| |
| |
| |
De verdedigingswerken
Wallen, vesten en muren
In het midden van de veertiende eeuw vormde de Raamgracht, gegraven tussen 1315 en 1340, de westelijke begrenzing van de stad, maar was vermoedelijk geen verdedigingslinie, omdat ze geen directe aansluiting op de Turfmarkt had. De stadsvesten werden tussen 1350 en 1352 gegraven: de Turfsingel, de Kattensingel, de Blekerssingel en de Fluwelensingel (Buiskool, Ruimtelijke Ontwikkeling, 1988, 85). Na het graven van de vesten begon men met de aanleg van verdedigingswerken. Gouda lag op de grens van het graafschap Holland en het bisdom Utrecht, tussen twee machtscentra en dat moet een belangrijke stimulans zijn geweest voor de aanleg van de vesten en de stadsmuur. Een andere beweegreden werd gevormd door de Hoekse en Kabeljauwse twisten, die na de dood van graaf Willem IV in 1345 waren uitgebroken en tot 1492 zouden voortduren. En ten slotte was er nog een goede reden om de stad tegen de buitenwereld te beschermen: de dodelijke pest die in het begin van de veertiende eeuw toesloeg. De stad kon de poorten gesloten houden voor wie besmet was.
In de tweede helft van de veertiende eeuw kwam de verstening van de stadsverdediging goed op gang, al werden niet alle bouwwerken direct in steen uitgevoerd. De aarden wal aan de Vest, tussen de Vlamingspoort en de Dijkspoort werd waarschijnlijk pas in 1444 door een muur vervangen (Pot, Vestingstad, 1950). Nog in 1411 en 1413 wordt in keuren melding gemaakt van houten en stenen ‘harkieren’ (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 52, 72). Een harkier of herkier, later ook wel rondeel genoemd, is een wachttorentje of een boogvormige uitbouw in een stadsmuur.
In ieder geval stond er al een stadsmuur met een grote toren in 1360 of 1361 bij de Hollandsche IJssel aan de oostzijde van de Haven (Buiskool, Ruimtelijke Ontwikkeling, 1988, 46). In 1361 werd op deze plaats begonnen met de bouw van een kasteel, waarbij gebruik werd gemaakt van de reeds aanwezige verdedigingswerken.
34 De Kleiwegspoort in de jaren dertig van de negentiende eeuw. Steendruk van P. van Borselen uitgegeven door Van Houtman in Utrecht (collectie van het stedelijke museum Het Catharina Gasthuis).
| |
| |
35 Het zandstenen beeld van Jozua uit 1572. Dit beeld stond in de Kleiwegspoort als herinnering aan de intocht van Adriaan van Swieten, de aanvoerder van de Geuzen. Hij had Gouda ingenomen, zoals Jozua Jericho had ingenomen (collectie van het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis).
De bouw werd rond 1384 afgerond (Sprokholt, Kasteel, 1993, 26 en 27). Het kasteel vormde een belangrijk onderdeel van de stadsverdediging wegens de strategische ligging op het kruispunt van twee waterwegen en bij het tol aan de westzijde van de Haven. In 1390 wordt een stadsmuur vermeld die liep tussen de oude Schuttersdoelen, zuidelijk van de huidige Lange Tiendeweg, en het kasteel van Gouda bij de Hollandsche IJssel (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 11). De eerste vermeldingen van stadspoorten dateren uit de tweede helft van de veertiende eeuw.
Achter de stadsmuren werden binnenvestgrachtjes aangelegd om de waterhuishouding van de stad te regelen. De grachtjes loosden op de singels via doorgangen in de stadsmuur en via waterpoortjes. Aan het einde van de vijftiende eeuw was de ommuring van de stad voltooid (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 4). Daarmee was de ruimtelijke begrenzing van de stad in steen vastgelegd. Maar de stad was toen nog lang niet volgebouwd; grote stukken grond werden nog voor agrarische doeleinden gebruikt. Pas in de zeventiende eeuw werden de laatste open ruimten bebouwd. Op de kaart van Joan Blaeu uit 1649 staan dertig stadspoorten, waterpoorten, doorgangen in de stadsmuur naar de buitenvesten, torens en rondelen.
| |
Vestingbouwkundige verbeteringen
Langdurige belegeringen en verwoestingen door vijandelijke legers zijn Gouda bespaard gebleven, maar de dreiging was er wel en daarom moest de stadsverdediging voortdurend worden onderhouden en verbeterd. Na het uitbreken van de Hoekse en Kabeljauwse twisten in 1345 kon Gouda gemakkelijk bij oorlogshandelingen betrokken raken en de angst steeg ook na de dood van Karel de Stoute in 1477. De oplopende spanning tijdens de Jonker Fransenoorlog (1488-1490) is terug te vinden in de keuren die het stadsbestuur in die periode uitvaardigde. Rieten daken van huizen bij de stadsmuren moesten wegens brandgevaar met leem worden bestreken, bewoners van huizen bij de stadsmuur moesten een tobbe water met een dweil klaar hebben staan. Het was zelfs verboden te roepen ‘'t is al verloren’ of ‘gewonnen’ (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 146-152). Dergelijke uitroepen zouden de verdedigers van de stad in kritieke situaties weleens volledig op het verkeerde been kunnen zetten.
De stadsverdediging moest opgewassen blijven tegen de verbeterde krijgstechnieken en de toenemende vernietigingskracht van het wapentuig. Aarden wallen en houten wachttorens werden daarom vervangen door stenen bouwwerken. In de stadsrekeningen komen regelmatig vermeldingen voor van verbeteringen en versterkingen (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 15 en 33). Ook gebeurde het dat in tijden van oorlog muren en torens met klei werden versterkt (Pot, Vestingstad, 1950). De uitvinding van het buskruit rond 1300 en de daaruit voortgekomen ontwikkeling van vuurwapens hadden ingrijpende gevolgen voor de stadsverdediging. In de zestiende eeuw bleken de muren en toegangspoorten niet langer bestand tegen aanvallen met kanonnen en mortieren. Bovendien boden de stadsmuren te weinig ruimte om vuurwapens te kunnen plaatsen. Aarden wallen, soms versterkt met stenen muren en omgeven door water, boden meer bescherming. Op strategische plaatsen buiten de stadspoorten werden toen ravelijnen aangelegd. Dit waren driehoekige, versterkte eilandjes, omgeven door water en door een brug of weg met het vasteland verbonden. Naast deze voorwerken werden bastions of bolwerken aangelegd. Uit de zestiende eeuw en later dateren dan ook tal van nieuwe ontwerpen, vooral gebaseerd op de Italiaanse vestingbouwkunde (Heuvel, Papiere Bolwercken, 1991). Op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit omstreeks 1562 is een kleine ravelijn te zien in het water van de Fluwelensingel ter hoogte van het Houtmansplantsoen.
Na het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog werden op vier strategische punten, waar zich de belangrijkste toegangspoorten tot de stad bevonden, versterkingen aangebracht en in 1575 werd op het eiland buiten de Potterspoort een ravelijn aangelegd (Kuipers, Bolwerk, 1992 34). Op 30 oktober 1577 begon de sloop van het kasteel. In 1582 was het immense bouwwerk met de grond gelijk gemaakt, met uitzondering van de Chartertoren, de muur aan de rivierzijde en de Kleine IJssel- of Haventoren. Al in 1575, dus voor de sloop van het kasteel in 1577, had prins Willem van Oranje toestemming verleend tot de aanleg van een bastion op het kasteelterrein (Geselschap, Oud Archief, 1965, 2706). De namen ‘Bolwerk’ en ‘De Punt’ herinneren nog aan deze vestingwerken. Op de stadsplattegrond van Braun en Hogenberg staat voor de Tiendewegspoort een ravelijn getekend en voor de Dijkspoort een bastion (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 36).
| |
| |
De aanleg van verdedigingswerken was kostbaar en ingewikkeld. Het is begrijpelijk dat sommige ontwerpen niet tot uitvoering konden worden gebracht. Dat lot trof ook het omvangrijke plan uit omstreeks 1617 om de gehele stad te omgeven met nieuwe bolwerken buiten de singels (stadsarchief 2223 F1). De naam van de ontwerper is niet overgeleverd.
Het rampjaar van 1672 leidde tot nieuwe vestingbouwkundige ontwikkelingen in Gouda. Het ravelijn bij de Tiendewegspoort werd versterkt en voor de sluis bij de Dijkspoort werd een hoornwerk, een gebastionneerd front met lange vleugels, aangelegd. Het ging om een verbetering van het reeds bestaande bastion. Het hoornwerk werd voorzien van een schuine helling, een zogenaamde ‘contrescarp’ en een bedekte weg. Deze versterkingen werden vreemd genoeg kort na de verdrijving van de Fransen in 1673 afgebroken (Treu, Garnizoenen, 1968, 11). Grootscheepse vestingbouwkundige moderniseringen zijn aan Gouda voorbijgegaan. De ligging van Gouda was van te weinig strategisch belang in de Hollandse Waterlinie.
| |
De verdedigingswerken in vredestijd
De muren hadden alleen een defensieve functie, de poorten ontleenden hun bestaansrecht op den duur meer aan civiele functies en vervolgens natuurlijk ook aan hun symbolische betekenis, als uitdrukking van het stedelijk prestige. De meeste stadspoorten vertoonden architectonische motieven die aan het adellijk kasteel waren ontleend, zoals siertorentjes, kantelen, wapenschilden al of niet vastgehouden door zittende leeuwen, beelden van heiligen of ridders, zuilen met bijbehorende ornamentiek en allerlei vrome of geleerde opschriften.
De bogen in de stadsmuren, de verschillende kamers in de stadspoorten, de muurtorens en de gebieden tussen de muren en de grachten, de buitenvesten, werden voor allerlei doeleinden gebruikt en leverden het stadsbestuur behoorlijk wat inkomsten op. Dit gaf wel problemen, die door middel van keuren of plaatselijke verordeningen werden bestreden. Tussen 1488 en 1495 werd een keur uitgevaardigd dat verbood om ganzen en varkens in de bogen van de stadsmuur te houden. In een andere keur, uitgevaardigd tussen 1507 en 1521, werden balspelen verboden: ‘voort doet men gebieden, dat niemant, wie hij sij, yonk of out, en sciet mit cloeten noch en slae mit kolven ende ballen an der stede vesten rontommegaens der Goude, noch in den scuttersdoelen, uptie boeten van ses scelling’ (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 98, 131). In 1527 werden op alle torens letters geschilderd, waarschijnlijk voor de administratie van de verhuur (Pot, Vestingstad, 1950).
De bogen in de stadsmuren werden vooral door bedrijfjes gebruikt. Ze boden onderdak aan spinners, koperslagers en andere ambachtslieden. Langs de muren lagen de lijnbanen voor de vervaardiging van touw. In de stadsrekeningen van 1437 staan de ontvangsten voor zes lijnbanen (Heinsius, Stadsrekening, 1904, 265). Na de stadsbrand van 1552 kreeg de Janskerk de inkomsten uit de verhuur van de bogen en lijnbanen toegewezen, zoals blijkt uit de registers van inkomsten en uitgaven van de kerkmeesters in en na 1557 (Kerckbouck van de Janskerk in het stadsarchief, inventarisnummers 1.5 en verder).
Gouda kende ook muurwoningen. Zo werd gewag gemaakt van mensen die ‘aan de bogen’ woonden (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 10-12). De stadspoorten werden in vredestijd bewoond door poortwachters. Zij sloten elke avond de poortdeuren, weerden ongewenste vreemdelingen en hadden ook nog de taak het scheepvaartverkeer te regelen door het openen en sluiten van boomstammen, die voor de poorten in het water lagen. Het poortwachterschap was meestal een nevenfunctie. In de stadsrekeningen van 1437 worden drie poortwachters genoemd, die blijkbaar slechts zes nachten hadden gewaakt. In dezelfde post worden vijf torenwachters genoemd, die voor een heel jaar waken kregen uitbetaald (Heinsius, Stadsrekening, 1904, 267).
De Tiendewegspoort heeft lange tijd gediend als gevangenis (Scheygrond, Straten, 1981, 395). De Potterspoort werd na een verbouwing in 1618 eveneens als gevangenis gebruikt (Kuipers, Bolwerk, 1992, 32). In de wachttorens van de Dijkspoort was ruimte om bedelaars en andere ongewenste personen op te sluiten (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 20). Muurtorens werden vaak verpacht. Op 25 november 1418 krijgt Gerijd Mathijssoen toestemming om op een stenen harkier bij de Vogelenzang een windmolen te bouwen. De bewoners die op dat moment een lijnbaan op de buitenvest bezaten, mochten de molen niet beschadigen of de
| |
| |
wind van de molen wegnemen. Gerijd moest ermee instemmen dat het harkier in oorlogstijd voor de verdediging van de stad werd gebruikt, een voorbehoud dat in elke verhuuracte van torens werd gemaakt (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 86, 87). Ook op andere rondelen stonden molens. Op de kaart van Joan Blaeu uit 1649 staat een standaardmolen aangegeven op de Stevenstoren. De muurtorens worden op den duur genoemd naar degenen die ze pachtten. Zo wordt in de stadrekeningen van 1437 melding gemaakt van de Dirc Hoenstoern en de Dirc Woutersstoern, de Stevenstoren, de Pieter Hugheszoontoren, het Harpertspoortje, de Jan Claestoren, de Griet Huysetoren, de Griete Damentoren, de Kryeckenbeeckstoren en de Loutgentoren (Heinsius, Stadsrekening, 1904, 265. Scheygrond, Straten, 1981, 389-395).
De buitenvesten werden niet alleen verhuurd om lijnbanen aan te leggen maar ook om gewassen te telen. In 1650 verbood het stadsbestuur het planten van wijngaarden of bomen op de buitenvesten (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 12). Bomen belemmerden het schootsveld en via druivenranken kon men eenvoudig een stadsmuur beklimmen. Mogelijk was het stadsbestuur ook bang voor de ondermijning van de muren door boomwortels. De bolwerken buiten de stadspoorten werden eveneens verhuurd, onder meer voor het plaatsen van lakenramen (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 36).
Het onderhoud van de muren vormde een zware last voor de stad, vooral omdat ze regelmatig scheuren vertoonden als gevolg van de slappe veengrond waarop ze gefundeerd waren. Er vielen af en toe zelfs hele stukken stadsmuur om (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 15). De stadsplattegrond van Joan Blaeu laat zien dat omstreeks 1649 op het zuidelijke deel van de Vest de stadsmuur ontbreekt, een aanwijzing dat de muur het hier al had begeven. Reparaties werden uit de stadskas betaald, maar er werden ook boetes opgelegd in de vorm van een aantal te leveren bakstenen voor de stadsmuren (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 175). Vanaf de vijftiende eeuw vinden we in de stadsrekeningen en andere bronnen tal van posten met betrekking tot werkzaamheden aan muren, poorten en torens: reparaties van afgebroken stukken, herstel van funderingen, het opnieuw dekken van daken en onderhoud van de sloten van stadspoorten, de ‘stadsdeursloten’. In 1437 werd Jonge Jacob Slotemaker betaald om ‘van sloet, sleutelen en hangelissen’ te maken, overal waar dit nodig was (Heinsius, Stadsrekening, 1904, 316).
| |
De sloop
Al in de achttiende eeuw hadden de stadsmuren hun defensieve betekenis verloren. De waterlinie had die functie overgenomen. Onderhoud was sinds lang niet meer gepleegd. Toch duurde het nog tot 1802 voordat het stadsbestuur aan sloop dacht. En die begon kort daarop, in 1811: eerst de muurtorens en vanaf 1817 de stadsmuur tussen de Tiendewegspoort en het Doelenpoortje (Geselschap, Advertentiekroniek, 1967). De sloop van de stadpoorten wekte het verzet van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, maar de Koning koos de kant van de stad Gouda en zo zijn tenslotte alle stadspoorten tussen 1841 en 1855 gesloopt. De Dijkspoort werd krachtens Koninklijk Besluit van 29 maart 1851 gesloopt (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 26).
De stadsmuur was rond het midden van de negentiende eeuw verdwenen, maar wat zich onder de grond bevond, is grotendeels bewaard gebleven. Die resten komen soms bij werkzaamheden te voorschijn, zoals in 1987 bij de aanleg van het Nieuwe Marktgebied en in 1994 bij de bodemsanering van het Bolwerkterrein (Dam, Marktgebied, 1988. Kok Vondsten, 1996). In de collectie van het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis worden nog enkele fragmenten van de stadspoorten bewaard.
De naamgeving en situering van de muurtorens en de rondelen zijn hier en daar voor discussie vatbaar. Zo plaatste De Lange van Wijngaerden in zijn schets van de vestingwerken de Harwaerstertoren ten westen van de Winterdijkstoren, hoewel het omgekeerde logischer lijkt, gezien de ligging van de Winterdijk (stadsarchief: collectie Kempers).
| |
Kleiwegspoort
De in 1378 gebouwde Kleiwegspoort lag, evenals de brug over de Blekerssingel, op de plaats van de huidige toegang tot de stad. In de stadsrekeningen van 1399 werd deze poort ‘cleywechs poerthuus’ genoemd (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 13). Op de poort stond tot de Reformatie een Mariabeeld (Scheygrond, Straten,
| |
| |
36 Veerstalpoort of Waterpoort en kleine volmolen rond het midden van de negentiende eeuw. Steendruk van C.W. Meiling te Rotterdam naar een tekening van H.H. Vetter, uitgegeven door G.B. van Goor te Gouda (collectie stedelijke museum Het Catharina Gasthuis).
1981, 392). Deze poort is in 1601 vervangen door een nieuw poortgebouw in het verlengde van de Kleiweg. De oude poort komt al niet meer voor op de stadsplattegrond van Braun en Hogenberg uit 1585. Volgens de stadsplattegrond van Joan Blaeu bestond de poort uit een poorthuis met twee trapgevels en een zadeldak. Op de vier hoeken stonden achtkantige torens met schilddaken en ervoor lag een brug over de Blekerssingel. Op latere afbeeldingen, bijvoorbeeld een tekening van G.J. Verspuy uit ongeveer 1840 ziet het met speklagen versierde poortgebouw er anders uit. Het zadeldak en de trapgevels zijn vervangen door een schilddak (Schouten, Gouda, 1971, 8). Uit het kadastrale minuutplan van 1828 is op te maken dat de torens een doorsnede hadden van circa 2,9 meter en dat het poortgebouw 12 meter lang en 9 meter breed was. De doorgang in de poort was circa 3 meter breed. In de nis boven de ophaalbrug stond een beeldje van Jozua, dat zich thans in het museum Het Catharina Gasthuis bevindt (Scheygrond, Straten, 1981, 392). Dit beeldje uit 1572 is volgens Marijke van der Meij-Tolsma een portret van Adriaan van Swieten, de aanvoerder der Geuzen, want zoals Jozua als aanvoerder der Israëlieten, Jericho had ingenomen, zo had Van Swieten Gouda ingenomen (Vergaarbak der Ketters, 1988, 19). Voor de poort stonden twee natuurstenen leeuwen op bakstenen pijlers. Deze staan nu bij de toegang tot het Van Bergen IJzendoornpark (Bik, Stadspoorten, 1984, aflevering 2, 1). De stadspoort werd in 1843 gesloopt.
Bij rioleringswerkzaamheden in 1988 zijn iets ten zuiden van de huidige brug haaks op de Kattensingel twee muren aangetroffen (mededeling van de heer A. Joling van de dienst stadsbeheer van de gemeente Gouda). Het steenformaat van 21,5 bij 10 bij 6 centimeter doet een vijftiende-eeuws bouwwerk vermoeden. Waarschijnlijk gaat het dus niet om een funderingsmuur van de nieuwe stadspoort uit 1601 maar om een ouder bouwwerk, zoals een aanbouw van de stadsmuur (Archeologisch Depot in Gouda, inventarisnummer 8902). De fundering van de stadspoort moet nog grotendeels in de grond aanwezig zijn.
| |
Het Houten
De stadsmuur tussen de Kleiwegspoort en het rondeel ten noorden van de Tiendewegspoort vertoonde een reeks bogen die goed zijn te zien op de stadsplattegrond van Blaeu. Zuidoostelijk van de Kleiwegspoort lag een rondeel of harkier dat in 1413 ‘het Houteharkier’ (Lange van Wijngaerden, Beschrijving, II, 1817, 53) en
| |
| |
37 Dijkspoort of Rotterdamse Poort in 1672. Gewassen pentekening, mogelijk van de hand van Valentijn Clots (collectie van het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis).
‘het Houten’ werd genoemd. Op de stadsplattegrond van Blaeu is te zien dat het rondeel en de stadsmuur van trappetjes waren voorzien.
| |
Magdalenentoren
In 1528 werd deze vierkante muurtoren ‘Verckenstoren’ genoemd. De naam verwijst waarschijnlijk naar het gebruik als varkenskot. De toren lag tegenover het klooster van Maria Magdalena. In 1595, lang na de ontruiming van het klooster in 1572, werd de toren nog ‘Magdalenentoren’ genoemd. Oorspronkelijk was deze toren een sluistoren voor de afwatering van het kloosterterrein (Pot, Vestingstad, 1950). Op de stadsplattegrond van Braun en Hogenberg uit 1585 is te zien dat de toren een dak met vier schilden had. Op de stadsplattegrond van Blaeu heeft de toren een dak met drie schilden en aan de kant van de stad een trapgevel.
Tijdens de opgravingen in het Nieuwe Marktgebied in 1987 en 1988 zijn mogelijk de resten van de fundering van deze toren aangetroffen. De gronslag mat ongeveer 4,50 bij 5,10 meter. De muren waren circa 60 centimeter dik. Deze fundering en het daarop aansluitende muurwerk, dat waarschijnlijk tot de stadsmuur behoorde, werden tijdens de bouwwerkzaamheden verwijderd (Dam, Marktgebied 1988, 38 en 39. Archeologisch Depot in Gouda, inventarisnummer 8502).
| |
Couden Horn
Deze toren lag recht tegenover de huidige Lem Dulstraat (in 1477 ‘Coelthuyn’ genoemd). In 1528 en 1597 werd de toren ‘Coudenhorn’ genoemd. Volgens de stadsplattegronden van Braun en Hogenberg uit 1585 en Blaeu uit 1649 had deze toren een schilddak en een trapgevel aan de zijde van de stad (Pot, Vestingstad, 1950).
| |
Rondeel
Dit naamloze rondeel lag tegenover de stadsdoelen. In 1418 krijgt Gerijd Mathijssoen van het stadsbestuur toestemming om op het rondeel een molen te bouwen (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 86, 87). Op de stadsplattegrond van Blaeu is goed te zien dat de stadsmuur met bogen op deze plaats richting Tiendewegspoort overging in een stadsmuur met een aarden wal aan de zijde van de stad. Het rondeel was met een trappetje bereikbaar.
| |
Tiendewegspoort
In de veertiende eeuw werd deze poort ‘Het Steen’ genoemd (Lange van Wijngaarden, II, Beschrijving, 1817, 51). De naam ‘Tiendwegspoort’ wordt voor het eerst in 1392 vermeld (Scheygrond, Straten, 1981, 395). Het moet een indrukwekkende stadspoort zijn geweest, voorzien van een valdeur en windas (S. van der Mark-Hoevers: analyses van de Goudse stadsrekeningen). Op de stadsplattegrond van Braun en Hogenberg uit 1585 is te zien dat deze stadspoort bestond uit een poortgebouw met een dak van drie schilden en trapgevels aan de west- en zuidzijde. Ervoor stonden twee achtkantige wachttorens die door middel van muren aan het poortgebouw waren verbonden. Aan de zijde van de stad, noordwestelijk van de poort, stond een huisje met een onderdoorgang. Aan de veldzijde lag een
| |
| |
ravelijn. Op de stadsplattegrond van Blaeu uit 1649 zien we dat de ruimte tussen het poortgebouw en de wachttorens overdekt was met een dak van vier schilden. In de poort stond een Mariabeeld. Later, waarschijnlijk tijdens de Reformatie, is dit beeld vervangen door een beeld van Samson dat boven de ingang werd aangebracht (Pot, Vestingstad, 1950). Uit het kadastrale minuutplan van 1828 valt af te leiden dat het totale complex oorspronkelijk circa 21 meter lang was en bijna 11 meter breed.
H.H. Vetter heeft de poort rond 1848 in beeld gebracht, vlak voor de sloop in 1854 (Schouten, Gouda, 1971, 9). Daarop is te zien dat de topgevel aan de stadszijde een opbouw had met in- en uitzwenkende banden, zoals wel vaker in Gouda is toegepast in het begin van de zeventiende eeuw, onder meer bij de Veerstalpoort (Meischke, Huizen, 1997, 79). De meest gedetailleerde tekening dateert vermoedelijk van 1850, vier jaar vóór de sloop van de poort. Alleen het oostelijke deel van het complex, de wachttorens en het later overdekte middenterrein, is afgebeeld (stadsarchief, inventarisnummer 2202, G 32-1). Op deze tekening zijn de vier gevels van de poort, de plattegrond ervan en zelfs een deel van het binnenwerk weergegeven. Opvallend zijn de twee torentjes op de westelijke hoeken van het gebouw, elk met een doorsnede van 2 meter en een hoogte van 9,50 meter. Aan de veldzijde staan twee achtkantige hoektorens, elk met een doorsnede van 4,80 tot 5 meter en een hoogte van 21 meter. De torens hadden daken met acht schilden en werden bekroond door uivormige spitsen. De torens waren aan de voorzijde voorzien van smalle lichtspleten. Het gebouw had een dak met vier schilden. Het poortgebouw was 10,50 meter breed, 10,50 meter lang, 16,80 meter hoog en had een doorgang van 4,50 meter.
In de poort was in de vorige eeuw een kantonnale gevangenis gevestigd. De poort werd wel ‘Warmoespot’ genoemd, groentegevangenis dus, want het woord pot was een ander woord voor gevangenis. De poort werd in 1854 door Casper Bouwe gesloopt (Schrijvers, Zo was het vroeger, 1957).
| |
Ravelijn
Voor de Tiendewegspoort werd omstreeks 1575 een met muren versterkt ravelijn aangebracht. Dit voorwerk was volgens de stadsplattegrond van Blaeu via een brug met toegangspoortje vanaf de Blekerssingel bereikbaar.
| |
Cellebroederstoren
De ronde toren had volgens de plattegrond van Blaeu een schilddak en een trapgevel. In 1415 werd deze toren in de stadsrekeningen genoemd (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 54). De toren werd in 1528 ‘Cellebroederstoren’ genoemd naar het Cellebroedersklooster aan de Groeneweg (Pot, Vestingstad, 1950).
| |
Nieuwe Toren
Tussen de Cellebroederstoren en de Doelenstraat stond een ronde muurtoren met een schilddak en een trapgevel aan de kant van de stad, zoals op de kaart van Blaeu is aangegeven. Deze toren werd in 1516 ‘Nieuwe toren’ genoemd. De toren werd na 1585 vernieuwd en verkleind (Scheygrond, Straten, 1981, 393). Op de stadsplattegrond van Blaeu is te zien dat de toren aan de zuidkant toegankelijk was via een trap en een gedeelte stadsmuur.
| |
Doelenpoortje
Het ‘Doelepoortgen’, vernoemd naar de Oude Doelen, wordt in 1400 vermeld (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 16). Het lag recht tegenover de huidige Doelenstraat. Het was geen grote stadspoort maar een flinke muurtoren met een doorgang. De poort werd mogelijk in 1642 vernieuwd, want toen werden de bogen tussen de poort en de Tiendewegspoort afgebroken (Pot, Vestingstad, 1950). Op de stadsplattegrond van Braun en Hogenberg uit 1585 staat deze poort nog aangegeven als vierkante toren met lessenaarsdak, op de kaart van Blaeu uit 1649 als ronde toren met schilddak en trapgevel aan de kant van de stad. De toren had volgens het kadastrale minuutplan uit 1828 een doorsnede van ongeveer 7 meter. Over de Fluwelensingel lag volgens de stadsplattegrond van Blaeu een brug met een beweegbaar deel.
| |
Jan Claestoren
Ten zuiden van de Doelenpoort lag een stenen harkier of rondeel. In 1400 werd het bouwwerk in eeuwige pacht uitgegeven aan Willem Enghelssoen (Rollin,
| |
| |
38 Buitenzijde van de Dijkspoort of Rotterdamse Poort in 1840. Opmetingstekening in de collectie van het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis.
Rechtsbronnen, 1917, 16). In 1448 werd de naam ‘Jan Claestoren’ gebruikt, mogelijk naar de huurder. Op de stadsplattegronden van Braun en Hogenberg en van Blaeu wordt op het rondeel een opbouw met lessenaarsdak weergegeven, mogelijk een wachthuisje.
| |
Rondeel
Dit rondeel lag op het punt waar de stadsmuur afboog naar de Hollandsche IJssel, op de noordoostelijke hoek van het voormalige kasteelterrein. Het rondeel wordt in 1448 genoemd (Scheygrond, Straten, 1981, 391). Op het kadastrale minuutplan uit 1828 is op de plaats waar de toren moet hebben gestaan, een ronde structuur met een doorsnede van circa 4 meter getekend. Of het hier om de toren of een ander bouwwerk gaat is onduidelijk.
| |
Stadspoort of muurtoren
De stadsmuur liep voor 1360, toen de bouw van het kasteel begon, naar de toren aan de Hollandsche IJssel. Elektromagnetisch onderzoek in 1990 heeft aangetoond dat de fundering van de stadsmuur nog in het Houtmansplantsoen aanwezig is. Tevens duidt een breed puinspoor de plaats aan van deze muurtoren of poort (Sprokholt, Kasteel, 1993, 34 en 96). De toren of poort wordt in 1562 door Jacob van Deventer op zijn plattegrond weergegeven.
| |
Ravelijn
Aan de veldzijde van de hiervoor besproken toren of poort werd een ravelijn aangelegd, zoals is aangegeven op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit 1562. Het verdedigingswerk, dat dus al voor of in 1562 moet zijn aangelegd, was door een dam of brug met het huidige Houtmansplantsoen, voorheen kasteelterrein, verbonden.
| |
IJsseltoren, stadsmuur en het kasteel
In 1360 werd een rondeel en een gedeelte van de stadsmuur opgenomen in het nieuwe kasteel (Sprokholt, Kasteel, 1993, 26 en 27). Na de sloop van het kasteel in 1577 liet men de Chartertoren en de Kleine IJssel- of Haventoren staan, alsmede een deel van de muurwerken langs de IJssel die werden verbouwd tot stadsmuur. Een gedeelte van de stadsmuur ter plaatse van molen 't Slot werd in 1829 voor sloop verkocht (Bik, Stadspoorten, 1983). In 1993 en 1994 werd een deel van de oude stadsmuur op de hoek van de Oosthaven en de Nieuwe Veerstal gerestaureerd. Daarbij bleek dat de kern van deze muur waarschijnlijk stamt uit het begin van de zestiende eeuw, dus nog uit de kasteelperiode. In de muur bevonden zich natuurstenen speklagen en enkele schietgaten, omlijst met natuursteen (Nieuwsbrief Monumentenzorg, 1994, nummer 6).
In de stadsmuur is een steen ingemetseld waarop nog vaag de cijfers 1593 staan. Wellicht werd deze steen aangebracht bij de verbouw van de muur. In het verlengde van dit deel van de muur, onder de panden aan de zuidzijde van de Punt, bevindt zich nog de fundering van de muur die eens behoorde bij het kasteel van Gouda en later als stadsmuur fungeerde (Sprokholt, Kasteel, 1993, 101).
| |
Bastion
In 1575, twee jaar voor de sloop van het kasteel, kreeg het stadsbestuur van Willem van Oranje toestemming om op het strategische punt Fluwelensingel-Hollandsche IJssel een bolwerk of bastion van aarde en baksteen aan te leggen (Geselschap, Oud Archief, 1965, 2706). Het bolwerk is verdwenen, maar door de hoogteverschillen in het terrein is de plaats ervan nog te herkennen. In 1942 en 1943 werden bij werkzaamheden in de Nieuwe Veerstal de resten van ongeveer negen muren aangetroffen, waaronder een muur met een dikte van ongeveer 1,20 meter. Deze muur heeft, gezien de ligging schuin op de IJssel, waarschijnlijk bij het bastion behoord. Hiervan is een tekening gemaakt, die bewaard wordt bij de gemeentelijke Dienst Openbare Werken. In 1990 werden bij archeologisch onderzoek eveneens verschillende muurresten aangetroffen. Een muur met een breedte van ongeveer 2,50 meter maakte mogelijk eveneens deel uit van het bastion (Stoffer, Rioolpersleiding, 1992).
| |
Nieuwe Veerstalpoort
Evenals de hierna te bespreken Kleine IJsseltoren lag deze doorgang in de stadsmuur op het vroegere kasteelterrein. De Nieuwe Veerstalpoort, ook wel de Nieuwe- | |
| |
hoofdspoort of het Haastreght Poortje genoemd, werd in 1605 gebouwd en in 1645 verbreed (Geselschap, Oud Archief, 1965, nummer 47, folio 59 recto. Sprokholt, Kasteel, 1993, 122). Bij de hierboven genoemde restauratie van de stadsmuur kwam een poortje te voorschijn (Nieuwsbrief Monumentenzorg, 1994, nummer 6). Het poortje is 2,36 meter hoog en 1,68 meter breed. Eronder bevinden zich nog lagen baksteen, wat bewijst dat de doorgang na ophogingen vóór de stadsmuur op het niveau van het toenmalige maaiveld in de muur is aangebracht. Dat het hier gaat om de Nieuwe Veerstalpoort is niet helemaal zeker, het zou dan om een wel erg bescheiden poortje gaan. Hoe het ook zij, het is in ieder geval het enig overgebleven stadspoortje van Gouda.
| |
Kleine IJsseltoren
In 1361 wordt de Kleine IJsseltoren in de bronnen genoemd als onderdeel van het kasteel van Gouda. Het vierkante, ranke torentje met zadeldak en later schilddak, werd ook wel aangeduid als Kleine Haventoren (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 35. Sprokholt, Kasteel, 1993, 123 en 124). In de zestiende eeuw werd de toren ook ‘Boemsluyterstoren’ genoemd (Scheygrond, Straten, 1981, 389). Deze naam verwijst naar de boom die in het water lag om de havenmond af te sluiten. Later was de toren in gebruik als zakkendragershuisje. De Kleine IJsseltoren werd waarschijnlijk in 1777 gesloopt (Lange van Wijngaerden, Beschrijving, II, 1817, 54). Bij archeologisch onderzoek in 1992 zijn geen resten van de toren teruggevonden maar wel de fundering van de stadsmuur die op het torentje aansloot (Sprokholt, Kasteel, 1993, 122).
| |
Havenpoort en Tolpoort
Op het westelijke havenhoofd staat het Tolhuis. Hoe de situatie in de veertiende eeuw op deze plaats was, is niet bekend. Mogelijk lag direct aan de haven, tegenover de Kleine IJsseltoren, een tolhuis in de vorm van een huis of toren. In 1389 wordt melding gemaakt van een ‘Tollenhuuse’ (Habermehl, Tolhuis, 1990, 2). Gezien de ligging was dit huis waarschijnlijk een verdedigbare toren. Tijdens de restauratie van het Tolhuis in 1990 werd dicht bij de Haven een fundering met een afgeschuinde hoek aangetroffen, opgebouwd uit blokken Gobertangesteen (Dröge, Tolhuis, 1990, 7). Wellicht gaat het hier om de resten van de toren waaromheen later het Tolhuiscomplex werd gebouwd. Het ligt voor de hand dat in de veertiende eeuw de stadsmuur op dit bouwwerk aan de Haven aansloot. In de toren of direct ernaast zal een doorgang hebben gelegen die toegang gaf tot de Hollandsche IJssel. In 1439 wordt een havenpoort genoemd (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 26). Deze poort moet direct aan de Haven hebben gelegen. Door de groei van het Tolhuiscomplex werd de stadspoort in westelijke richting verplaatst. Hierdoor ontstond de scherpe bocht aan het eind van de Westhaven. Dat de poort een voorganger heeft gehad blijkt uit het feit dat de poort in 1507 ‘Nyepoort’ werd genoemd. De nieuwe poort werd aan het einde van de vijftiende gebouwd en in 1497 voorzien van een beeld van een engel en een tafereel met de wapenen van hertog Philips de Schone (Pot, Vestingstad, 1950). De poort, die in 1519 als ‘hoofdpoort’ wordt aangeduid, werd in 1623 vernieuwd en van het volgende opschrift voorzien: ‘Indien de Heer de stad niet en bewaert, vergeefsch waecken de wachters’ (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 29). Volgens het kadastrale minuutplan uit 1828 was de poort 7 meter lang en 6 meter breed. Op de stadsplattegrond van Blaeu staat de poort getekend als eenvoudige bakstenen poort met zadeldak en trapgevels.
In het Tolhuis is in de westelijke gevel nog een restant van de zuidoosthoek van de poort aanwezig. Het gaat om zeventiende-eeuws metselwerk met zandstenen speklagen. De poort werd omstreeks 1841 gesloopt.
| |
Pieter Hugesztoren
Ten westen van de Tolhuispoort liep de stadsmuur tot aan de Pieter Hugesztoren, genoemd naar een van de huurders en waarschijnlijk gebouwd in 1429 (Scheygrond, Straten, 1981, 394). Van de stadsmuur tussen de poort en de toren is bij archeologisch onderzoek in 1992 op circa 4 meter vanaf het Tolhuis een deel teruggevonden. Het steenformaat laat een datering uit de veertiende eeuw toe (Archeologisch Depot in Gouda, inventarisnummer 9206).
De Pieter Hugesztoren was een ronde toren met kantelen die ook wel de ‘Couden Toorne’ (in 1497) of ‘Schutterstoren’ werd genoemd (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 33). De fundering werd in 1998 gedeeltelijk opgegraven, zodat kon worden
| |
| |
vastgesteld dat de toren was gebouwd van baksteen en aan de buitenzijde versterkt met natuursteen. In de fundering werd een taps toelopende nis aangetroffen met een schietgat van twee blokken natuursteen. Bij de opgraving werd ook de fundering van de stadsmuur ten westen van de toren gevonden. Dit gedeelte was in 1490 omgevallen en vervolgens hersteld. De Pieter Hugesztoren werd in 1497 na de vernieuwing van de stadsmuur gemoderniseerd (Nieuwsbrief Monumentenzorg, 1999, nummer 16).
| |
Veerstalpoort
Ten westen van de Pieter Hugesztoren lag bij de Peperstraat een poort die in 1439 ‘Veergat’ werd genoemd en in 1458 ‘Middelpoort’. Andere namen waren Veerpoort, Stadtpoort, IJsselpoort, Veerstalpoort (1520), Waterpoort en Waterpoortje in de Hollen (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 26-28. Scheygrond, Straten, 1981, 396. Lange van Wijngaerden, Beschrijving, II, 1817, 52). De naam ‘Waterpoort’ herinnert aan de functie die deze poort oorspronkelijk had: een versterkte doorgang voor de afwatering van stadswater via de Peperstraatgracht naar de Hollandsche IJssel. De poort ligt dan ook in het verlengde van de Peperstraatgracht en niet in het verlengde van de Peperstraat, zoals uit het kadastrale minuutplan valt af te leiden. De naam ‘Veergat’ herinnert aan het feit dat de poort toegang gaf tot de veer aan de IJsseloever.
Aanvankelijk zal deze poort een eenvoudige waterpoort met plat dak zijn geweest. Op de stadsplattegrond van Braun en Hogenberg uit 1585 is te zien dat de poort geen waterpoort meer was. Op de stadsplattegrond van C.J. Visscher uit 1612 staat hij afgebeeld als eenvoudig, rechthoekig bouwwerk onder zadeldak. In 1624 werd de poort aan de buitenzijde voorzien van een nieuwe gevel met omlijste poortdoorgang waarboven het stadswapen en een beeld van Hercules in een nis. Op de schouders van de gevel en in top zitten schilddragende leeuwen en de schuine zijden zijn versierd met in- en uitzwenkende banden. Het ontwerp is waarschijnlijk van de bekende Gregorius Cool, die ook het bordes van het stadhuis ontwierp (Meischke, Huizen, 1997, 78 en 80). Het zou kunnen zijn dat een van de leeuwtjes dat uit de Hollandsche IJssel werd gebaggerd en dat tegenwoordig op de Havensluis staat, van deze poort afkomstig is (Akkerman, Mallegat, 1992, 18). Tegen de poort aan de stadszijde stonden twee achtkantige bakstenen torens met kantelen. Uit het kadastrale minuutplan blijkt dat de poort ongeveer 9 meter lang en 8 meter breed was. De doorgang in de poort had een breedte van ongeveer 3 meter. Deze poort, die in 1851 werd bewoond door J. Verspuij, werd nog in datzelfde jaar gesloopt (Bik, Stadspoorten, 1984, aflevering 3,1). Van de fundering werd bij het archeologische onderzoek van 1998 niets teruggevonden, wel van de veertiende-eeuwse fundering van de stadsmuur tussen de Veerstalpoort en de Dijkspoort (Nieuwsbrief Monumentenzorg, 1999, nummer 16).
De stadsmuur aan de Veerstal moet voor 1585 zijn vervangen door een dubbele muur met aarde ertussen. Dit was een van de vele aanpassingen van verdedigingswerken uit die tijd (Habermehl, Tolhuis, 1990, 7).
| |
Dijkspoort
De Dijkspoort stond in de zuidwesthoek van de stad op de IJsseldijk. De poort werd in 1373 voor het eerst vermeld (Buiskool, Ruimtelijke Ontwikkeling, 1988, 67). In de zeventiende eeuw werd deze stadspoort ‘Rotterdamse Poort’ genoemd (Scheygrond, Straten, 1981, 390). De poort bestond uit een vierkant hoofdgebouw van baksteen met natuurstenen speklagen onder een tentdak dat werd bekroond door een klein klokkentorentje met spits tentdak (1585) en later (1672) met een uivormige spits. Aan de veldzijde stonden twee wachttorens die door muren van baksteen met natuurstenen speklagen met het hoofdgebouw waren verbonden. De wachttorens schijnen in de zestiende eeuw te zijn gebruikt als ‘castimentshuisjes’, cellen dus (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 20-24). Voor de wachttorens stond volgens de stadsrekeningen uit 1437 een poortwachtershuisje (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 315).
De fundering van deze stadspoort is in 1991 opgegraven, waardoor de afmetingen van deze poort precies bekend zijn. Het vierkante hoofdgebouw was 8,75 meter breed en 8 meter lang. De doorgang in het poortgebouw was 3 meter breed. De wachttorens met een doorsnede van 3,90 meter waren door twee acht meter lange muren met het poortgebouw verbonden. Het bouwwerk valt op grond van de aangetroffen bakstenen in de veertiende eeuw te dateren. In de funderingen van het gebouw waren trekstangen aangebracht om de constructie extra stevigheid
| |
| |
te geven en verzakkingen te voorkomen. Scheuren in de fundering, de schuine ligging van sommige muren en verstevigingsconstructies die later werden aangebracht, wijzen inderdaad op grote stabiliteitsproblemen met de poort. In 1455 wordt melding gemaakt van werkzaamheden aan de fundering, in 1514 nog eens en ook later nog zijn er problemen met de fundering geweest (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 21).
Tussen de twee wachttorens waren eveneens trekstangen aangebracht, waarschijnlijk om verzakking van de noordelijke wachttoren tegen te gaan. Deze toren was ten opzichte van de zuidelijke sterk verzakt. Een van beide stangen had het door de enorme krachten begeven. In de noordelijke wachttoren was nog een duim van het geheng of scharnier aanwezig, waarmee de deur van de stadspoort ooit aan de toren was bevestigd. Verrassend was de ontdekking dat de twee wachttorens aan de veldzijde waren bekleed met natuursteen en aan die zijde rond waren. Aan de zijde van het poortgebouw waren de torens afgevlakt.
De binnenruimten van de torens hadden een doorsnede van iets meer dan twee meter. Bij de noordelijke wachttoren werd de fundering van een gebouw aangetroffen. Mogelijk gaat het om het wachthuisje dat in 1437 werd genoemd. De voorgevel van het hoofdgebouw werd waarschijnlijk omstreeks 1738 vernieuwd (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 21). Tijdens de opgraving is een stuk van een natuurstenen ornament gevonden dat ooit de buitenzijde van de poort sierde. Op een bouwkundige tekening uit omstreeks 1840 is de classicistische poortomlijsting te zien met vier zuilen en een gebogen en gebroken fronton met het stadswapen in het tympaan. De kans bestaat dat de vier kapitelen, die tegenwoordig in de tuin van het Catharina Gasthuis liggen, van de Dijkspoort afkomstig zijn. Dat geldt eveneens voor het ornament, twee leeuwen en een stadswapen, waarop het jaartal 1739 is aangebracht. De kapitelen zijn in de composiete orde uitgevoerd. In het dak was een uurwerk aangebracht dat in 1851 naar de Barbaratoren verhuisde (Bik, Stadspoorten, 1984, aflevering 3, 1).
Bij de opgraving in 1991 werd een gedeelte van de bestrating van het terrein tussen de wachttorens en het poortgebouw teruggevonden en tevens een stukje van de stadsmuur dat aansloot op de zuidoosthoek van de stadspoort (Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, opgravingsgegevens, 1991). De wachttorens werden bij de verbouwing in 1738 gesloopt (Hulshof, Veerstalgebied, 1993, 26). Het hoofdgebouw werd in 1851 door I.L. de Pater gesloopt, waarbij een frontzuil sneuvelde. De aannemer werd hiervoor beboet (Bik, Stadspoorten, 1984, 2,4).
| |
Bastion
Voor de Dijkspoort lag al in 1585 een bastion. Hiervan bestaat een opmetingstekening uit 1615, mogelijk van de hand van landmeter Henrick Vos, zodat de afmetingen bekend zijn. Zelfs de ligging ten opzichte van de omliggende bebouwing en de Hollandsche IJssel is aangegeven. Het bastion was 87,40 meter breed en mat vanaf de Turfsingel tot de Hollandsche IJssel 73 meter. In 1672 werd het bastion versterkt en in 1673 werd het afgebroken.
| |
Doorgang naar buitenvesten
Op de stadsplattegrond van Blaeu is in de stadsmuur langs de huidige Bogen, de straat die genoemd is naar de vijftien boogvormige nissen van de stadsmuur, een doorgang te zien naar de buitenvesten, waar moestuinen waren aangelegd.
| |
Naamloze muurtoren
Op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit 1560 staat in de hoek van de Bogen en de Vest een muurtoren aangegeven. Op de stadsplattegrond van Blaeu is deze toren niet meer afgebeeld. Van de toren is geen naam bekend.
| |
Onbekende muurtoren
Van de stadsmuur tussen de hoek van de Bogen en de Houtenstraat zijn in 1984 en 1988 resten teruggevonden. De fundering van de stadsmuur in het Kaaspakhuis Vest nummer 262, die in 1988 werd opgegraven, had aan de bovenzijde een dikte van 80 centimeter. De muur werd over een lengte van 18,50 meter opgegraven. Aan de zijde van de stad werden veel menselijke skeletresten gevonden. Tijdens onderzoek in 1984 werd de stadsmuur aan de buitenzijde van het gebouw (noordzijde) aangetroffen. De steenformaten wijzen op aanleg aan het einde van de veertiende eeuw. Ook hier bevonden zich skeletresten. Tegen de fundering van de stadsmuur werden andere muurresten aangetroffen. Of dit de restanten van de
| |
| |
39 Vlamingspoort in het begin van de negentiende eeuw. Ongedateerde aquarel van Cornelis Borsteegh (1773-1834). Afbeelding uit de veilingcatalogus van Glerum Den Haag van 31 januari 1994, nummer 78.
onbekende muurtoren zijn, die op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit 1562 staat afgebeeld, is niet zeker (Archeologisch Depot in Gouda, inventarisnummers 8402 en 8806).
| |
Loutgenstoren
Iets ten noorden van de Houtenstraat stond de Loutgenstoren, een ronde toren met schilddak en een trapgevel aan de kant van de stad. De toren werd in 1459 vermeld. In 1477 werd de toren ‘Mijn Jonkerstoren’ genoemd en in 1616 Jan Masken- of Mankentoren (Pot, Vestingstad, 1950).
| |
Regulierspoortje
In de panden Vest 158 en Vest 166 is de stadsmuur nog bovengronds aanwezig en herkenbaar aan verdikkingen en twee steunberen aan de westzijde van de muur. In 1994 werd in de panden Vest 160 en Vest 162 de fundering van de stadsmuur aangetroffen met de resten van een steunbeer aan de zijde van de stad. Het steenformaat duidt op een in de zeventiende eeuw hersteld gedeelte van de stadsmuur (Nieuwsbrief Archeologie, 1994, nummer 3, 32). In 1995 werd een deel van de stadsmuur ter hoogte van molen De Roode Leeuw blootgelegd. De muur heeft daar een breedte van ongeveer 90 cm en was voorzien van steunberen (waarneming van de auteur in 1995 en 1996). De muur is inmiddels gerestaureerd. In 1975 is een deel van de stadsmuur ter plaatse verwijderd voor de aanleg van leidingen (gegevens van de Dienst Openbare Werken van de gemeente Gouda uit 1975). Waar vroeger het Regulierenwater was, nu ongeveer ter hoogte van molen de Rode Leeuw, stond een waterpoortje, Regulierspoortje genoemd, vermeld in 1734 (Scheygrond, Straten, 1981, 395).
| |
Stevenstoren
Ten noorden van het Regulierspoortje stond een toren, op de stadsplattegrond van Blaeu afgebeeld als rondeel. Mogelijk is dit de Stevenstoren die in 1503 wordt genoemd. In 1477 en 1505 werd de toren ‘Stomme of Stammentoren’ genoemd en omstreeks 1513 ‘Toren achter de Brigitten’. In 1513 schijnt de toren te zijn vernieuwd. De toren was versierd met een beeld van de heilige Brigitta (Scheygrond,
| |
| |
Straten, 1981, 395). Van de fundering van de stadsmuur ten noorden van deze toren werd in 1991 een glimp opgevangen tijdens werkzaamheden bij de Asschuur aan de Vest (Archeologisch Depot in Gouda, inventarisnummer 9114). Er is een bericht uit 1491 gevonden over de instorting van een gedeelte van de stadsmuur in de directe nabijheid van deze toren (S. van der Mark-Hoevers: analyses van de Goudse stadsrekeningen).
| |
Vlamingspoort
Aan het einde van de Vlamingstraat stond een poort, bekend als de Vlamingspoort. In de stadsrekening van 1411 staat ‘vesten by 't Vlamingxpoortgen’ (Rollin, Rechtsbronnen, 1917, 51). In deze post wordt ook een harkier vermeld, die bij de Vlamingspoort stond. Dit was het rondeel dat in het begin van de negentiende eeuw door Cornelis Borsteegh (1773-1834) in beeld is gebracht. Omstreeks 1504 werd de poort Schutters- Doelen- of Clovenierspoort genoemd naar de doelen die langs de Vest lagen (Scheygrond, Straten, 1981, 390). In 1574 werd de poort ‘Verraderspoortje’ genoemd (Lange van Wijngaerden, Beschrijving, II, 1817, 52). De poort gaf tot 1574 toegang tot een brug en later tot een veer. De toren werd in 1778 afgebroken (Pot, Vestingstad, 1950).
In het stadsarchief bevinden zich nog verschillende foto's uit de jaren zestig van de restanten van de stadsmuur ten noorden van deze poort.
| |
Vleyshouwerstoren
Deze ronde toren met schilddak en topgevel aan de kant van de stad, waarschijnlijk oorspronkelijk een rondeel, werd in 1516 blijkbaar genoemd naar het beroep van de gebruikers (Scheygrond, Straten, 1981, 398).
| |
Verlorenkosttoren
De Verlorenkosttoren (vermelding uit 1504) was een vierkante watertoren met plat dak. Via deze toren waterde het grachtje van de Verlorenkost uit op de Turfsingel. De toren werd ook ‘Sluistoren’ en ‘Vierkante Toren’ genoemd. De stadsmuur tussen deze toren en de Potterspoort was voorzien van bogen (Kuipers, Bolwerk, 1992, 33 en Scheygrond, Straten, 1981, 397).
Tijdens bodemsaneringswerkzaamheden in 1995 werden delen van deze toren verwijderd, helaas zonder documentatie. De oudste bakstenen die werden aangetroffen dateren uit de periode 1450-1500. Van de stadsmuur ten noorden van deze poort, waarvan ook gedeelten werden verwijderd, werd ongeveer 35 meter teruggevonden. De oudste bakstenen uit deze muur dateren uit de periode 1400-1450 (Kok, Vondsten, 1996, 21 en 22).
| |
Kriekebeekstoren
Tussen de Potterspoort en de Verlorenkosttoren stond de Kryeckenbeecks- of Kriekebeekstoren, vermeld in 1484. In 1516 werd deze toren ‘Kryckenborchtoren’ genoemd. Deze toren met schilddak en topgevel aan de zijde van de stad, werd in 1448 als rondeel gebouwd en later tot muurtoren omgebouwd (Lange van Wijngaerden, Beschrijving, II, 1817, 53 en Scheygrond, Straten, 1981, 393).
| |
Potterspoort
In een vermelding uit 1369 wordt een zekere ‘Broecpoort’ in de bronnen vermeld. Dit is vrijwel zeker een vroege aanduiding van de Potterspoort bij het Bolwerk (Buiskool, Ruimtelijke Ontwikkeling, 1988, 66). In 1376 wordt in de rekeningen van de graven van Blois een Bospoort in Gouda vermeld (Schmidt, Archief Blois, 1982, 70), waarschijnlijk eveneens een aanduiding van de Potterspoort. Deze poort lag in de richting van het voormalige bos van Gouda, dat ten noordwesten van de stad lag (Akkerman, Geheim, 1997, 38). De poort werd in 1397 Potterspoort genoemd. In 1437 was dit ‘Pothuuspoort’ (Geselschap, Gasthuizen, 1966, regest 293). De naam ‘Potterspoort’ houdt verband met de pottenbakkerovens die buiten de poort stonden. In 1430 werd het bouwwerk ‘Hughe Ockerszoenpoort’ genoemd (Geselschap, Gasthuizen, 1966, regest 212). De poort staat op de stadsplattegrond van Blaeu afgebeeld als een vierkant poortgebouw met schilddak aan de zijde van de stad. Aan de veldzijde stonden twee wachttorens. Oorspronkelijk zullen deze torens door muren met het poortgebouw verbonden zijn geweest, maar op de stadsplattegrond is te zien dat de ruimte tussen de torens en het poortgebouw is overkapt en voorzien van een trapgevel. De kapvorm is niet duidelijk. De poort werd aan drie zijden door water omgeven en was met een ophaalbrug verbonden
| |
| |
40 Potterspoort in 1751. Gewassen pentekening van Paul van Liender (collectie van het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis).
met het ravelijn voor de poort. Op het ravelijn stond een wachthuisje. In 1586 werd de poort voorzien van een uurwerk (Pot, Vestingstad, 1950).
In 1618 werd het bouwwerk vervangen door een nieuwe poort die als gevangenis dienst ging doen. Toen werd ook de zonnewijzer op de poort vernieuwd. De zonnewijzer had als opschrift Felix Civitas Quae Tempore Pacis De Belle Cogitat (gezegend is de stad die in tijden van vrede bedacht is op oorlog).
In de achttiende eeuw werd deze poort verbouwd waarbij de twee torens moeten zijn gesloopt. Op de steendrukken die naar tekeningen van G.J. Verspuy en H.H. Vetter zijn gemaakt in respectievelijk 1843 en 1840-1845, ontbreken de torens. Het poortgebouw aan de zijde van de stad heeft een plat dak gekregen en het middengedeelte van de poort heeft een schilddak met aan de veldzijde een vierkant torentje met spits (Schouten, Gouda, 1971, 15 en 16). De gevel aan de stadszijde was versierd met het stadswapen en twee leeuwen. Dit wapen werd in 1954 geplaatst in de gevel van het gebouw van het Gemeentelijk Energiebedrijf aan de Hoge Gouwe, waar het nog steeds prijkt (Scheygrond, Straten, 1981, 394 en 395).
Volgens het kadastrale minuutplan uit 1828 was de poort ongeveer 15 meter lang en 8 meter breed. De Potterspoort werd in 1843 gesloopt. Bij werkzaamheden op het Bolwerk in juni 1941 zijn restanten van de fundering van de poort aangetroffen (stadsarchief, inventarisnummer 2202 G 32-2). Tijdens sloopwerkzaamheden in 1958 werd eveneens muurwerk aangetroffen dat mogelijk aan de Potterspoort heeft behoord (Kuipers, Bolwerk, 1992, 33).
| |
Ravelijn
In 1575 werd buiten de Potterspoort een ravelijn aangelegd, waar mogelijk een kalkoven en pottenbakkerijen lagen (Lange van Wijngaerden, Beschrijving, II, 1817, 55). Van dit ravelijn zijn gedetailleerde plattegronden en zelfs nog foto's bewaard gebleven. Pas aan het einde van de negentiende eeuw werd een deel van dit voorwerk verwijderd. In het begin van de twintigste eeuw verdween het ravelijn met de zo karakteristieke driehoekige vorm door de reconstructie van het gebied.
| |
Hughe Ockersoenstoren
Ten noordoosten van de Potterspoort stond een rondeel, gebouwd in 1448. Op de stadsplattegronden van Braun en Hogenberg (1585) en van Blaeu (1649) is te zien dat op dit rondeel een opbouw stond met een lessenaarsdak en een gevel aan de
| |
| |
kant van de stad. Het rondeel werd in 1448 ‘Hughe Ockersoentoren’ (Scheygrond, Straten, 1981, 391) en in 1724 ‘Hughe Ockerstoren’ genoemd (Geselschap, Oud Archief, 1965, nummer 116, folio, 35 verso). Het is niet te verklaren waarom deze naam ook werd gebruikt voor de Potterspoort.
| |
Winterdijkstoren
Deze muurtoren was evenals de Hughe Ockersoentoren mogelijk eerst een rondeel met lessenaarsdak. Zo wordt die althans bij Braun en Hogenberg in 1585 weergegeven. Op de stadsplattegrond van Blaeu blijkt de toren een schilddak te hebben gekregen, met een topgevel aan de stadszijde. De toren stond recht tegenover de Winterdijk. De naam ‘Winterdijkstoren’ werd in 1501 gebruikt (Lange van Wijngaerden, Beschrijving, II, 1817, 53).
| |
Harwaerstertoren
Ook deze toren was oorspronkelijk een rondeel. Op de stadsplattegrond van Blaeu is de toren met schilddak en topgevel aan de kant van de stad afgebeeld. In 1474 werd deze muurtoren ‘Harwaerstertoren’ genoemd. Ook de namen ‘Harwairdstentoren’ en ‘Herwerdtenstoren’ werden gebezigd (Pot, Vestingstad, 1950 en mededeling van Henny van Dolder uit 1996).
| |
Naamloze muurtoren
Ten noordoosten van de Harwaerstertoren stond een rondeel, in 1649 afgebeeld als toren met schilddak en topgevel bij J. Blaeu. Er is geen naam van deze toren bekend.
| |
Naamloos Rondeel
Ten zuidwesten van de Kleiwegspoort en ter hoogte van de huidige Herpstraat stond een rondeel waarvan geen naam bekend is. Overigens moeten van de stadsmuur en de muurtorens tussen de voormalige Kleiwegspoort en Potterspoort, thans Regentesseplantsoen, nog vrijwel alle funderingen aanwezig zijn, zo blijkt uit waarnemingen bij werkzaamheden in het gebied (mededeling van de heer A. Joling, dienst stadsbeheer van de gemeente Gouda). In 1503 viel een deel van de stadsmuur tussen de Potterspoort en de Kleiwegspoort om (S. van der Mark-Hoevers: analyses van de Goudse stadsrekeningen).
| |
Onbekende poorten en torens
In de bronnen worden poorten en torens genoemd waarvan de plaats onbekend is, zoals de Borretoren, vermeld in 1503 en de Hubrechtstoren, vermeld in 1448 (Lange van Wijngaerden, Beschrijving, II, 1817, 54). In 1724 wordt het Harperts- of Herbertspoortje, een waterpoort vermeld (Scheygrond, Straten, 1981, 391). Het poortje verzakte blijkbaar al snel, want Hendrick Kuyter uit Amsterdam deed in 1760 een prijsopgave om het poortje recht te zetten (Geselschap, Oud Archief, 1965, nummer 3686).
C.J.W. Akkerman |
|