie gehandhaafd blijft’. De muurstijlen en moerbalken behoefden overigens niet in het zicht te blijven.
De ‘Dubbele Buurt westzijde’ heette oorspronkelijk ‘Voorhofstede’, wat er op duidt dat dit huis ooit behoorde tot het hof van de stadsheer (Visser, Gouda, 1994, 42). De oudst bekende vermelding van het huidige perceel nummer 4-6 dateert uit 1422 en betreft een rente van ‘drie Engelse nobelen’ die de koopman Jan Aertszoon schuldig was voor zijn huis. In 1476 verkocht meester Sijbrant zijn ‘erf met houtwerk’ - houten huisje - aan Jan Gijsbertszoon de Jonge. Deze Jan Gijsbertszoon nam daarbij ook de renteverplichting over en stond in 1484 nog vermeld in de boeken van het Sint Mariaklooster. Aan het einde van de vijftiende eeuw werd het huis gebouwd waarvan onder meer het eikenhouten venster bewaard bleef. Door de eeuwen heen is het vooral een winkelwoonhuis van bescheiden afmetingen, de begane grondverdieping is aan de straatzijde weliswaar 5,35 meter breed, maar het huis is 7,35 meter diep. In 1986 werd Dubbele Buurt 4 gesplitst in een winkel en bovenwoning, en kreeg toen het huidige huisnummer.
De begane grond was oorspronkelijk door drie gebinten in vier vakken verdeeld. Bij het laatste gebint wijkt de raveling af ter hoogte van de zuidmuur: hier was de stookplaats. De trap naar de bovenverdieping stond in het derde vak tegen de noordmuur. De muurstijlen staan op gemetselde poeren, die zijn afgedekt door natuurstenen platen. Van de korbeelstellen rest niet veel: de peerkraalprofielen zijn weggehakt en de opening tussen het korbeel en de muurstijl is gedicht. Van het eerste gebint zijn nog wel de rozetten bewaard gebleven. Deze constructie dateert volgens Jos van Rooden van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg vermoedelijk uit het begin van de zestiende eeuw. Het derde gebint is later vervangen door een moerbalk op console. De balklaag bestaat uit moer- en kinderbinten, waarbij de tussenruimten zijn dichtgezet met kopschotjes. De kinderbinten in het achterste vak lopen door tot op de strijkbalk van de achtergevel. Op de
| |
| |
175 Dubbele Buurt 4-6: plattegrond van de kelder, de achtergevel en de langsdoorsnede (tekeningen van P. den Hartog).
kinderbinten liggen brede vloerdelen, tegen de onderkant zijn - deels twintigste-eeuwse - plafonds getimmerd.
De overwelfde kelder loopt gedeeltelijk door tot onder het wegdek. De begane grondvloer wordt gedragen door vijf gekantrechte balken die in de bouwmuur liggen. In het laatste vak, dat grenst aan de achtergevel, is de overspanningsrichting van de balken gewijzigd. Hier staat tegen de zuidmuur nog een stookplaats, in afwijkend metselwerk en grenzend aan een tongewelf. Zeer bijzonder is dat de achtergevel nog resten bevat van het stijl- en regelwerk van de middeleeuwse houten gevel die vastgeklemd was tussen de bouwmuren. Bij de restauratie is de onderplaat, die geheel was vergaan, vervangen door een natuurstenen exemplaar. De uitkragende achtergevel werd ondersteund door laag voor laag uitgemetselde muurtjes, waarvan er nog een aanwezig is.
Ook de achtergevels van de huizen Dubbele Buurt 8 en 10 kragen uit op een doorlopende kelder. Achter de regenpijp gaat een gevelsteen met het jaartal 1621 schuil. Ook deze huizen bevatten vermoedelijk middeleeuwse onderdelen.
176 Dubbele Buurt 4-6: vakwerkwand aan de achtergevel (1993).
| |
| |
177 Naaierstraat 6: omstreeks 1900 (collectie Steenbergh).
178 Naaierstraat 6 in 1975.
| |
Naaierstraat 6
De Naaierstraat was van oudsher aan één zijde bebouwd. Aan de overzijde liep een grachtje langs de achtererven van de huizen aan de Markt. In het begin van de twintigste eeuw waren er al plannen om deze waterloop te dempen, maar het duurde nog tot in 1954 voordat het water langs Naaierstraat en Achter de Vismarkt werd gedempt. In deze straatjes woonden van oudsher veel ambachtslieden.
In 1929 werd het huis Naaierstraat 6 aangekocht door de vereniging Hendrick de Keyser. Bij de daaropvolgende restauratie werd op de voorkamer van de verdieping het eenvoudige gotische schouwtje teruggevonden. ‘Een zo compleet, op zijn oude plaats bewaarde stookplaats is voor woonhuizen van deze ouderdom een grote zeldzaamheid’ (Meischke, Huizen, 1997, 336). In Gouda zijn overigens ook enkele fragmenten teruggevonden van een natuurstenen schouw uit het kasteel, die mogelijk omstreeks 1450 werd gehakt.
Bij de restauratie van Naaierstraat 6 in 1972-1973 werden nog bouwsporen aangetroffen van het huis dat hier in de veertiende of vijftiende eeuw had gestaan. De inkassingen in de zuidelijke zijmuur wijzen op een houtskelet van vijf vakken diep. Ook in de achtergevel en de noordelijke zijmuur zijn nog fragmenten aangetroffen van de verdiepingsbalklaag, waaruit blijkt dat de oorspronkelijke begane grond minder hoog was. Oorspronkelijk vormde Naaierstraat 6 samen met Naaierstraat 7 een groot dubbelpand, dat in 1498 werd opgedeeld in twee aparte huizen onder één kap, mogelijk door het optrekken van een scheidingsmuur in de lengterichting. Vermoedelijk is dit huis ten prooi gevallen aan de stadsbrand van 1527.
‘Jan de Steenhouwer’ bouwde hier omstreeks 1530 een nieuw huis met gebruikmaking van een deel van het oude muurwerk. Het huis is van bescheiden afmetingen, 3,75 meter - de minimaal toegestane maat - bij 11,5 meter en het bezit een klein achtererf. Dit ‘steenhouwershuis’ is zes vakken diep en kent een bijzondere constructieve mengvorm. Op de begane grond wisselden moerbalken op zandstenen consoles en volledige gebintstellen elkaar af. De muurstijlen stonden op stenen neuten. De verdieping bezat nog een traditioneel houtskelet, zoals het
| |
| |
179 Naaierstraat 6: reconstructie van de begane grond, de verdieping, de dwarsdoorsnede en de langsdoorsnede in omstreeks 1530 (tekeningen H.J. Zantkuijl uit: Meischke, Huizen, 1997, 334).
oude dubbelhuis ter plaatse dat ook had gehad. Een tussenmuurtje halverwege het huis verdeelde de begane grond in een voorhuis en een binnenhaard. Ter hoogte van deze scheiding stond tegen de noordelijke zijmuur een spiltrap. Het voorhuis diende waarschijnlijk als werkplaats en verkoopruimte. De oorspronkelijke plavuizenvloer met opstaande tegelrand langs de muren werd dertig centimeter onder het huidige vloerniveau teruggevonden. Een stenen gewelfje ondersteunt de schouw in de kamer daarboven. Opmerkelijk is de aflopende balklaag in het eerste vak, die vermoedelijk diende om de lichtinval te bevorderen, want de binnenhaard was het woonvertrek. Tegen de zuidelijke zijmuur was een grote stookplaats. De bedstede - met daaronder een klein (provisie) keldertje - stond tegen het tussenmuurtje. Ook de verdieping was door een tussenmuurtje in twee vertrekken verdeeld, waarbij de kamer aan de straatkant verwarmd kon worden. Tegen het scheidingsmuurtje stond in beide kamers een bedstede.
In het midden van de zeventiende eeuw vond een ingrijpende verbouwing plaats die vooral bedoeld leek om het wooncomfort te verbeteren. De samengestelde balklagen en het houtskelet maakten plaats voor enkelvoudige balklagen op consoles. De balklaag van de zolder werd hoger in het muurwerk opgelegd waardoor de bovenverdieping ongeveer dertig centimeter hoger is geworden. Omdat de vloer onder het straatniveau was weggezakt, werd de begane grond opgehoogd en voorzien van nieuwe plavuizen. Het woonhuis met winkel kreeg een nieuwe, grenenhouten pui met horizontaal draaiende luiken. De achterkamer op de verdieping kreeg ook een stookplaats maar de indeling van het huis in twee grote vertrekken op iedere verdieping, wijzigde nauwelijks. Een nieuwe deur in de achtergevel gaf toegang tot een achterhuisje dat mogelijk gebruikt werd als keukentje.
Alleen het middenstuk van de huidige gevel is nog over van het laatgotische huis. Hierin zijn drie soorten natuursteen toegepast - mergel, Gobertange en zandsteen - naast de gele baksteen. Gobertange voor de hoekblokken en de banden, mergel voor het fries en de traceringen van de blindnissen en zandsteen voor de gekoppelde, geprofileerde spitsbogen, die vermoedelijk versierd waren met driepassen. Op alle steensoorten zijn verfsporen aangetroffen. De onderste laag was dodekoprood, daarop een donkergrijze verflaag en ten slotte oker met schijnvoegen. Op het fries zijn tussen de hoekvullingen van visblazen met driepas verschillende werkzaamheden van de metselaar en steenhouwer uitgebeeld. In het midden stond oorspronkelijk waarschijnlijk een beeld, waarvan het voetstuk is weggehakt. Bij de restauratie is het fries weer afgewerkt in de oudste kleuren.
Bij de verbouwing in het midden van de zeventiende eeuw werd de verdieping zoals gezegd hoger, waardoor een nieuwe trapgevel moest worden opgetrokken. De huidige top - waarin de eerste trap van de zeventiende-eeuwse gevel bewaard bleef - is een tijdens de restauratie aangepaste variant van de negentiende-eeuwse voorganger. De huidige onderpui is een reconstructie van de achttiende-eeuwse pui.
| |
| |
180 Westhaven 65 (1954).
| |
Westhaven 65
Aan de Haven woonden kooplieden, schippers, ambachtslieden en brouwers. In de zestiende eeuw woonde meer dan de helft van de 126 brouwers aan de Haven: 46 aan de Oosthaven en 33 aan de Westhaven. Ze behoorden veelal tot de bestuurlijke elite, zoals Dirck Corneliszoon van Reynegom die op Westhaven 12 woonde. In samenhang met de recente restauratie van Westhaven 65 werd in het begin van de jaren negentig een bouwhistorisch onderzoek verricht. Hieruit is het volgende beeld naar voren gekomen. Op een perceel dat zo breed is als het huidige Westhaven 64 en Westhaven 65 samen, werd in de tweede helft van de dertiende eeuw een houten huis gebouwd, dat op een bakstenen, in de kleilaag aangelegde ‘voet’ stond. Dit huis bezat een kelderruimte onder de vloerbalken. Het oudste metselwerk dateert uit de veertiende eeuw en vormt nog een deel van de huidige noordelijke zijgevel. Daarin zijn ook nog drie sleuven te herkennen, waarin ooit de muurstijlen van het houtskelet op stenen poeren stonden. Hun plaats komt overeen met de onderste jukken van de kapspanten, maar niet met die van de stijlen van het later vernieuwde houtskelet. De vondst van veertiende-eeuwse vorsttegels wijst erop dat het huis in deze periode een hard dak had.
Na het overlijden van bierbrouwer Dirc Lambrechtszoon erfde zijn zoon het huis. Geryt Dirckzoon Lambertszoon, die hetzelfde beroep uitoefende, liet in de periode 1475-1480 verschillende werkzaamheden uitvoeren. Op het achtererf aan de Peperstraat werden twee ‘cameren’ gebouwd, er verrees een brouwhuis en het pad naar het achtererf werd bestraat. De kelder onder het huis werd overkluisd met een tongewelf. Omstreeks 1515 werd het voorste deel van het straatje vanaf de
| |
| |
181 Westhaven 65: langsdoorsnede, dwarsdoorsnede vakwerkspant (A) en dwarsdoorsnede voorhuis (B). Dröge, Westhaven 65, 1996.
Westhaven naar het achtererf afgesloten. Tussen de kelder en de brouwerij werd nog een kleine (water) kelder gebouwd. Lambertszoon liet de zolder in het voorhuis een meter opvijzelen en het huis kreeg een nieuwe voorgevel. Van deze trapgevel zijn nu nog de hoekblokken en speklagen van Lede- en Gobertangesteen, de geelrode baksteen en de ingangspartij te herkennen. Verder werd het houtskelet vernieuwd: de gebinten zijn hierbij op kortere afstand van elkaar geplaatst dan in de oude situatie het geval was. In de noordelijke zijmuur bleven delen van dit skelet bewaard, behalve muurstijlen, korbelen en balken ook de sleutelstukken met peerkraalprofiel. Het voorhuis is aan de straatzijde acht meter breed, aan de achtergevel 6,50 meter en het is 15,5 meter diep. Het hoge voorhuis telt één bouwlaag en een kapverdieping. Op de zolder is een spant met rechte stijlen zonder korbelen. Dit vormde een deel van een vakwerkwand waarmee in het laatste gebintvak een kamertje was afgescheiden van de rest van de zolder die voor opslag diende. In de kelder zijn nog de toegangen vanaf straat te zien. Over de verdere indeling is niet veel bekend. Bij een vernieuwing van de zoldervloer verdwenen de bouwsporen van schoorstenen en trappen in de balklaag. Tussen het voorhuis en de achterkamer bevond zich een muur en mogelijk stond de trap hier tegenaan en vormde zo de verbinding tussen de verschillende niveaus van voorhuis en achterhuis. Uit de sporen van een tussenvloer, een schoorsteen en een rookkanaal is af te leiden dat de tussenverdieping in het achterhuis verwarmd kon worden en als ‘binnenhaard’ fungeerde. Vanaf de zeventiende eeuw stond de trap zeker in het voorhuis, aangezien de plafondschildering zich ononderbroken over het gehele oppervlak uitstrekt.
In 1563 komt het huis in handen van ‘seylmaker’ Jacob Adriaenszoon de Licht, waarmee de functie van het huis verandert. In de jaren daarna verkoopt De Licht - die zich Bosch gaat noemen - de brouwerij op het achtererf en sloopt verdere bedrijfsopstallen. Het nog onverdeelde perceel wordt opgesplitst en de zijkamer gaat een eigen leven leiden als het huidige Westhaven 64. In deze periode wordt ook de binnenhaard verbouwd en de achtergevel gewijzigd. Een jaartalsteen uit 1611 zou hiervan de afsluiting kunnen markeren. De bovenkamer van het achterhuis krijgt een enkelvoudige balklaag, waarbij een balk van het oorspronkelijke gebint opnieuw werd benut. Dat dit vertrek een belangrijke woonkamer is geweest, blijkt wel uit de beschildering van het plafond door Antoni Hendricks in 1630. Deze ‘kamerschilder’ was afkomstig uit Bremen en woonde vanaf omstreeks 1611 tot zijn overlijden in 1635 in Amsterdam. Van zijn hand zijn ook plafondschilderingen bekend in de Oude Kerk te Amsterdam en in het door Jacob van Campen ontworpen Huis ten Bosch in Maarssen (Meischke, Van Campen, 1966, 137).
De schildering in Westhaven 65 is een goed voorbeeld van de rankenschildering die populair was aan het begin van de zeventiende eeuw. Hendricks' stijl wordt gekenmerkt door krullende, dikke bladranken in vlakken, omlijst door een dunne geschilderde bies. Her en der over de takken verspreid zijn vogels geschilderd, zoals een ooievaar en valk. Ook de zijkanten en onderkanten van de balken zijn beschilderd met kleinere ranken binnen een afgekaderd veld. De vogelfriezen en evenwichtige verdeling van de ranken zijn mogelijk geïnspireerd door Vergil Solis en Hieronymus Bang (Breedveldt Boer, Plafonds, 1991, 43, 49, 50). Ook in enkele andere Goudse woonhuizen, zoals Lage Gouwe 48, zijn plafondschilderingen uit deze periode gevonden die soortgelijke voorstellingen vertonen.
Jos Smit
| |
| |
I Plattegrond van de Molenwerf en omgeving tussen 1100 en 1250 met een poging tot reconstructie van de waterlopen in die periode. De Romeinse nummers zijn ontleend aan de veertiende-eeuwse keur op de ‘wyte van de waterschappen’.
II Tekening van het noord-zuid profiel van het westelijk gedeelte van de Molenwerf in de tuin van de kosterij van de Janskerk. De stippellijn geeft de meest waarschijnlijke helling van de motte aan (met dank aan Marcel van Dasselaar).
I Bruine klei, waarschijnlijk de kern van de motte, opgebracht in de twaalfde of dertiende eeuw
II Ongerijpte, donkergrijze tot zwarte klei, waarschijnlijk grachtvulling en talud van de motte, gesedimenteerd in de twaalfde en dertiende eeuw. De laag ten westen van de muur is natter en ongerijpter
III Geelgrijze klei, opgebracht in de veertiende en vijftiende eeuw. Bij de opgraving bleek deze laag verder te onderscheiden in drie lagen (IV tot en met VI)
IV Grijze klei met secundair materiaal uit 1220-1240
V Grijze klei met veel puin en bakstenen uit de dertiende eeuw
VI Zandige klei
VII Dichte puinlaag met vondsten en funderingen (1500-1800)
VIII Recente teelaarde
A Muur van 90 centimeter dik (1360-1380)
B Zestiende-eeuws vertand metselwerk
C Zeventiende-eeuwse muurresten
R Recente waterkerende muur
| |
| |
III Het voormalige kasteelterrein met aanduiding van de bouwsporen en de bodemweerstand (een lage geleidings-waarde, uitgedrukt in mmho/m, duidt op veel weerstand en is een indicatie voor de aanwezigheid van zand, puin of muurwerk).
1 | Kelders en muurwerk onder de Grote Volmolen uit 1631 |
2 | Tot stadsmuur verbouwde voorgevel van het kasteel en IJsseloever tot 1577 |
3 | IJsseloever tot 1965 |
4 | Huidige IJsseloever |
5 | Gracht om kasteelterrein (de slotgracht rond het kasteel is niet ingetekend) |
6 | Zuidoever van een zijl met parallelle muur (opgegraven in 1992) |
A | Nieuwe Grote Toren of Chartertoren |
B | Nieuwe Kleine Toren |
C | Vermoedelijke plaats van de Grote IJsseltoren |
D | Vermoedelijke plaats van het Rondeel |
E | Plaats van de Haventoren |
F | Plaats van de Nieuwe Haventoren |
G | Vermoedelijke plaats van het poortgebouw |
H | Stadsmuur met poortgebouw en brug naar een bolwerk (vergraven in 1577) |
| |
| |
IV Plattegrond van het kasteel met aanduiding van de zichtbare resten onder de Grote Volmolen en omgeving.
1 | Grote Nieuwe Toren of Chartertoren |
2 | Aansluitend muurwerk met aanzet tot een brugkelder (?) |
3 | Noordmuur (vastgesteld in 1938) |
4 | Kleine Nieuwe Toren |
5 | Stortkoker uitgespaard in de oostmuur (de verdwenen latei is gestippeld) |
6 | Afgehakte muurdam |
7 | Vermoedelijke brugkelder (de verdwenen latei is gestippeld) |
8 | Muurdam |
9 | Bres in de oostmuur, vermoedelijk zeventiende-eeuws |
10 | Noord- en zuidwand van het vijftiendeeeuwse keldergewelf |
11 | Koude aansluiting van de oostmuur op de kelderwand |
12 | Dichtgezette doorgang naar de ‘onderaardse gang’ van 1881 |
13 | Zinkbakken en andere industriële constructies |
14 | Waterput |
15 | Zware fundering |
16 | Waterloop van de Grote Volmolen |
V De ruimtelijke ontwikkeling van Gouda tussen 1250 en 1350.
1 | Motte (Molenwerf) |
2 | Kasteel |
3 | Haven |
4 | Keizerstraat werd tussen 1335 en 1340 aangelegd op het land dat in 1335 door Jan van Beaumont in leen was gegeven aan Jan de Clerck. De straat wordt in 1340 vermeld als Jan Clerxstraat en wordt vanaf 1362 Keizerstraat genoemd |
5 | Raamgracht (aangelegd omstreeks 1330) |
6 | Tevencoop |
7 | Hondscoop |
| |
| |
VI Reconstructie van het stadscentrum in het derde kwart van de veertiende eeuw.
I tot en met VIII | onderdelen uit de Keur op de Waterschappen (omstreeks 1340) |
1 en 2 | Huiserven ter plaatse van de latere kerk (dertiende en veertiende eeuw) |
3 | Sint Catharina Gasthuis |
4 | Mogelijke plaats van het wanthuis |
5 | Parochieschool |
6 | Tiendewegbrug (omstreeks 1340) |
7 | Tillebrug |
8 | Hoornbrug |
9 | Mogelijke brug vóór 1369 |
10 en 11 | Molenwerfbrug na 1369 |
12 | Blauwe dorpel (scheiding tussen schip en koor van de Sint Janskerk in 1413) |
13 | Boomgaard omstreeks 1340 |
14 | Wed |
15 | Raadhuis omstreeks 1400 |
16 | Donkere Sluis |
17 | Nieuwstraat |
VII Het veen rond Gouda.
| |
| |
VIII Het landschap bij de monding van de Gouwe in de elfde en de twaalfde eeuw.
| |
| |
IX Het landschap rond Gouda in de veertiende en vijftiende eeuw.
1 | Bloemendaalse sluis (1350-1861) |
2 | Boskoper weteringsluis (omstreeks 1350) |
3 | Alphense sluis (omstreeks 1350) |
4 | Reeuwijkse sluis (omstreeks 1350) |
5 | Willense sluis |
6 | Sluipwijkse sluis (omstreeks 1350) |
7 | Steinse sluis |
| |
| |
X Het landschap rond Gouda in de zestiende en zeventiende eeuw.
1 | Bloemendaalse sluis |
2 | Alphense sluis |
3 | Reeuwijkse sluis |
4 | Willense sluis |
5 | Sluipwijkse sluis |
6 | Steinse sluis |
| |
| |
XI Plattegrond van de gemeente Gouda uit 1993 met intekening van de belangrijkste relicten van het verdwenen landschap.
| |
| |
XII Gouda en omgeving zoals afgebeeld op de Nettekening van de Topografische Militaire Kaart, opgemeten in 1838-1849. Het origineel, dat zich bevindt in de kaartencollectie van het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, is getekend op schaal 1:50.000. De kaart behoort tot de serie kaarten die in 1990 zijn uitgegeven door Wolters-Noordhoff in Groningen onder de titel Grote Historische Atlas van Nederland.
XIII Het Hoogheemraadschap van Rijnland in de middeleeuwen.
| |
| |
XIV De uitwatering rond Gouda omstreeks 1400.
| |
| |
XV De uitwatering rond Gouda omstreeks 1600.
| |
| |
XVI De verdedigingswerken.
1 | Kleiwegspoort |
2 | Het Houten |
3 | Magdalenentoren |
4 | Couden Horn |
5 | Rondeel |
6 | Tiendewegspoort |
7 | Ravelijn |
8 | Cellebroederstoren |
9 | Nieuwe Toren |
10 | Doelenpoortje |
11 | Jan Claestoren |
12 | Rondeel |
13 | Stadspoort of muurtoren |
14 | Ravelijn |
15 | IJsseltoren, stadsmuur en het kasteel |
16 | Bastion |
17 | Nieuwe Veerstalpoort |
18 | Kleine IJsseltoren |
19 | Havenpoort en Tolpoort |
20 | Pieter Hugesztoren |
21 | Veerstalpoort |
22 | Dijkspoort |
23 | Bastion |
24 | Doorgang naar buitenvesten |
25 | Muurtoren |
26 | Muurtoren |
27 | Loutgenstoren |
28 | Regulierspoortje |
29 | Stevenstoren |
30 | Vlamingspoort |
31 | Vleyshouwerstoren |
32 | Verlorenkosttoren |
33 | Kriekebeekstoren |
34 | Potterspoort |
35 | Ravelijn |
36 | Hughe Ockersoenstoren |
37 | Winterdijkstoren |
38 | Harwaerstertoren |
39 | Muurtoren |
40 | Rondeel |
| |
| |
XVII Middeleeuwse kapellen en gasthuizen.
1 | Sint Catharina Gasthuis met kapel |
2 | Noodgodskapel |
3 | Noodgodsgasthuis |
4 | Leprooshuis en Lazaruskapel |
5 | Onze Lieve Vrouwe in Hondscoop |
6 | Sint Joostkapel |
7 | Aechte Dammaes Gasthuis |
8 | Sint Antonius Gasthuis met kapel |
9 | Fundatie van Jan Adriaenszoon |
10 | Fundatie van Gerrit Veenman |
11 | Fundatie van Cornelis Sanderszoon |
12 | Sint Barbara Gasthuis met kapel |
13 | Sint Olevaerskapel |
14 | Arme Fraterhuis |
15 | Elisabeth Gasthuis |
16 | Sint Jacobs Gasthuis met kapel |
17 | Onze Lieve Vrouwekapel aan de Nieuwe Haven |
18 | Heilige Geesthuis |
19 | Jeruzalemkapel |
20 | Mariakapelletjes |
21 | Sint Remigiuskapel |
22 | Ons Liefs Heren Hoofken op het Kerkhof |
23 | Heilige Geesterven. |
| |
| |
XVIII Geperiodiseerde plattegrond van het Catharina Gasthuis.
| |
| |
XIX De verdwenen kloosters.
1 | Margarethaklooster (1 kapel, 2 kerkhof, 3 poort bij spreekhuis en Margrietensteeg, 4 poort) |
2 | Cellebroedersklooster (1 kapel, A mogelijke plaats van het tijdelijke pesthuis in 1533) |
3 | Mariaklooster (1 kapel, 2 sacristie, 3 schuur, 4 korenhuis, 5 poort, 6 hooipoort, 7 stadshuizen in bezit van het klooster) |
4 | Catharinaklooster (1 kapel, 2 refter, 3 keuken, 4 paterhuis, 5 secreet, 6 Koepoort, 7 huis van de predikant (na 1572), 8 materhuis) |
5 | Minderbroederklooster (1 mogelijke plaats van de kapel) |
6 | Collatiehuis (1 Pauluskapel, 2 oudste collatiehuis, 3 huisje van Supijn hangend boven het water, 4 refter, 5 Jeruzalemkapel, 6 Molkenhuis, 7 hooiberg, 8 huis achter het koor (1485) met sacristie, kelder en privaten) |
7 | Maria Magdalenaklooster |
8 | Agnietenklooster (1 kapel, 2 poort, 3 huis De Wildeman, 4 ‘verckenhuys ofte schuur’, 5 brouwerij, 6 Nieuwsteeg, in 1495 aangelegd over een erf dat de Agnieten van het klooster van Maria Magdalena hadden gekocht) |
9 | Clarissenklooster (1 kapel, 2 grote huis, 3 poort, 4 Clarissenpoort naar de Vrouwensteeg, 5 oudste deel van het klooster in Hondscoop) |
10 | Brigittenklooster, later Regulierenklooster (1 kapel, 2 hoofdpoort, 3 Hooipoort, 4 blauwhuis, 5 rosmolen, 6 curia fratrum, 7 zusterrefter, 8 kapittelhuis, 9 ‘schamele huisjes’, 10 boerderij, 11 stadshuizen in eigendom van het klooster) |
11 | Termijnhuis van de Predikheren |
| |
| |
XX Geperiodiseerde plattegrond van het voormalige Collatiehuis, het latere Heilige Geestweeshuis. De plattegrond is gebaseerd op de opmeting van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg uit 1940.
1 | Secreten |
2 | Achterhuis |
3 | School |
4 | Washuis |
5 | Schoolmeester |
6 | Hakkerij |
7 | Ziekenzaal |
8 | Slaapzaal |
9 | Zijl |
10 | turfschuur |
11 | Vaders kamers |
12 | Franse Jufferschool (Molkenhuis) |
13 | Looihal (Pauluskapel) |
14 | Regentenkamer |
15 | Moederskamer |
16 | Refter |
17 | Zaal |
18 | Jeruzalemkapel |
| |
| |
XXI Situatietekening van de Goudse sluis bij Alphen aan den Rijn uit 1561 door Jan Daemssoon (archief van het Hoogheemraadschap van Rijnland in Leiden).
XXII Tiendewegspoort in 1858. Olieverf op paneel van Gijsbert J. Verspuy (collectie van het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis).
| |
| |
XXIII De Veerstalpoort aan de stadszijde (links) en de Dijkspoort of Rotterdamse Poort in 1848. Ingekleurde tekening van G.J. Verspuy (collectie van het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis). Op het uithangbord rechts staat: ‘Hier stald en verhuurt men paarden en rijtuigen’.
XXIV Geaquarelleerde opmetingstekening van het bastion voor de Dijkspoort uit 1615, mogelijk getekend door landmeter Henrick Vos (stadsarchief).
| |
| |
XXV Interieur van de Janskerk in 1844. Kleurenlitho van D.J. van Vreumingen in bezit van het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis.
| |
| |
XXVI De Bespotting van Christus uit glas 59 door het atelier van Dirck Crabeth (1556).
| |
| |
XXVII Middendeel van glas 7 met het Laatste Avondmaal met de schenker, koning Philips II van Spanje, knielend naast apostel Philippus. Achter de koning, gekleed in een met hermelijn gevoerde staatsiemantel over het kuras en versierd met het ordeteken van het Gulden Vlies, knielt Mary Tudor, koningin van Engeland. Het glas dateert uit 1557 en is gemaakt door Dirck Crabeth.
| |
| |
XXVIII Gedeelte uit glas 25 met het Ontzet van Leiden dat in 1604 werd geschonken door de stad Delft en ontworpen door Ysaac Claeszoon van Swanenburg. De prins van Oranje staat links met uitgestrekte arm.
| |
| |
XXIX De Maagd van Dordrecht uit glas 3 naar ontwerp van Gerrit G. Cuyp (1597).
| |
| |
Overzicht van de in deze Gemeente aanwezige fabrieken met mechanische beweegkracht of met meer dan 20 arbeiders.
|
Naam der Fabrieken enz. |
Naam der EIGENAARS. |
Arbeiders beneden de 16 jaar. |
|
Mannel. |
Vrouwel. |
1 |
Aardewerkfabriek |
G. Prince en Zonen |
8 |
0 |
2 |
Bierbrouwerij |
A. Kock |
0 |
0 |
3 |
Bindrottingfabriek |
Vollenhoven en Co. |
0 |
0 |
|
Blikslagerij |
P. van Maaren |
1 |
0 |
4 |
Boekdrukkerij |
G.B. van Goor Zonen |
11 |
0 |
5 |
Garenfabriek |
Gondsche Machinale Garenspinnerij |
8 |
12 |
6 |
idem |
G. Prinee en Zonen |
4 |
0 |
7 |
idem |
J.P. van Catz |
0 |
0 |
8 |
idem |
H. Straver |
3 |
0 |
9 |
idem |
P.J. Bellaart |
3 |
0 |
10 |
idem |
B. van Galen |
2 |
1 |
11 |
idem |
J. IJsselsteijn |
3 |
1 |
12 |
idem |
H.C. Kortenoever |
1 |
1 |
13 |
Gasfabrick |
Maatschappij van Nieuwe Geoetr. Gasbereiding |
3 |
0 |
|
Grutterij |
H. Overeijnder |
0 |
0 |
|
idem |
A.J. Vos |
0 |
0 |
14 |
Hennipbeukerij |
Stoombeukmolen ‘Gouda’ |
1 |
0 |
15 |
Houtzagerij |
W. Hoogendijk Wz. |
0 |
0 |
16 |
idem |
A. de Jong en Zonen |
3 |
0 |
17 |
Kistenmakerij |
Stearine-Kaarsenfubriek ‘Gouda’ |
10 |
45 |
18 |
Kleederwasscherij en Bleekerij |
J.F. Daalmans |
0 |
2 |
19 |
idem |
G.A. Bouter |
0 |
0 |
20 |
idem |
C. Boumans |
0 |
0 |
21 |
idem |
J.T. Jaspers Lz. |
0 |
0 |
22 |
idem |
T. Jaspers |
0 |
0 |
23 |
idem |
E. van Straaten |
0 |
0 |
24 |
idem |
C. Nichting |
0 |
0 |
25 |
idem |
L. Jaspers en Zoon |
1 |
0 |
26 |
idem |
J.T. Jaspers |
0 |
0 |
27 |
idem |
P. Jaspers en Zoon |
0 |
0 |
28 |
idem |
T.N. Joosten |
0 |
0 |
29 |
Kleederwasscherij en Bleekerij |
G. Jaspers |
0 |
0 |
30 |
idem |
J. Willems |
0 |
0 |
31 |
idem |
M. Peeters |
0 |
0 |
32 |
idem |
F.H. Peeters |
0 |
0 |
33 |
idem |
S. Verbarendse |
0 |
0 |
34 |
idem |
H Schrave |
0 |
0 |
35 |
idem |
J.C. Schrave |
0 |
0 |
36 |
idem |
H. van Eijk |
0 |
0 |
37 |
idem |
P.P. Boumans |
0 |
0 |
38 |
Koper- & Blikw. fab |
D.A. Ponsioen |
0 |
0 |
39 |
Krijtmolen |
K. Jonker en Zonen |
2 |
0 |
40 |
Kunstboterfabriek |
W. Hoogendijk Wz. |
0 |
0 |
41 |
Loodwitfabriek |
G. Prince en Zonen |
0 |
0 |
42 |
Leerlooijerij |
C. Knaap en Zoon |
0 |
0 |
43 |
Olieslagerij |
H. Braat |
1 |
0 |
44 |
Pittenfabriek |
H.W.G. Koning |
0 |
12 |
45 |
Pottenfabriek |
K. Jonker en Zoon |
2 |
0 |
46 |
Potten- & Pijpeufab |
J. Prince en Co. |
0 |
0 |
47 |
idem |
P. Goedewangen en Co. |
7 |
3 |
48 |
idem |
F.S. Sparnaaij |
0 |
4 |
49 |
Pijpenfabriek |
G.C. van der Want |
0 |
2 |
50 |
idem |
H. van Rijst |
1 |
1 |
|
idem |
P.J. van der Want |
2 |
1 |
51 |
idem |
J. de Gidts |
1 |
1 |
|
Schuierhoutfabriek |
P.J.H. Klopper |
1 |
0 |
52 |
Sigarenfabriek |
D.G. van Vreumingen |
2 |
0 |
53 |
idem |
Van der Garde & Vrijlandt |
23 |
0 |
|
Stearine-Kaarsenfabriek |
Stearine-Kaarsenfabriek ‘Gouda’ |
10 |
45 |
54 |
Siroop-, Aardappelmeel en Sagofabr |
Siroopfabriek ‘Gouda’ |
1 |
0 |
55 |
Smederij |
G.J.D. Arends |
|
0 |
56 |
Stoom- en andere werktuigen |
Goudsche Machinefabriek |
0 |
0 |
|
Veerenzuivering |
Gebr. de Raadt |
0 |
0 |
57 |
Watertoren |
Goudsche Waterleidingmaatschappij |
0 |
0 |
58 |
Zeepziederij |
T.P. Viruly en Co. |
1 |
0 |
|
Naam der Fabrieken enz. |
Arbeiders boven de 16 jaar. |
Stoomketels. |
Paardenkracht. |
|
Mannel. |
Vrouwel. |
|
1 |
Aardewerkfabriek |
39 |
0 |
2 |
13.5 |
2 |
Bierbrouwerij |
3 |
0 |
1 |
6 |
3 |
Bindrottingfabriek |
9 |
6 |
1 |
|
|
Blikslagerij |
1 |
0 |
1 |
3 |
4 |
Boekdrukkerij |
21 |
0 |
1 |
3 |
5 |
Garenfabriek |
57 |
31 |
2 |
80 |
6 |
idem |
44 |
0 |
|
7 |
idem |
56 |
3 |
|
8 |
idem |
16 |
1 |
|
9 |
idem |
39 |
6 |
|
10 |
idem |
22 |
2 |
|
11 |
idem |
21 |
0 |
|
12 |
idem |
40 |
6 |
|
13 |
Gasfabrick |
15 |
0 |
2 |
10 |
|
Grutterij |
2 |
0 |
1 |
5.5 |
|
idem |
2 |
0 |
1 |
5 |
14 |
Hennipbeukerij |
2 |
0 |
1 |
10 |
15 |
Houtzagerij |
30 |
0 |
1 |
16 |
16 |
idem |
19 |
0 |
2 |
26 |
17 |
Kistenmakerij |
183 |
164 |
2 |
30 |
18 |
Kleederwasscherij en Bleekerij |
5 |
13 |
1 |
3.5 |
19 |
idem |
4 |
8 |
1 |
4 |
20 |
idem |
5 |
7 |
1 |
3 |
21 |
idem |
2 |
6 |
1 |
7 |
22 |
idem |
2 |
7 |
1 |
8 |
23 |
idem |
3 |
4 |
1 |
2 |
24 |
idem |
2 |
6 |
1 |
4 |
25 |
idem |
8 |
9 |
1 |
5 |
26 |
idem |
4 |
6 |
1 |
5.5 |
27 |
idem |
4 |
4 |
1 |
3.5 |
28 |
idem |
0 |
3 |
1 |
4 |
29 |
Kleederwasscherij en Bleekerij |
4 |
4 |
1 |
4.5 |
30 |
idem |
3 |
6 |
1 |
5.5 |
31 |
idem |
2 |
8 |
1 |
2 |
32 |
idem |
4 |
8 |
1 |
5 |
33 |
idem |
3 |
5 |
1 |
4.5 |
34 |
idem |
2 |
4 |
1 |
4.5 |
35 |
idem |
2 |
4 |
1 |
5 |
36 |
idem |
0 |
1 |
1 |
4 |
37 |
idem |
2 |
4 |
1 |
10 |
38 |
Koper- & Blikw.fab |
2 |
0 |
1 |
2.5 |
39 |
Krijtmolen |
45 |
0 |
1 |
6 |
40 |
Kunstboterfabriek |
6 |
0 |
1 |
20 |
41 |
Loodwitfabriek |
13 |
0 |
1 |
14 |
42 |
Leerlooijerij |
5 |
0 |
1 |
8 |
43 |
Olieslagerij |
8 |
0 |
1 |
16 |
44 |
Pittenfabriek |
0 |
0 |
2 |
9 |
45 |
Pottenfabriek |
45 |
0 |
1 |
4 |
46 |
Potten- & Pijpeufab |
54 |
0 |
1 |
35 |
47 |
idem |
33 |
46 |
1 |
4 |
48 |
idem |
50 |
20 |
|
49 |
Pijpenfabriek |
19 |
34 |
|
50 |
idem |
18 |
10 |
|
|
idem |
11 |
12 |
1 |
2 |
51 |
idem |
4 |
8 |
|
|
Schuierhoutfabriek |
0 |
0 |
1 |
2 |
52 |
Sigarenfabriek |
19 |
0 |
|
53 |
idem |
65 |
0 |
|
|
Stearine-Kaarsenfabriek |
183 |
164 |
10 |
117 |
54 |
Siroop-, Aardappelmeel en Sagofabr |
25 |
0 |
3 |
40 |
55 |
Smederij |
|
0 |
1 |
12 |
56 |
Stoom- en andere werktuigen |
34 |
0 |
1 |
10 |
|
Veerenzuivering |
3 |
0 |
1 |
6 |
57 |
Watertoren |
5 |
0 |
2 |
28 |
58 |
Zeepziederij |
20 |
0 |
2 |
24 |
| |
| |
XXX Plattegrond van Gouda met aanduiding van de fabrieken met meer dan 20 arbeiders volgens opgave van de Kamer van Koophandel in 1885 (C.W. Hesselink-Duursma en Bregje de Wit).
| |
| |
XXXI Bijzondere gebouwen rond 1900.
Kerken: 1 Janskerk van de hervormde gemeente, 2 De katholieke kerk van Sint Joseph, 3 De katholeieke kerk van Maria Hemelvaart, 4 De oud-katholieke kerk van Johannes de Doper, 5 Synagoge, 6 Lutherse kerk, 7 Remonstrantse kerk, 8 Kleine of Armenkerk, 9 Gereformeerde kerk A, 10 Gereformeerde kerk B, 11 Christelijk Gereformeerde kerk, 12 Vrije Gereformeerde kerk.
Openbare gebouwen: 13 Stadhuis, 14 Waag, 15 Arti-Legi (Museum van Oudheden en Kantongerecht), 16 Librije (stadsboekerij), 17 Politiebureau, 18 Stadstimmerwerf, 19 Bank van Lening, 20 Vrouwetoren, 21 Barbaratoren, 22 Gasfabriek, 23 Electrische Centrale, 24 Post- en telegraafkantoor, 25 Kantoor Registratie Domeinen, 26 Belastingkantoor, 27 Armkamer, 28 Kazerne, 29 Garnizoens Nachtleger- en Kledingmagazijn, 30 Leesbibliotheek van 't Nut, 31 Nutspaarbank en bibliotheek, 32 Zweminrichting, 33 Vismarkt, 34 Stoomgemaal.
Gebouwen van sociale zorg: 35 Weeshuis, 36 Sint Jozef Weeshuis, 37 Israëlisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis, 38 Catharina Gasthuis, 39 Oude Vrouwenhuis, 40 Oude Mannenhuis, 41 Werkinrichting, 42 Proveniershuis, 43 Hoffmans Gesticht, 44 Volksgaarkeuken, 45 Diaconessenhuis De Wijk, 46 Sint Theodorus Stichting.
Sociëteiten: 47 Sociëteit De Réunie, 48 Sociëteit Vredebest, 49 Sociëteit Ons Genoegen, 50 Room-Katholieke Leesvereniging (Concordia).
Scholen:
51 Gymnasium, 52 Hogereburgerschool, 53 Muziekschool, 54 Eerste Burgerschool voor Jongens, 55 Ambachtsschool, 56 Avondschool voor ambachtslieden, 57 Eerste Burgerschool voor Meisjes, 58 Tweede Burgerschool voor Jongens, 59 Tweede Burgerschool voor Meisjes, 60 Sint Aloysiusschool, 61 Openbare Lagere School nummer 1, 61 Tweede Kosteloze School, 62 Rooms Katholiek Liefdegesticht, 63 Gouweschool, 64 Groen van Prinstererschool, 65 Vrije Gereformeerde School, 66 Stadstussenschool, 67 Rooms Katholieke Armeninrichting, 68 Goudse Industrie en Huishoudschool.
| |
| |
XXXII Gedempte waterlopen sinds 1828.
1 | Donkere Sluis |
2 | Amsterdams Verlaat |
3 | Mallegatsluis |
4 | Havensluis |
5 | Hanepraaigemaal |
| |
| |
XXXIII Sectie B (Stadserf) van het kadastraal minuutplan van Gouda uit 1828 (Algemeen Rijksarchief in Den Haag).
XXXIV Sectie C (Markt) van het kadastraal minuutplan van Gouda uit 1828 (Algemeen Rijksarchief in Den Haag).
| |
| |
XXXV Sectie D (Proveniershuis) van het kadastraal minuutplan uit 1828 (Algemeen Rijksarchief in Den Haag).
| |
| |
XXXVI Rivierkaart van de Hollandsche IJssel van het Ministerie van Oorlog uit 1860. Opgemeten door de landmeters E. Olivier Dz en J. Leijds. Collectie Bodel Nijenhuis in Leiden.
| |
| |
XXXVII Chromotopografische Kaart des Rijks. Den Haag, Topografische Dienst, 1914 (facsimile uitgave Landsmeer, Robas, 1989). Blad 432 (Schaal 1:25.000). Algemeen Rijksarchief in Den Haag.
XXXVIII Stadsplattegrond van Gouda uit 1998 (Ingenieursbureau Oranjewoud te Heerenveen).
| |
| |
XXXIX De stadsuitbreidingen van Gouda.
1 Korte Akkeren Oud |
(vanaf ca. 1800) |
2 Nieuwe Park |
(vanaf ca. 1800, 1880-1915, tot ca. 1980) |
3 Kadenbuurt vanaf circa |
1800, 1900-1918 |
4 Kort Haarlem |
(vanaf ca. 1800, 1918-1923, 1931) |
5 Ouwe Gouwe |
(1900-1918, 1950-1954, 1992) |
6 Korte Akkeren volgens plan 1931 |
(1931-1956) |
7 Vogelbuurt |
(1931-1956) |
8 Weidebloemkwartier |
(1945-1956) |
9 Kromme Gouwe |
(1949-1976) |
10 Vreewijk |
(1952-1958) |
11 Oosterwei |
(1958) |
12 Achterwillens |
(1958) |
13 Sportbuurt |
(1967-1971) |
14 Boerhaavekwartier |
(1961-1972) |
15 Windrooskwartier |
(1968-1972) |
16 Heesterbuurt |
(1970-1975) |
17 Anna van Hensbeeksingel |
(1977-1979) |
18 De Goudse Poort |
(1974-1980) |
19 Groenhovenpark |
(1975) |
20 Groenhovenkwartier |
(1970-1975) |
21 Zoom-, Hoef- en Hoevenbuurt |
(1973-1975) |
22 Lustenbuurt |
(1973-1974) |
23 Burgenbuurt |
(1973-1978) |
24 Albrechtsveld |
(1976-1978) |
25 Catsveld |
(1973-1975) |
26 Steinenbuurt |
(1973-1974) |
27 Watergrasbuurt |
(1975-1977) |
28 Ridder van Catsweg |
(1973-1974) |
29 Mammoet |
(1970-1982) |
30 Wervenbuurt |
(1981-1984) |
31 Slagenbuurt |
(1986-1987, 1997) |
32 Gaardenbuurt |
(1992-1998) |
33 Molenbuurt |
(1990-1995) |
34 Polderbuurt |
(1990-1995) |
35 Vrijheidsbuurt |
(1992-1995) |
36 Componistenbuurt |
(1992-1998) |
37 Muziekbuurt |
(1992-1995) |
38 Goudse Hout |
|
39 Stolwijkersluis |
|
40 Oostpolder in Schieland |
|
|
|