| |
| |
| |
De gebrandschilderde glazen in de Sint Janskerk
Het is niet overdreven te stellen dat de gebrandschilderde ramen in de Janskerk een artistiek hoogtepunt vormen in de geschiedenis van de Europese kunst. Ze hebben altijd een grote indruk gemaakt op bezoekers van de kerk. Arnout van Buchell zag ze in 1589 en schreef in zijn Diarium dat de glazen niet voor de mooiste uit de Zuidelijke Nederlanden onderdeden, wat een groot compliment moet zijn geweest, zeker als hij de prachtige glazen naar ontwerp van Bernard van Orley uit 1538 in de kathedraal van Saint Michel in Brussel in gedachten had (Buchell, Diarium, 1593-1600, folio 112 recto en verso). In de Nederlandse vertaling van L. Guicciardini's Descrittione di tutti Paesi Bassi van 1612 worden de glazen met ontzag en bewondering besproken en in de zeventiende eeuw groeit hun faam. In 1681 verscheen de eerste beschrijving in de gids van Dirck Vermy, die overigens was gebaseerd op een verdwenen handgeschreven gids uit 1639 van Dirck Gerritszoon Hopcooper, de beheerder van de Librije (Zuijderhoudt, Librije, 1976, 55). Een jaar later verscheen de gids van Andries Endenburgh onder de titel Uytlegginge. De tweede druk, die veel uitgebreider was, werd vervolgens veelvuldig herdrukt en vertaald. In 1714 verscheen de uitvoerige beschrijving van Ignatius Walvis, die nog vermeldde hoe Hendrick Goltzius onder de indruk van de glazen was geraakt en hoe Rubens had uitgeroepen dat ze ‘met geen geld te betalen’ waren. In de negentiende eeuw verschenen de monografieën van C.J. de Lange van Wijngaerden (1819), van C. Kramm (1853) en de uitvoerige beschrijving van Conrad Busken Huet in Het Land van Rembrandt (1883-1884). In de twintigste eeuw verbaasde Cathérine Brisac zich in haar standaardwerk Le Vitrail over de uitzonderlijke kwaliteit van de glazen, want die was, ongekend hoog in Europa. De glazen zijn vaak bewonderd en zelfs bezongen, bijvoorbeeld door J.W.
Schulte Nordholt in zijn bundel uit 1961: Zoals in een woud zich de hemel / openbaart op een heldere herfstdag / in een wemeling van heldere kleuren / zo tussen de stammen der zuilen / ziet men omhoog naar 't verleden / hier in de Glazen verbeeld / Hier dacht ik, hier is het hart / en nergens anders dan hier / hier is het hart van ons land / Waar het licht van de hemel straalt / door de schoonheid van het verleden / waar onze vaderen staan / als getuigen rondom ons heen / van de vrijheid die ons behoort / Oranje er midden in.
De glazen vormden al in de zeventiende eeuw een toeristische trekpleister. De toeristen kwamen in steeds grotere aantallen, zodat het kerkbestuur al in 1728 besloot een speciale rondleider aan te stellen, namelijk Adrianus Havezaat. Deze functie bestaat nog steeds en wordt tegenwoordig uitgeoefend door onder anderen de koster, de kerkarchivaris en de auteur van dit hoofdstuk. Ongeveer in het midden van de achttiende eeuw werd besloten aan de bezoekers entreegeld te vragen. Aan de hand van de ontvangen bedragen kan worden berekend dat de glazen toen jaarlijks door 2.800 tot 3.000 personen werden bezocht (Dolder, Tekenstift, 1998, 26).
De glazen zijn in vijf groepen te onderscheiden. De oudste zijn de zogenaamde Apostelglazen in de lichtbeuk van het koor (1530-1560), waarvan sommige de brand van 1552 hebben overleefd. De tweede groep vormen de Regulierenglazen (1556-1559). Deze glazen werden in 1580 uit het Regulierenklooster naar de Janskerk overgebracht en worden sinds 1934 tentoongesteld in de vensters van de Van der Vormkapel achter het koor. De derde groep vormen de glazen die tussen 1555 en 1572 zijn gemaakt, dus vóór de Reformatie. Deze glazen bevinden zich in het koor, het transept en het oostelijke gedeelte van het schip. De vierde groep dateert van de jaren tussen 1594 en 1604 en bevindt zich in het westelijke gedeelte van het schip. De vijfde groep wordt gevormd door alle latere gebrandschilderde glazen.
Van bijna alle glazen zijn de kartons, de ontwerptekeningen op ware grootte, bewaard gebleven. (Rijksen, Inventaris Kartons, 1967) Met het oog op restauraties
| |
| |
75 Plattegrond van de Janskerk met de nummering van de glazen.
APOSTELGLAZEN
51 Christus als Salvator Mundi (omstreeks 1555-1560). Atelier Dirck Crabeth
50 Petrus (1530-1540)
52 Andreas (1555-1560). Atelier Dirck Crabeth
49 Johannes (1530-1540)
53 Jacobus Maior (1923). Atelier 't Prinsenhof
48 Thomas (1555-1560). Atelier Dirck Crabeth
54 Thaddeus (1921-1922). Atelier 't Prinsenhof
47 Philippus (1530-1540)
55 Bartholomeus (1530-1540)
46 Jacobus Minor (1530-1540)
56 Simon (1921-1922). Atelier 't Prinsenhof
45 Mattheus (1530-1540)
57 Matthias (1921-1922). Atelier 't Prinsenhof
REGULIERENGLAZEN
Al deze glazen zijn van Dirck Crabeth en zijn atelier
58 De Gevangenneming (1556). Schenker: Jan G. Heye, burgemeester van Gouda, met zijn vrouw en kinderen
59 De Bespotting (1556). Schenker: Dirck C. van Reynegom, rentmeester van de Goudse Haventol
60 Jezus door Pilatus aan het Volk Getoond (1556). Schenker: Nicolaas Ruysch, thesaurier van Oudmunster in Utrecht
61 De Kruisdraging (1559). Schenker: Nicolaas van Nieuwland, wijbisschop en deken van Sint Marie in Utrecht
62 De Opstanding (omstreeks 1557). Schenker: Robert Janszoon, prior van het Margrietklooster in Gouda
63 De Hemelvaart (omstreeks 1557). Schenker: Willem Jacobszoon, overste van het Mariaklooster in Gouda
64 De Uitstorting van de Heilige Geest (1557). Schenker: Thomas Hermanszoon, overste van het klooster Mariënpoel bij Leiden
GLAZEN VAN VOOR DE HERVORMING (1555-1571)
5 De Koningin van Scheba bezoekt Koning Salomo (1561) van Wouter Crabeth. Schenker: Elburga van Boetzelaer, abdis van Rijnsburg
6 Judith onthoofdt Holofernes (1571) van Dirck Crabeth. Schenker: Jean de Ligne, graaf van Aremberg, stadhouder van de noordelijke provincies, met zijn vrouw
7 De Inwijding van de Tempel door Salomo en het Laatste Avondmaal (1557) van Dirck Crabeth. Schenkers: Filips II, koning van Spanje, graaf van Holland en Mary Tudor, koningin van Engeland
8 De Bestraffing van de Tempelrover Heliodorus (1566) van Wouter Crabeth. Schenker: Erik, hertog van Brunswijk, grootcommandeur van de Duitse Orde en heer van Woerden
9 De Aankondiging van de Geboorte van Johannes de Doper (1561) van Digman Meynaert, naar ontwerp van Lambert van Noort. Schenker: Dirck C. van Hensbeek, burgemeester van Gouda
11 De Geboorte van Johannes de Doper (1562) van Digman Meynaert en Hans Scrivers, naar ontwerp van Lambert van Noort. Schenker: Herman Lethmaet, deken van Sint Marie en vicaris-generaal van de bisschop van Utrecht
12 De Geboorte van Jezus (1564) van Wouter Crabeth. Schenker: het kapittel van Oudmunster
13 De Twaalfjarige Jezus in de Tempel (1559-1561) van Digman Meynaert en Hans Scrivers naar ontwerp van Lambert van Noort. Schenker: Petrus van Suyren, abt van het norbertijnerklooster Mariënwaard bij Beesd
14 De Prediking door Johannes de Doper (1562) van Dirck Crabeth. Schenker: Robert van Bergen, proost van Oudmunster te Utrecht
15 De Doop van Jezus door Johannes (1555) van Dirck Crabeth. Schenker: Joris van Egmond, bisschop van Utrecht
16 Het Getuigenis van Jezus over Zichzelf of Jezus' Eerste Prediking (1556) van Dirck Crabeth. Schenker: Cornelis van Mierop, domproost en deken van Oudmunster te Utrecht
17 Johannes de Doper bestraft Herodes (1556) van onbekende ontwerper. Schenker: Wouter van Bylaer, balijer van de Johannieter Orde in Utrecht
18 De Vraag vanwege Johannes de Doper aan Jezus (1556) van Dirck Crabeth. Schenkers: De nazaten van Gerrit Heye Gerritszoon, burgemeester van Gouda
19 De Onthoofding van Johannes de Doper (1570) van Willem W. Thybaut. Schenker: Hendrik van Zwolle, commandeur van de Johannieter Orde in Haarlem
22 De Tempelreiniging (1567) van Dirck Crabeth. Schenker: Prins Willem van Oranje, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, en zijn vrouw Anna van Saksen
23 De Offerande van de Profeet Elia en De Voetwassing (1562) van Wouter Crabeth. Schenker: Margaretha van Parma, landvoogdes der Nederlanden
24 Philippus Predikend, Genezend en Dopend (1559) van Dirck Crabeth. Schenker: Graaf Philippe de Ligne, heer van Wassenaar
30 Jona en de Walvis (1565) van Dirck Crabeth. Schenker: Het gilde van viskopers
31 Bileam en de Sprekende Ezelin (voor 1572) uit het atelier van Dirck Crabeth. Schenker: Het gilde van vlees- of beenhouwers
GLAZEN VAN NA DE HERVORMING (1594-1604)
1 De Vrijheid van Consciëntie (1596) van glazenier Adriaen G. de Vrije naar ontwerp van Joachim Uutewaal. Schenker: De Staten van Holland
2 De Inneming van Damiate (1596-1597) van Willem W. Thybaut. Schenker: de stad Haarlem
3 De Maagd van Dordrecht (1597) van Gerrit G. Cuyp. Schenker: de stad Dordrecht
4 Wapenraam van Rijnland (1596) van Adriaen G. de Vrije naar ontwerp van een onbekend meester. Schenker: Hoogheemraadschap van Rijnland
25 Het Ontzet van Leiden (1604) van Dirck Verheyden (na zijn dood Dirck van Douwe) naar ontwerp van Ysaac C. van Swanenburg. Schenker: de stad Delft
26 Het Ontzet van Samaria (1601) van Cornelis C. Clock naar ontwerp van Ysaac C. van Swanenburg. Schenker: de stad Leiden
27 De Farizeeër en de Tollenaar (1597) van Cornelis Y. Kussens naar ontwerp van Hendrick de Keyser. Schenker: de stad Amsterdam
28 Jezus en de Overspelige Vrouw (1601) van Claes J. Wytmans, mogelijk naar eigen ontwerp. Schenker: de stad Rotterdam
29 Koning David en de Christelijke Ridder (1596) van Adriaan G. de Vrije, mogelijk naar eigen ontwerp. Schenkers: de steden van Hollands Noorderkwartier
32-44 Het Stadswapen van de Stad Gouda (1593-1594) van Jacob C. Kaen, Jasper Gieliszoon, Cornelis Leuniszoon en Adriaen G. de Vrije. Schenker: de stad Gouda.
GLAZEN VAN DE ZEVENTIENDE EN DE TWINTIGSTE EEUW
1 A, B en C Mozaïekglas (drie gedeelten uit 1934-1936) van atelier 't Prinsenhof te Delft
8 A Mozaïekglas in de Meurskapel (1989) van atelier Bogtman te Haarlem
10 De Aankondiging van de Geboorte van Jezus (1655) van Daniël Tomberg en Albert Merinck. Schenker: de vroedschap van Gouda
11A Wapenraam in de Coolkapel (1687) van Albert Merinck. Schenker: Aemilius Cool, burgemeester van Gouda
20 en 21 Mozaïekglazen (1929-1933) van atelier 't Prinsenhof te Delft
22 Schenkersdeel (1657) van Daniël Tomberg. Schenker: de vroedschap van Gouda
28A Het Bevrijdingsglas (1947) van Charles Eyck. Schenker: de Nederlandse bevolking
B Gedenkraam Restauratie Schouten (1935) van D. Boode en L.J. Knoll. Schenkers: de sponsors van de restauratie (1920-1935)
C De Herbouw van de Tempel (1920) van H. Veldhuis en L.J. Knoll. Schenkers: de sponsors van de restauratie (voor 1920)
| |
| |
van de glazen vroegen de kerkmeesters de originele werktekeningen steeds op. Zo werd bij de betaling van het karton van de stad Delft, glas 25 uit 1604, vermeld: ‘welck patroon hem is afgeeyst omdat de reparatie van t glas tot alle tyen daernae gedaen soude mogen worden’ (Tresoriersrekening in het stadsarchief, 1604, 258 verso). Tussen 1674 en 1726 lieten zij voor dat doel ook tekeningen op kleinere schaal van de glazen vervaardigen, zelfs in kleur. Deze werden gemaakt door onder anderen Christoffel Pierson (1631-1714), Arent Lepelaer (1642-1732) en Julius Caesar Boëthius (1698-1737). Pieter Tanjé (1706-1761) maakte van een aantal tekeningen kopergravures (Dolder, Tekenstift, 1998). De bekendste serie is die van Christoffel Pierson uit de jaren 1674-1676. Deze kartons en natekeningen zijn gebruikt bij de verschillende restauratiecampagnes van de glazen.
De Apostelglazen in de lichtbeuk van het koor mogen dan wat stijl betreft tot de renaissance worden gerekend, in iconografisch opzicht volgen ze de middeleeuwse traditie. Na het midden van de zestiende eeuw is ook de iconografie niet meer traditioneel, want alle glazen uit de periode 1555-1604 zijn vervuld van de geest van het zogenoemde bijbels humanisme, de geleerde wereld van mensen als Erasmus die de kunst van kort voor de Reformatie heeft beïnvloed. De aandacht in de taferelen is verschoven van scholastieke hiërarchie naar de menselijke aspecten van de bijbelverhalen. Wanneer Dirck Crabeth in glas 16 de rivier de Jordaan afbeeldt, dan zien we, schreef Rijksen, ‘de lisdodde, het riet en de stommel met zijn uitspruitende twijgen, zoals hij ze zag langs de boerensloten rond Gouda’ (Rijksen, Kerkeglas, 1947, 117). De aandacht voor de menselijke aspecten in de bijbel blijkt bijvoorbeeld uit glas 11, waarin de pas geboren Johannes wordt gewassen met de luiermand er direct naast. Het bijbelverhaal wordt hier in het leven van alledag gesitueerd. De schenker van dit glas was de Gouwenaar Herman Lethmaet, deken van de Sint Marie in Utrecht en vriend van Erasmus. Lethmaet was een geleerde die zich inzette voor de verbetering en versterking van de ene katholieke, apostolische, roomse Kerk, zoals blijkt uit zijn in 1544 in Bazel gepubliceerde traktaat over de vernieuwing van de godsdienst: De Instauranda Religione (Kölker, Lethmatius, 1964).
De glazen van na de brand van 1552 weerspiegelen dus een mentaliteitsverandering in de geloofsbeleving, waarbij de menselijke kanten van het bijbelverhaal meer werden benadrukt. Over de samenhang van de verschillende voorstellingen en hun iconografische traditie is recentelijk meer duidelijk geworden. Zo heeft Xander van Eck aangetoond dat Dirck Crabeth voor zijn ontwerpen van de voorstellingen in de kooromgang, die het leven van Johannes de Doper als voorbereider van Christus tot onderwerp hebben, gebruik moet hebben gemaakt van het in 1537 in Antwerpen gepubliceerde boek Dat leven ons Heeren van Willem van Branteghem. De iconografische samenhang in het koor is duidelijk, zowel in de lichtbeuk als in de omgang. In het transept is die samenhang moeilijker te doorgronden, maar ook hier ligt een programma aan de voorstellingen ten grondslag. In het Koningsglas (7), zo genoemd omdat koning Filips II het glas schonk, wordt Salomo opgevoerd als voorbeeld van een wijs vorst, met wie Filips zichzelf graag wilde vergelijken. Koning Salomo ontvangt een teken van vuur van Gods macht (2 Kronieken 7). In Het Laatste Avondmaal daaronder is te zien hoe Filips naamgenoot, de apostel Philippus, Christus om een teken vraagt: ‘Domine ostende nobis Patrem et sufficit nobis’, waarop Christus antwoordt: ‘Philippe, qui videt me, videt et patrem’ (Evangelie van Johannes 14:8-9). Wat betreft de relatie tussen Salomo en de voorstelling van Jona die uit de Walvis stapt in raam 30, verwijst Van Eck naar het evangelie volgens Mattheus (12:38-42), waarin Christus zichzelf met Jona en met Salomo vergelijkt. In de zuidelijke transeptarm vertoont de iconografie ook een programmatische samenhang rond voorstellingen uit het Oude en het Nieuwe Testament. Zo is de Offerande van Elia een teken van Gods aanwezigheid in de wereld en de Voetwassing een teken van Gods plan met de wereld. Waar Christus meer dan Salomo wordt genoemd in het Koningsglas (Ecce
plus quam Salomon hic), wordt Christus aan de zuidzijde van het transept uitgebeeld als de uitvoerder van Gods bedoelingen met de wereld: Christus als overwinnaar van de Oude Wet (Eck, Iconographic Program, 1997 en Christiane Coebergh-Surie).
De negen glazen die tussen 1594 en 1604 zijn gemaakt ademen de geest van de Nieuwe Tijd. De onderwerpen zijn wereldlijker en tevens rijk aan exempla (leerrijke voorbeelden) naar het model van het humanisme in de protestantse tijd. Het is de wereld van mensen als Dirck Volckertszoon Coornhert, François Vranck en Herman Herbertszoon. Coornhert werd wegens zijn libertijnse geschriften uit Haarlem en Delft verbannen. Hij vluchtte in 1588 naar het tolerantere Gouda, waar hij in
| |
| |
76 Glas 51: Christus als Verlosser van de Wereld (1555-1560) uit het atelier van Dirck Crabeth.
1590 stierf (Bonger, Coornhert, 1978). Vranck was stadspensionaris van Gouda en schreef in 1587 een invloedrijke verhandeling over het staatsrecht van de nieuwe Republiek onder de titel Deductie of Corte Vertoninghe. ‘In geen enkele stad in Holland was het gevoel van soevereiniteit zo sterk ontwikkeld als in Gouda’, schreef J. Huges in zijn dissertatie over Vranck (Huges, Vranck, 1909). Herman Herbertszoon verzette zich tijdens zijn ambtsperiode als predikant van de Janskerk (1582-1607) tegen het leerstellige calvinisme, waardoor zijn positie in Gouda alleen maar door de persoonlijke steun van de hofpredikant Johannes Uytenboogaert kon worden voortgezet tot zijn dood in 1607. Gouda was toleranter dan de meeste andere Hollandse steden, maar aangezien de schenkers van de glazen uit deze periode niet uit Gouda kwamen, mag men natuurlijk niet stellen dat deze glazen een reflectie zijn van de vrijdenkende houding van de Goudse bevolking. De politieke macht die de stadsregering wilde tonen in hun glazen, moet niet worden onderschat (Abels, Politiek Manifest, 1999). De glazen uit deze periode staan ook in het teken van de Tachtigjarige Oorlog, die gevoerd werd op grond van de overtuiging dat de zege van God rustte op de Verenigde Republiek: ‘de eigen staatkundige gebeurtenissen worden hierin als het ware heilige geschiedenis’, zo vatte Rijksen dit theocratisch nationalisme samen. In het door de stad Leiden geschonken glas (26) is het ontzet van Samaria uitgebeeld, met daaronder de woorden ‘in de welcke claerlicken blijckt zijn mogende handt in 2481 tusschen beijden verloopen
| |
| |
77 Karton van een gedeelte van glas 8 met de Tempelroof van Heliodorus.
78 Karton met het portret van Willem van Oranje uit glas 25.
jaren geensins vercort te zijn.’ Met andere woorden, zoals God 2481 jaar geleden Samaria hielp, zo hielp Hij bij het ontzet van Leiden in 1574.
Volgens middeleeuws gebruik was het koor gereserveerd voor de geestelijkheid en daar, in de kooromgang, bevinden zich dan ook de glazen die door geestelijke hoogwaardigheidsbekleders zijn gesticht. De lichtbeuk van het koor is, eveneens volgens middeleeuwse traditie, gereserveerd voor de afbeeldingen van de twaalf apostelen met Christus in het midden. Het transept en het schip is voor wereldlijke vorsten, onder anderen koning Filips II van Spanje, regentes Margaretha van Parma en stadhouder Willem van Oranje. Er is ook een verschil tussen de noordkant en de zuidkant van het schip. Aan de noordgevel van het transept bevindt zich het zogenoemde Koningsglas van de schenker Filips II en aan de zuidzijde het Hertoginneglas van Margaretha van Parma. Aan de noordzijde bevinden zich ook
| |
| |
79 Tekening van Christoffel Pierson uit 1674 van de gebrandschilderde glazen die in 1580 waren overgebracht uit het Regulierenconvent naar de kooromgang van de Janskerk. In 1934 zijn de glazen verplaatst naar de Van der Vormkapel.
80 Tekening van glas 12 met aanduiding van wat tijdens de restauratie van 1899-1936 werd vernieuwd. Alleen de donkere gedeelten zijn oud, het wit is nieuw.
het Statenglas en de glazen van de oudste steden van Holland, aan de zuidzijde die van de steden die een lagere plaats in de hiërarchie innamen. Er waren vaste regels voor de grootte van de glazen en hun plaats in de kerk (Tongerloo, IJsselstein, 1982, Ruyven, Edam, 1994 en Groot, Domkapittel, 1993). Ook in de zeventiende eeuw nog moest een glas worden geplaatst ‘in ordentelycke rangh’ en ‘op zijn behoorlicke plaets’.
| |
| |
81 Portret van Herman Lethmaet in het glas dat hij schonk. In de cartouche staat: Voor de heer Hermanus Lethmatius, Gouwenaar, een der eersten onder de hoogleraren van de gelauwerde Sorbonne en kanunnik en deken van de Utrechtse kerk Sint Marie, hebben zijn erfgenamen dit in plaats van een gedenkteken doen stellen, 1562, de laatste mei. Schenkersdeel van glas 11 (De Geboorte van Johannes de Doper), naar ontwerp van Lambert van Noort (1562).
Een uitgebreide wetenschappelijke beschrijving van de glazen wordt geboden in het Corpus Vitrearum. Het eerste, in 1997 verschenen deel is gewijd aan de Apostelglazen en de Regulierenglazen. In het tweede deel heeft Zsuzsanna van Ruyven de glazen van na de Hervorming en die van Lambert van Noort beschreven en in het derde deel heeft Xander van Eck de veertien glazen behandeld die door Dirck en Wouter Crabeth tussen 1555 en 1572 zijn gemaakt. De gids van V. Pijls en anderen, getiteld De Goudse Glazen belicht, dateert van 1991.
| |
De kerkmeesters als opdrachtgevers
Direct na de grote brand van 1552, waarbij vrijwel alle gebrandschilderde ramen verloren waren gegaan, ook de ramen die door Lucas van Leyden zouden zijn ontworpen, besloten de kerkmeesters de gehele kerk opnieuw van gebrandschilderd glas te voorzien. De voorbereidingen begonnen in 1553 en het eerste glas werd in 1555 geplaatst. Naar middeleeuws gebruik werden hoogwaardigheidsbekleders benaderd om als schenkers op te treden. In Gouda, de zesde stad van Holland, waren dat de hoogste machthebbers van het gewest. De kerkmeesters bespraken de opdrachten met potentiële schenkers aan de hand van getekende ontwerpen. De onderwerpen lagen in grote lijnen vast. Zo moesten de glazen van de kooromgang het leven van Johannes de Doper als voorbereider van de komst van de Messias uitbeelden. En voor de uitbeelding van de Aanbidding der Herders (12) in de kooromgang hadden de kerkmeesters eerst een contract met Wouter Crabeth gesloten voor een ontwerptekening van wat al op ‘die rolle’, kennelijk een getekend of geschreven overzicht, was aangegeven. In dit ontwerp moest onder meer een afbeelding komen van ‘een Salvator zeer triumphantelick, met alsulcken wapenen ende knyelders als myn heeren van Oude Munster... believen sal’ (Rijksen, Kerkeglas, 1947, 64). Met de ontwerptekening, die men ‘vidimus’ noemde, werd vervolgens een bezoek aan de potentiële schenker gebracht, in dit geval het Kapittel van de Sint Salvatorkerk of Oudmunster in Utrecht.
De kerkmeesters sloten met de ontwerper en glasschilders contracten waarin het bedrag, de termijn van oplevering en het soort glas werden vastgelegd. De schenkers betaalden per oppervlak gebrandschilderd glas. Zo betaalden de kerkmeesters tussen 1559 en 1564 aan Wouter Crabeth voor zijn werk aan de glazen 23 en 12 ‘voor elcke voet’ respectievelijk tien- en elf en een halve stuiver en aan het atelier van Lambert van Noort (voor glas 13) negen en een halve stuiver per voet (Kesper, St.-Janskerk, 1901, 1, 8, folio 60 recto en I, 6, folio 53 verso). Dit kwam voor de drie glazen neer op respectievelijk ongeveer vierhonderd, tweehonderd en tweehonderd Carolusguldens, voor die tijd hoge bedragen. Als de schenkers met hun betaling draalden, wat nogal eens voorkwam, schoten de kerkmeesters voor. De kosten voor het maken van de kartons en voor de plaatsings van het glas, met ‘drinkgeld’ en soms een ‘glasmaal’, waren ook voor rekening van de kerkmeesters, in feite dus van de stad. Ook na de Reformatie wierven de kerkmeesters schenkers om de beglazing te kunnen voltooien (Vaandrager, Loterijen, 1992).
| |
De schenkers
De kerkmeesters, veelal leden van de vroedschap, zochten allereerst schenkers in de bisschopsstad Utrecht, want er bestonden met de hoge geestelijkheid aldaar vriendschappelijke betrekkingen. Op 29 oktober 1553 vertrok een deputatie uit de Goudse vroedschap naar Utrecht. Het gezelschap bestond onder anderen uit de volgende heren: Gijsbert Jan Martenszoon, burgemeester, Dirck Corneliszoon van Reynegom, bierbrouwer en Dirck Pieterszoon Crabeth, glasschilder. Hun opdracht was ‘om eenige glazen, reeds van den Deeken toegezegd, te verzoeken om die te stellen in de trans van het koor’ (Walvis, Beschrijving, 1714, II, 52-60). De genoemde deken was de in Gouda geboren Herman Lethmaet (1492-1555) die enige tijd in pauselijke dienst was geweest en na het overlijden van paus Adriaan VI in 1523 uit Rome naar Utrecht was teruggekeerd in zijn nieuwe functies van deken van Sint Marie en vicaris-generaal van de bisschop. De persoonlijke betrekkingen tussen de Goudse elite en hoge Utrechtse geestelijken zijn van groot belang geweest voor de gehele campagne, want de elite wilde in deze onzekere tijden haar positie zo sterk mogelijk maken (Noordegraaf. Macht en Mecenaat, 1996).
Het eerste glas werd geschonken door bisschop Joris van Egmond, gevolgd door Cornelis Vincentszoon van Mierop, die proost was van het domkapittel en tevens kanunnik van Oudmunster, en Robert van Bergen, de proost van het kapittel van
| |
| |
82 De schenker van glas 59, Dirck Corneliszoon van Reynegom, bierbrouwer en tolgaarder, met zijn zoon uit het atelier van Dirck Crabeth. Tekening op karton.
Oudmunster. Het glas van Lethmaet werd na zijn onverwachte dood geschonken uit zijn nalatenschap. Deze schenkingen vonden navolging bij de reguliere geestelijkheid, vooral bij abten en abdissen van schatrijke kloosters. Zo schonk Wouter van Bylaer, commandeur van de Johannieters te Utrecht, een glas, evenals zijn Haarlemse ambtgenoot Henrick Henrickszoon van Swol. Andere schenkers waren Petrus van Suyren, abt van het norbertijnerklooster Mariënweerd bij Beesd en Theodorus Spiering van Well, abt van de norbertijnen uit Berne bij Heusden. Hun glazen bevinden zich in de kooromgang.
De glazen van wereldlijke machthebbers bevinden zich in het transept en de zijbeuken van het schip. Het grote glas in de noordelijke transeptgevel werd geschonken door koning Filips II in zijn hoedanigheid als graaf van Holland. Het glas in de zuidelijke gevel was van landvoogdes Margaretha van Parma. In het transept bevinden zich ook de glazen die zijn geschonken door prins Willem van Oranje (22) en de hertog van Brunswijk (8). Het glas van de abdis van de adellijke benedictinessen te Rijnsburg, Elburga van den Boetzelaar, bevindt zich in de noordelijke zijbeuk van het schip (5) en dat van Philippe de Ligne, burggraaf van Leiden bevindt zich in de zuidelijke zijbeuk (24). De graaf van Ligne had een belangrijke positie als eigenaar van het tolrecht van de Gouwesluis, een belangrijke schakel in de binnenvaartroute tussen de Gouwe en de Rijn bij Alphen. In hun verzoekschrift aan de graaf maken de Goudse burgemeesters dan ook onomwonden melding van zijn revenuen uit de ‘toll op de doorvaert aldaer ontfangende’ (Kesper, St-Janskerk, 1901, 37).
De schenkers lieten zich, zoals gebruikelijk, afbeelden in het benedendeel van hun glas, waar zij hun vroomheid en wereldlijke macht tonen. Zij schonken ook uit dank voor hulpbetoon en dachten daarbij tevens aan eigen zielenheil en eeuwige memorie. Dit hulpbetoon was veelal een verplichting. Zo kreeg de kerk geen glas van het Utrechtse domkapittel, waarschijnlijk omdat het Goudse kerkbestuur vele jaren niet aan de Sint Maartensbelasting had voldaan (Tongerloo, Glasschenkingen, 1986, 161). Zowel geestelijke als wereldlijke machthebbers lieten zich met alle versierselen van hun hoge status afbeelden, waarbij de wapens, soms met zestien kwartieren, niet mochten ontbreken (Bruggencate, Heraldische gids, 1949 en Matthijs, Schenkers, 1979). De gilden schonken twee glazen (30 en 31).
Na de Hervorming traden de Staten van Holland en de steden als schenkers op. Ook zij toonden hun macht én goede bestuur. Soms uitten de steden hun verbondenheid in de strijd tegen Spanje, zoals de stad Dordrecht daarvan getuigt op haar glas 3: ‘Aan de heilige vriendschap met de vroedschap en het volk van Gouda, tot dusver vroom onderhouden en nog in het vervolg vroom te onderhouden, heeft de vroedschap en het volk van Dordrecht dit Glas toegewijd’. De vroedschap van Leiden noemde haar belang met zoveel woorden, namelijk dat zij het glas (26) gaf, omdat ‘die van der Goude den ingesetenen deser stede [Leiden]
83 Gedeelte uit glas 23: de Voetwassing naar ontwerp van Wouter Crabeth (1562).
| |
| |
84 Karton met de tekening van de echtgenote van D.C. van Reynegom, Aechte Jansdochter met haar dochter Mechtelt. Ze zijn gekleed in een huik of falie en houden, op kussens geknield, een rozenkrans in de hand.
dagelicx waeren gratificeerende in 't openen van de groote schepen ende pincken tot Leyden thuys hoorende’ (Gerechtsdagboek van Leiden E 1598-1604, folio 14 verso en 15 recto: 4 november 1598). De schenking was ook gedaan ‘uyt compassie ende nabuyrige mededogentheyt’ en ‘teneynde Godes H. Woordt wederomme bequamelicke mach worden vercondicht’, maar ook ‘dat die stadt daervan eer sal connen hebben’ (Gerechtsdagboek van Leiden, F, folio 114: 11 december 1605). De Goudse vroedschap had tachtig jaar eerder, bij de schenking van een glas aan de Laurenskerk in Alkmaar, ook blijk gegeven van wederzijds dienstbetoon: ‘omdat zijlieden altyt onse vriende zijn geweest aengaende onse bier’ (Geselschap, Oud Archief, 1965, 42, folio 52 verso).
| |
De kunstenaars
In het begin van de zestiende eeuw nam de invloed van de Franse monumentale glasschilderkunst af ten gunste van die in de Nederlanden (Boom, Glasschilderkunst, 1938). Tot omstreeks het vierde kwart van de zestiende eeuw werden gebrandschilderde ramen veelal nog gemaakt van gekleurd glas dat uit Bourgondië of Hessen afkomstig was. Het glas werd beschilderd met grijsbruine tot zwarte brandverf of grisaille en zilvergele verf, die onder zeer hoge temperaturen werd ingebrand. Hierna werden de verschillende glasdelen verbonden door lood, dat ook werd aangewend om de figuraties te accentueren. Men kende reeds het gebruik van de diamant in plaats van het gruisijzer, en ook ‘plaqué’, waarbij delen van het gekleurde glas werden weggeslepen en een dunne laag anders gekleurd glas werd aangebracht. Men ging steeds grotere glasoppervlakken benutten voor de voorstelling of de historie.
De overgang van het middeleeuwse glas-in-lood naar de nieuwe methode van blank beschilderd glas, betekende een grote verandering. Die was mogelijk geworden dankzij de nieuwe, transparante emailverven. Loodverbindingen waren hierbij niet strikt meer nodig. In Gouda is bij de glazen van na de Hervorming die nieuwere en goedkopere techniek minder toegepast dan in andere Hollandse steden uit die tijd (Ruyven, Edam, 1994). Ook werd in Gouda het figuratieve karakter gehandhaafd, het wapengenre behoort tot de uitzonderingen. De reden ligt waarschijnlijk in de zorg voor een zekere eenheid tussen de glazen van vóór en na de Hervorming.
De belangrijkste glasschilders van vóór de Hervorming waren Dirck en Wouter Crabeth. Bij de gebroeders Crabeth waren ontwerp en uitvoering in één hand. In de grote ateliers van Antwerpen, maar toch ook al bij Jan van Scorel, bestond een grote mate van specialisatie. Er waren ontwerpers, inventores, zoals Lambert van Noort, en de eigenlijke glasschilders of glasschrijvers.
Dirck Crabeth (omstreeks 1505-1574) was al voor 1552 een beroemd glasschilder. Zo ontwierp en schilderde hij in 1547 het Keizersglas voor de Sint Jacobskerk in Den Haag. Zijn werk staat in de traditie van kunstenaars als Jan Swart uit Groningen en Maarten van Heemskerck uit Haarlem, beiden leerlingen van Jan van Scorel. Hun voorbeelden waren de grote meesters van de Italiaanse renaissance, zoals Rafaël en Michelangelo. Dat geldt ook voor de Leidse glasschilders Cornelis Engelbrechtszoon en Lucas van Leyden, hun Haarlemse vakgenoten Willem Dirckszoon Thybaut en Jacob Corneliszoon van Oostsaanen uit Amsterdam. De invloed uit Italië kwam wat betreft de glasschilderkunst via Brussel, Antwerpen en Rouaan (Boom, Monumentale Glasschilderkunst, 1940. Helbig, Vitreaux, 1974). Wouter Crabeth (omsteeks 1520-1589), die vijftien jaar jonger was dan zijn broer Dirck, was bedrevener in het ontwerpen van groepen menselijke figuren dan Dirck die sterker was in het coloriet.
Lambert van Noort (omstreeks 1520-1570 of 1571), leerling van Jan van Scorel, was geen glasschilder, maar maakte wel ontwerpen voor gebrandschilderd glas. Voor zijn dertigste jaar trok hij van Amersfoort naar Antwerpen en van daaruit schijnt hij ook een reis naar Italië te hebben ondernomen. Zijn werk sluit aan bij dat van Pieter Aertsen en Jan Swart, eveneens leerlingen van Van Scorel en ook werkzaam in Antwerpen. Rond 1555 ontwierp Lambert van Noort twee glazen in de Mariakapel van de Oude Kerk in Amsterdam, waar Dirck Crabeth ook een glas ontwierp en uitvoerde (Ruyven, Lambert van Noort, 1990 en 1995).
Als belangrijke ontwerpers na de Hervorming zijn te noemen Gerrit Gerritszoon Cuyp uit Dordrecht, Hendrick de Keyser uit Amsterdam, Ysaac van Swanenburg uit Leiden, Willem Willemszoon Thybaut uit Haarlem, Adriaen Gerritszoon de Vrije uit Gouda en Joachim Uutewael uit Utrecht.
| |
| |
| |
Restauraties
Glas is zeer kwetsbaar en kort na de voltooiing van de glazen moesten er dan ook al reparaties worden uitgevoerd. Wouter Crabeth herstelde zelfs al het glas dat zijn in 1574 overleden broer had gemaakt. Wouter overleed in 1589 en daarna hebben regelmatig herstellingen plaatsgevonden, in de twintigste eeuw gevolgd door een grootscheepse restauratie (Dolder, Unieke Restauratie, 1992. Lamboo, Restauratie Schouten, 1990). De glazen zijn sinds 1989 beschermd door middel van een uitwendige beglazing. Ze zijn met uitzondering van glas 10, dat in de zeventiende eeuw door een storm werd verwoest, nooit getroffen door ernstige rampen. Bij de beeldenstorm van 1566 werden de gebrandschilderde ramen in Holland veelal gespaard. Wel werden in 1621 delen van de glazen 7, 15 en 23 verwijderd, omdat ze niet strookten met de godsdienstige opvattingen van de ‘precieze’ predikanten. Het ging om een ‘afgodische schilderie, gefigureert met God den vader in de gedaente van een oudt man’ en ook om een ‘paapse genadestoel’, de Heilige Drieëenheid. Ze werden voor een deel teruggebracht bij de grote restauratie in het begin van de twintigste eeuw (Rijksen, Veranderingen, 1950).
In de Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden van 1744 wordt vermeld dat de glazen ‘door de lugt, hagel en onweer merkelijk beschadigd en vrij wat van de oorspronkelijke luister verloren hebben’. Naast het geweld van de elementen, heeft glas het meest te lijden van vocht dat in de vorm van condens corrosie, afbladdering en blaas- en putvorming veroorzaakt (Crèvecoeur, Kwetsbaar glas, 1990). In de achttiende is nog wel gerestaureerd, maar meestal ondeskundig en in de negentiende eeuw werd het glas-in-lood min of meer aan zijn lot overgelaten, zodat de meeste kerken alleen nog maar blank glas hadden. De belangstelling voor gebrandschilderd glas nam aan het einde van de negentiende eeuw weer toe, wat in Gouda tot een geweldig omvangrijke restauratiecampagne heeft geleid: tussen 1899 en 1936 heeft Jan Schouten in het atelier 't Prinsenhof te Delft alle ramen op zeer grondige wijze gerestaureerd. Hij heeft alle vroegere restauraties ongedaan gemaakt, waardoor het meeste glas niet ouder is dan de twintigste eeuw. De restaurateur heeft van alle glazen tekeningen gemaakt en daarop al het vernieuwde glas aangegeven. Dat er zo veel werd vernieuwd, is voor een deel het gevolg van zijn opvatting dat een reconstructie van de oorspronkelijke toestand moest worden nagestreefd. Hierbij baseerde hij zich op de bewaard gebleven kartons (Hilkhuijsen, Jan Schouten, 1990). De overgebleven scherven oud glas zijn toegepast in abstracte composities, zoals in de ramen 20 en 21. Over de conserverende maatregelen van 1984-1989, die door het Atelier Bogtman in Haarlem werden uitgevoerd in samenwerking met het Centraal Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en Wetenschap te Amsterdam is uitgebreid bericht in het in 1990 uitgebrachte boek Glans der Goudse Glazen (Bogtman, Glans, 1990).
| |
De Apostelglazen
De glazen in de lichtbeuk van het koor (45-57) zijn de oudste figuratieve gebrandschilderde kerkramen in Nederland, met uitzondering dan van de vier die door J.L. Schouten in het begin van de twintigste eeuw naar oude voorbeelden zijn gereconstrueerd. Elk raam bevat een apostel met zijn attributen en een gedeelte van de Apostolische geloofsbelijdenis, het Credo. Met Christus als Salvator Mundi (Redder van de wereld) in het raam van de sluitingszijde, staan de apostelen als twaalf heiligen om het priesterkoor heen, een variatie op hun gebruikelijke plaats tegen de twaalf pijlers rond het koor.
Voor een deel zijn de Apostelglazen van vóór de brand van 1552. Dat geldt voor de ramen 45-47, 49, 50 en 55, die dateren van 1530-1540 en van een onbekende glazenier zijn. Deze groep vormt een stilistische eenheid: de apostelen staan in sierlijke omlijsting, op een vloertje van plavuizen, waardoor diepte wordt gesuggereerd. Voor de omraming zijn balusters en voluten toegepast en andere gebruikelijke ornamentiek van de Renaissance in de Nederlanden. De relatieve verkorting van armen en handen herinneren aan de groep kunstenaars rond Jan van Scorel en sommige glazen tonen gelijkenis met houtsneden uit de Antwerpse Vorstermanbijbel van 1528 (Harten, Corpus Vitrearum, 1997, 34 en 35).
De overige glazen dateren van kort na de brand van 1552 en komen uit het atelier van Dirck Crabeth. Deze glazen, genummerd 48, 51 en 52, die tussen 1555 en 1560 zijn gemaakt, bevatten grotesken en rolwerkmotieven zoals we die kennen uit de voorbeeldboeken van Hans Vredeman de Vries. Glas 51 stelt, zoals gezegd,
| |
| |
Christus voor als Salvator Mundi. Glas 48 is over het gehele oppervlak beschilderd. Het is vermoedelijk geschonken door Jodocus Bourgeois, die hier knielend voor Sint Thomas staat afgebeeld, maar het kan ook zijn geschonken door Johannes 't Sanctius wiens wapen zich in het glas bevindt. Bourgeois, pastoor van de kerk van 1556 tot 1571 was een trouw volgeling van de Inquisitie, in tegenstelling tot de tolerante Goudse vroedschap. 't Sanctius zou een belangrijke rol hebben gespeeld bij de herbouw van de kerk na 1552 (Hibben, Revolt, 1983, 34 en 35).
De vier glazen die tussen 1921 en 1923 in het atelier 't Prinsenhof te Delft geheel nieuw zijn gemaakt, ontlenen hun vormen aan oude ontwerpen en aan de bewaard gebleven Apostelglazen.
Behalve glas 48 zijn de oorspronkelijke glazen waarschijnlijk alle bekostigd door de kerkmeesters van de Sint-Jan (Harten, Corpus Vitrearum, 1997, 36).
| |
De Regulierenglazen
De zeven glazen (58-64) uit het Augustijner Regulierenklooster, waar Erasmus aan het eind van de vijftiende eeuw woonde en werkte, dateren van 1556-1559. Ze werden geschonken aan het klooster toen het vanuit de buurtschap Stein naar Gouda verhuisde. Na afbraak van het klooster in 1580 werden de relatief kleine glazen (4 × 1.2 meter) in de twee nog niet met gebrandschilderd glas gevulde ramen van de kooromgang van de Sint Janskerk aangebracht. Ze bevonden zich ter plaatse van de glazen 20 en 21. Tot 1934 vormden ze de afsluiting van de cyclus over het leven van Johannes de Doper als wegbereider van Jezus. In dat jaar werden de zeven glazen in de speciaal daarvoor gebouwde Van der Vormkapel geplaatst, waar zij nu op ooghoogte te zien zijn. Door de vele restauraties zijn de huidige glazen grotendeels het product van het atelier van J.L. Schouten te Delft. Ze konden in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht dankzij de kartons, die in 1580 en 1581 eveneens in het bezit van de kerkmeesters waren gekomen.
De reeks bevat vier passieglazen (58-61) en voorts De Opstanding (62), De Hemelvaart (63) en De Uitstorting van de Heilige Geest (64). Het oorspronkelijke plan voor de kloosterkapel bevatte elf glazen. In het centrum daarvan was waarschijnlijk De Kruisiging bedoeld (Harten, Corpus Vitrearum, 1997, 108 en 109).
Evenals de grote glazen van vóór de Hervorming tonen deze glazen bijbelse taferelen in de wereld van de zestiende eeuw. Zo vindt de uitstorting van de Heilige Geest, ‘die het gehele huis vulde’ (Handelingen 2:2) plaats in een Hollandse huiskamer. De ornamentiek van grotesken, kariatiden en rolwerk is ontleend aan Antwerpse kunstenaars als Cornelis Floris en Hans Vredeman de Vries. Ornament, stijl, compositie, techniek en kleur zijn typisch voor het atelier van Dirck Crabeth. Er zijn vele overeenkomsten met de Apostelglazen van Dirck Crabeth, en ook met diens grote glazen.
| |
Vóór de Hervorming
De beroemdste glazen zijn die uit de periode 1555-1572. Op twee uitzonderingen na zijn de drieëntwintig glazen ontworpen door de gebroeders Crabeth en Lambert van Noort.
In vergelijking met de Apostel- en de Regulierenglazen die nog de middeleeuwse iconografische schema's volgden, geven de glazen van vóór de Hervorming blijk van een nieuwe, meer verhalende opzet, wat zoals gezegd te maken heeft met de ontwikkeling van humanistische bijbelstudies. Voor de composities hebben de ontwerpers gebruik gemaakt van recente bijbelillustraties, zoals de 186 houtsneden van Lieven de Witte in Dat Leven Ons Heeren van Willem van Branteghem uit 1537 (Eck, Iconographic Program, 1997 en Veldman, Verbeelde Boodschap, 1989).
In het koor wordt de cyclus over Johannes de Doper als wegbereider van Christus geopend met de Aankondiging van de Geboorte van Johannes (9). Het ontwerp is van Lambert van Noort en hij volgde de beschrijving van het Evangelie volgens Lucas. Het slaapvertrek, waar Zacharias en Elisabeth knielend voor hun bed om kinderzegen vragen, gaat over in het tempelcomplex, waar Zacharias geconfronteerd wordt met de engel des Heren ‘staande ter rechterzijde van het reukaltaar’. Hij gelooft de boodschap niet, en wordt met stomheid geslagen.
Glas nummer 10 bevatte oorspronkelijk de voorstelling van de Aankondiging van de Geboorte van Christus, maar dit glas is verloren gegaan. De huidige voorstelling dateert uit de zeventiende eeuw (Ruyven, Verdwenen Glasraam, 1989). Eveneens van Lambert van Noort is de Geboorte van Johannes de Doper (11).
| |
| |
85 De Doop van Jezus door Johannes op glas 15 van Dirck Crabeth uit 1555. De schenker van dit glas was de bisschop van Utrecht, Joris van Egmond.
86 Joris van Egmond met zijn schutspatroon Sint Maarten met de bedelaar op glas 15.
Verschillende gebeurtenissen na de geboorte zijn in één tafereel verenigd: ‘En allen die het hoorden zeiden: Wat zal er van dit kind worden? Want de hand des Heren was met hem’ (Lucas 1:66). In glas 12, de Geboorte van Jezus, schildert Wouter Crabeth het verhaal volgens Lucas 2. De herders dragen zestiende-eeuwse muziekinstrumenten. De os en de ezel die, in tegenstelling tot het volk Israël, ‘hun meester kennen’ verwijzen naar de profeet Jesaja (Jesaja 1:3). Op het tweede plan wordt het Kind gevoed door een vrouw gezeten in een bakermand of op een bakermat. In het schenkersdeel zien we de kanunniken van Oudmunster in vol ornaat aan weerszijden van Christus als Salvator Mundi. In de overeenkomst met de kerkmeesters was nadrukkelijk bepaald dat ‘onder die historie sal comen een Salvator zeer triumphantelick’.
De cyclus vervolgt met de Twaalfjarige Jezus in de Tempel (13) naar ontwerp van Lambert van Noort. In verschillende taferelen wordt Lucas 2: 41-52 verbeeld: ‘Allen nu, die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en zijn antwoorden’. Op de achtergrond staat, klein weergegeven, de figuur van Johannes de Doper. Voorwaarde in de opdracht voor dit glas was namelijk dat ‘die hystorie sal wesen van Jesus onder de doctoren ende Sint Jan gaende in de woestine’ (Kesper, St.-Janskerk, 1901, I, 6, rekening uit 1559, folio 53 verso). In de schenkersrand knielt Petrus van Suyren, abt van het norbertijnerklooster Mariënwaard, voor Maria en het Kind, met onder de Madonna een Satansfiguur.
Dirck Crabeths grootste kunstwerk zijn de drie glazen in de koorsluiting met de voorstellingen van de hoogtepunten uit het leven van Johannes de Doper, nummers 14, 15 en 16. In glas 14 is de Prediking door Johannes de Doper afgebeeld. In glas 15, voorstellend de Doop van Jezus door Johannes, zien we Jezus op het moment ‘dat Hij opsteeg uit het water... En zie, een stem uit de hemel sprak: Deze is mijn zoon, de Geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. Hoort Hem (Mattheus 3: 16, 17 en 17:5). Op de achtergrond staat Johannes die spreekt: ‘Zie het Lam Gods’ (Johannes 1: 29 en 36). Achter de schenker werpt Sint Maarten een gouden muntstuk in de nap van de bedelaar. In het gebedenboek van de schenker staat, nauwelijks leesbaar: ‘Gij zijt getuigen van deze dingen’ (Lucas 24: 48).
In glas 16 is het Getuigenis van Jezus over Zichzelf afgebeeld volgens Johannes
| |
| |
5: 33-37, een voorstelling die bekend is als Jezus' Eerste Prediking. Jezus staat temidden van de schare die, evenals op glas 14, dorst naar het Woord en gedoopt wil worden. Aan de overzijde van de Jordaan staat Johannes de Doper die getuigt: Illum oportet crescere, me autem minui (Hij moet wassen, ik moet minder worden) volgens het Evangelie van Johannes (3:30). De essentie van het verhaal staat in een tekstband en het decor is dat van het Hollandse landschap, zoals Dirck het kende in de omgeving van Gouda. Langs de gehele oever ziet men de mensen uitlopen om gedoopt te worden. Bij Jezus zijn het er beduidend meer. Ook daarin wordt de Wegbereider door Christus overtroffen. In de schenkersrand knielen de bisschop van Utrecht, de proost van Oudmunster, die ook bisschop van Luik was, en de domproost.
Met de glazen 17 (Johannes de Doper bestraft Herodes), 18 (de Vraag vanwege Johannes de Doper aan Jezus: Zijt Gij het die komen zou?) en 19 (de Onthoofding van Johannes de Doper) was de cyclus in de kooromgang in 1572 nog niet voltooid. De Regulierenglazen vormden in de periode van 1581 tot 1934 een logische afsluiting.
Zoals in de kooromgang Johannes de Doper op Jezus wijst die hem overtreft, zo tonen de transeptglazen dat het Oude Testament wordt overtroffen door het Nieuwe Testament. Het oudste en voornaamste glas is dat van koning Filips aan de noordzijde, van Dirck Crabeth (7). Het is twintig meter hoog en verbeeldt twee verhalen, een uit het Oude, en een uit het Nieuwe Testament. In het bovendeel, de Inwijding van de Tempel door Koning Salomo, zien we de koning in gebed en uit de stralenkrans rond de Hebreeuwse letters van Jahveh komt het goddelijk antwoord op een banderol met de volgende in het Latijn gestelde woorden: Ik heb uw gebed gehoord en indien gij voor Mijn aangezicht wandelt zoals uw Vader gewandeld heeft, dan zal Ik uw koningskroon voor altijd bevestigen (I Koningen 9 en II Kronieken 7). In het middendeel met de voorstelling van het Laatste Avondmaal, vraagt de discipel Philippus aan Jezus om een teken: Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg. Het antwoord luidt: ‘Philippus, wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Johannes 14: 8 en 9). In het aureool rond Jezus staat: ‘Zie, meer dan Salomo is hier’ (Mattheus 12: 42). Met dit antwoord wilde Jezus zeggen dat een teken, zoals in de tijd van Salomo, niet meer nodig is, omdat de Zoon van God zelf op aarde is. De discipel Philippus wijst naar zijn naamgenoot beneden hem, die in al zijn waardigheid knielend is afgebeeld. Achter de koning zijn tweede gemalin Mary Tudor, koningin van Engeland. Onderin het glas bevindt zich een cartouche tussen Justitia en Temperantia. Op de cartouche wordt vermeld dat Filips de schenker en tevens P(ater) P)atriae), Vader des Vaderlands, is.
Het pendantglas aan de zuidzijde van Wouter Crabeth werd geschonken door landvoogdes Margaretha van Parma (23). Hierop is in het bovengedeelte de Offerande van de Profeet Elia afgebeeld. Hij vraagt in gebed om een teken ‘opdat dit volk wete, dat Gij, Here, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt’ (I Koningen 18: 37). Op de achtergrond staan zes voorstellingen waarin God zich door Mozes in het Oude Testament openbaart, met onder andere de Uittocht van het Volk Israël uit Egypte naar het Beloofde Land. Daaronder, in de Voetwassing, schildert Wouter Crabeth de verontwaardiging van Petrus: ‘Here, wilt Gij mij de voeten wassen? (Johannes 13: 6). Met de nieuwtestamentische voorstelling wordt het Oude Testament, de Wet en de Profeten, door het Nieuwe Testament, de Nieuwe Wet, vervuld. In het schenkersdeel knielt Margaretha. Dit glas werd in 1562 voltooid en enkele jaren later, na de komst van Alva, zou Margaretha het land verlaten.
Behalve de hiervoor al genoemde glazen 30 en 31 met de voorstellingen van respectievelijk Jona en de Walvis en Bileam en de Sprekende Ezel, bevat de oostwand van het transept nog de Bestraffing van Tempelrover Heliodorus (8) en de Tempelreiniging (22). Ze werden geschonken door respectievelijk Erik, hertog van Brunswijk en Lunenburg, grootcommandeur van de Duitse Orde, heer van Woerden en door prins Willem van Oranje, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. De glazen symboliseren de strijd voor de zuivering van de Kerk. Hiermee werd niet een zuivering in protestantse zin bedoeld, zoals protestantse uitleggers soms vertelden, maar een streven naar een grotere devotie binnen de enige Apostolische Kerk. Toen het glas van de prins in 1568 werd opgeleverd, was hij al in opstand gekomen en uitgeweken. Het schenkersdeel is toen verwijderd. Mogelijk werd het nooit aangebracht. De voorstelling die er had moeten staan is bekend uit het vidimus (Mensing, Raadsel, 1938).
In het oostelijk deel van het schip dateren drie glazen van vóór 1572. Glas 5
| |
| |
87 Gedeelte van glas 1, de Vrijheid van Consciëntie. De naakte vrouwenfiguur op de triomfwagen stelt de Vrijheid van Consciëntie voor. Haar linkerhand rust op de bijbel, de rechter op haar hart. De gewapende vrouw naast haar is zoals de banderol vermeldt: Bescherming des Geloofs. De zegewagen ‘rijdt over’ Tierrannie. De krachten die blijvende vrijheid waarborgen trekken de kar: Liefde, Gerechtigheit, Eendracht, Getrouwigheit en Standvasticheit. Boven de poort zien we de wapens van Holland en van prins Maurits, opzij en aan weerskanten die van de 25 steden van Hollands Zuiderkwartier.
bevat de voorstelling van de Koningin van Scheba die koning Salomo bezoekt volgens I Koningen 10: 1-13. Het glas werd geschonken door de abdis van Rijnsburg, Elburga van Boetzelaer, en vervaardigd door Wouter Crabeth. De glazen 6 en 24 zijn van de hand van Dirck Crabeth. De voorstellingen, respectievelijk Judith onthoofdt Holofernes uit het Aprocriefe boek Judith en Philippus Predikend, Genezend en Dopend uit Handelingen, lijken vooral bepaald door de persoonlijke wens van de schenkers, die beiden gebukt gingen onder zware beproevingen. De gravin van Aremberg verloor enkele jaren tevoren haar echtgenoot, gesneuveld tegen de Nassaus in de slag bij Heiligerlee. In haar glas identificeert zij zich met de gelovige en strijdbare Judith, eveneens een jonge weduwe. In glas 24 zoekt graaf Philippe de Ligne, die in de slag bij Grevelingen (1558) een dwarslaesie opliep, net als de invaliden tussen wie hij knielt, hulp en genezing op voorspraak van zijn naamgenoot (Eck, Philips de Ligne, 1996).
| |
Na de Hervorming
Het westelijk deel van het schip bleef na 1572 ruim twintig jaar blank beglaasd. Nadat van 1590 tot 1593 het middenschip van de kerk was verhoogd, liet de vroedschap van Gouda in de lichtbeuk en hoog in de dwarsbeuk glazen met het wapen van de stad aanbrengen (32-44). Hierna, tussen 1594 en 1604, hebben de nieuwe machthebbers in Holland, de Staten, de grote Steden en het Hoogheemraadschap van Rijnland de glasschilderingen voltooid. De stijl van de nieuwe glazen verschilt niet veel van die van vóór de Hervorming, maar de thema's zijn wel veranderd. Naast bijbelse voorstellingen worden nu ook voorstellingen uit de nationale geschiedenis gekozen. Het is waarschijnlijk dat de kerkmeesters na de Hervorming
| |
| |
minder invloed hadden op de keuze van de onderwerpen, want de iconografische samenhang is minder groot dan vóór 1572.
Aan de noordzijde bevinden zich de glazen van de Staten van Holland, van de twee voornaamste steden en van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Deze glazen hebben over het algemeen profane onderwerpen. Het Statenglas (1) is een allegorie op de overwinning van de Vrijheid van Consciëntie op de ‘Tierannie’. Het werd ontworpen door Joachim Uutewael. Het onderwerp is een duidelijke verwijzing naar Dirck Volckertszoon Coornherts Synodus van der Conscientien Vreyheydt van 1582. Deze humanistische verhandeling over de geloofsvrijheid was direct van grote invloed en de Staten van Holland eerden met dit glas in zekere zin degene die had geschreven ‘dat die kercke den Overheydt niet weder, so die oude Pausen deden, onder haer voeten treden, ende dat d'een kercke d'ander niet en lastere, verdoeme, vervolghe noch en overweldighe: maer dat alle kercken in vrijheydt ... in eendracht en vreden neven malcanderen woonen en die politycke vrede niet en verstoren’ (Bonger, Godsdienstvrijheid, 1954). De wapens van de Staten en steden van Holland, evenals de tekst in de cartouche (... de Landen zijn gelukkig daar de Deugden regeeren) benadrukken de taak van de overheid. In dit glas van 1596 staat het wapen van prins Maurits nog naast dat van de Staten.
Haarlem ging met de Inneming van Damiate (2) terug naar de tijd van de kruistochten, waarbij de Haarlemmers zich bijzonder zouden hebben onderscheiden. De strijd tegen de Mohammedanen was actueel in de zestiende eeuw, zowel voor protestanten als katholieken (Groenveld, Haarlemse Glasschenkingen, 1998).
Dordrecht en het Hoogheemraadschap van Rijnland tonen in hun glazen 3 en 4 de Hollandse Maagd in haar Tuin, een symbool van welvarendheid, veiligheid en vrede binnen de grenssteden van Holland (Gelderblom, Hollands Tuin, 1994). De vrouwengestalten boven in het glas van Dordrecht stellen de Voorzichtigheid en de Matigheid voor, die aan de onderzijde de Gerechtigheid en de Standvastigheid. De hoogheemraden van 1594 vermeldden trots dat ‘Willem Roomse Konyng, 18de Grave van Hollant, in den jare 1255’ een handvest aan het waterschap had verleend.
Aan de zuidzijde bevinden zich glazen van de minder voorname steden. Deze weerspiegelen meer de nieuwe gereformeerde geest. Delft en Leiden delen op hun glazen 25 en 26 (het Ontzet van Leiden en het Ontzet van Samaria) aan Gouda mee dat Gods arm in de historie, zowel in het ontzet van Leiden als in het ontzet van Samaria meer dan tweeduizend jaar eerder, ‘geensins vercort’ is. De glazen zijn beide ontworpen door de Leidse kunstenaar en burgemeester Ysaac Claeszoon van Swanenburg. Prins Willem, wiens beeltenis in het glas dat hijzelf schonk in 1567 (22) ontbreekt, wordt in het Delftse glas als hoofdpersoon opgevoerd met de burgemeesters van Delft als vertegenwoordigers van de burgerij (Huisman, Neerlands Israël, 1983 en Ekkart, Swanenburg, 1998)
Amsterdam schonk glas 27 met de voorstelling van de gelijkenis van de Farizeeër en de Tollenaar, waarmee Jezus nederigheid predikte. Hendrick de Keyser, aan wie het ontwerp wordt toegeschreven, maakte zijn figuren ondergeschikt aan de architectuur, waarbij burgerlijke voornaamheid de plaats inneemt van de praal van vorstelijke hoven (Swigchem, Regiment, 1988 en Ruyven, De Keyser, 1998).
Rotterdam schonk glas 28 met de voorstelling van Jezus en de Overspelige Vrouw. De boodschap is hier dat vrijspraak aan een zondaar mogelijk is door de liefde van Christus. Dit druist in tegen de oudtestamentische regels en ook tegen de opvattingen van ‘schriftgeleerden en Farizeeën’.
De steden van Hollands Noorderkwartier tonen in hun glas 29 Koning David en de Christelijke Ridder, een allegorie op de grootsheid van oprecht berouw. Evenals in de glazen van vóór de Hervorming wordt een verbinding gelegd tussen het Oude en het Nieuwe Testament. De boodschap luidt dat er een goddelijke beloning is voor de heerser die zich, zoals Koning David, verootmoedigt en zich, evenals de christelijke ridder, uitrust met de wapenrusting Gods (Brief aan de Ephesiërs 6). Waar het pendantglas (1) vooral de verantwoordelijkheid van de overheid weergeeft, legt dit glas juist de nadruk op de persoonlijke verantwoordelijkheid (Janson, Warfare, 1990 en Janse, Godsdienstig Leven, 1999).
| |
Zeventiende en twintigste eeuw
De glazen uit de zeventiende en de twintigste eeuw vertonen geen iconografische samenhang meer. Glas 10 met de voorstelling van de Aankondiging van de Geboorte van Jezus dateert uit 1655 en is in de plaats gekomen van een verdwenen,
| |
| |
in 1559 ontworpen glas. Het werd ontworpen en uitgevoerd door Daniël Tomberg en Albert Merinck. In het schenkersdeel zien we naast de wapens van kerkmeesters en vroedschapsleden van het jaar 1655, het wapen van de schenker van het oorspronkelijke glas, de abt van het norbertijnerklooster te Berne bij Heusden.
Het schenkersdeel van glas 22 met de Tempelreiniging werd in 1657 aangebracht. Hierop staan de wapens van vroedschapsleden die in een cartouche blijk geven van hun verontwaardiging over de katholieke tempelontwijding: ‘Dat de Raad zo uw priesters en eredienst verwerpt. Dit, Rome, toont elk lid hier door zijn eigen wapen’. De oranje-appelen herinneren aan de schenker van het bovengedeelte. Evenals glas 10 is het ontworpen en vervaardigd door de Goudse stadsglazenier Daniël Tomberg (1603-1678).
Glas 28 C bevat de voorstelling van de Herbouw van de Tempel uit 1920. Het werd geschonken door degenen die van 1901-1920 hadden bijgedragen aan de restauratie van Schouten. We zien de namen en wapens van initiatiefnemers als Victor E.L. de Stuers, J.H. van Eeghen en A. Bredius. Het ontwerp voor de herbouw van de Tempel te Jeruzalem in 516 vóór Christus na de terugkeer van het volk Israël uit de Babylonische ballingschap (Ezra 5-6) vertoont de kenmerken van de destijds populaire Art Nouveau. Door nogal wat kritiek, van onder anderen architecten als W. Kromhout Czn en Jos Cuypers, op de gekozen stijl die niet zou harmoniëren met de andere glazen, werd het zes jaar na plaatsing vervangen door een meer traditionele uitvoering, van de hand van dezelfde glazenier, L.J. Knoll, en naar hetzelfde ontwerp van H. Veldhuis (Hilkhuijsen, Jan Schouten, 1989). Enkele panelen van de oorspronkelijke art-nouveauversie staan onder het glas opgesteld. Glas 28 B bevat het Gedenkraam Restauratie Schouten. Afgebeeld zijn de wapens van degenen die tussen 1920 en 1935 aan de restauratie bijdroegen.
Glas 28 A is Het Bevrijdingsglas van 1947 naar ontwerp van Charles Eyck. Dit glas werd op initiatief van burgemeester K.F.O. James vervaardigd nadat alle glazen, die tijdens de oorlogsjaren in veiligheid waren gebracht in de kelders van kaasboerderijen en later in bunkers, weer terug waren geplaatst (Dolder, Goudse Glazen, 1995 en Vaandrager, Bevrijdingsglas, 1997). In de top van het glas zien we temidden van donkere wolken apocalyptische ruiters die dood en verderf zaaien (Openbaringen 6). De tekst beneden in het glas is ontleend aan het Oude Testament, aan het lied van Mozes na de verlossing van het volk van Israël uit de Egyptische slavernij (Exodus 15:13). In de zijpanelen worden de beproevingen van de oorlog weergegeven. Centraal in het glas geeft een kleurrijke stoet de vreugde van de bevrijding weer, met in de cartouche het motief: ‘[We] Gedenken hen, die toen het volk verslagen en machteloos scheen, de vaan der vrijheid hoog hebben gedragen, door alles heen’, zoals Yge Foppema dichtte (Uit Ongenoemde doden van 13 maart 1941). Net als zijn voorgangers voldeed Charles Eyck met zijn glas aan de voorwaarde dat het moest passen in het geheel van de Goudse Glazen.
G.J. Vaandrager |
|