Inleiding
Wat valt er nog toe te voegen aan de kleine bibliotheek die over de geschiedenis van de stad Gouda is volgeschreven? Het antwoord op deze vraag hangt af van wat men wil weten. Tegenwoordig wordt veel waarde gehecht aan de documentatie van gegevens over de bouwkundige, stedenbouwkundige en kunsthistorische geschiedenis van de stad, maar die documentatie is per definitie oneindig. Men moet altijd selecteren, want niet alles is de moeite van het vermelden waard. Uit de selectie blijkt wat de auteur belangrijk vond, maar hierbij moet men ook bedenken dat het verzamelen van gegevens een eigen geschiedenis heeft, want wat we nu de moeite waard vinden, werd vroeger soms helemaal niet als waardevol gezien. Vroegere historici hadden vaak een ander doel en het is daarom niet altijd terecht dat moderne historici hun voorgangers verwijten te weinig gedocumenteerd te hebben, niet alleen op schrift, maar ook op tekening. Zo was er tot ver in de negentiende eeuw nauwelijks belangstelling voor zoiets als de geschiedenis van het woonhuis of voor historische bouwconstructies. En dat geldt ook ten aanzien van de belangstelling voor de sociale verhoudingen in samenhang met de wooncultuur, voor de topografie, de archeologie, de historische geografie en de waterbeheersing. De belangstelling voor dit soort aspecten is betrekkelijk nieuw in het stadsonderzoek.
Het woord ‘beschrijving’ in de titel van dit boek leidt soms tot misverstanden, omdat daarmee een nauwkeurige en systematische opsomming van de monumenten wordt gesuggereerd, zoals notarissen een boedel beschrijven. Maar in de historiografie betekent het woord ‘beschrijving’ iets anders, namelijk de schriftelijke neerslag van een historisch onderzoek. Zo heet het bekende werk van M.Z. Boxhorn uit 1634: Toneel ofte Beschrijvinge der Steden van Hollandt. Het ‘toneel’ is een vertoning, een weergave van het historisch onderzoek.
De eerste stadsbeschrijving van Gouda werd in 1714 gepubliceerd door Ignatius Walvis, pastoor van de parochie van Sint Jan Baptist aan de Gouwe. Hij vond dat zijn beschrijving geen oneerlijke ‘loftuytinge’ op Gouda mocht zijn, maar kon zich toch niet onttrekken aan de traditie van de encomium, de lofrede op de stad. Zijn boek opent met een onvervalste laudatio: Gouda heet standvastig, mag de zesde stoel in de Staten van Holland bezetten, bezit een schone haven die in roem zijn weerga niet kent, en zelfs vorstendommen bejegenen de stad met eerbied. Het is een schande, schreef Walvis in zijn voorrede, dat er van Gouda nog geen beschrijving is verschenen, terwijl bijna alle Hollandse steden die al wel hadden. Aan deze misstand heeft Ignatius Walvis met zijn boek van 1714 een einde gemaakt, want de stad was, zo stelde hij, een beschrijving waard met haar ‘twee rijke waterstroomen, vermaakelijke landouwen ende vrijheren en regten, haare brave inboorlingen, zee- en letterhelden, eerste slaakers van 's lands druk en voorstrijders der gemeene vrijheid’. Zijn stadsbeschrijving is tot nu toe een belangrijke bron gebleven, maar toen het werk verscheen, eiste de gereformeerde kerkeraad een publicatieverbod van ‘dat vuijle paapse boek’. De raad was van mening ‘dat sodanige paapze stoutigheden geweert en in een land van gereformeerde overheden niet meugen toegelaten worden van sulcke, die vrijheijt van conscintie alhier in soo eene ruijmte wort gegunt’ (P.H.A.M. Abels in: Klein, Bibliografie, 1999, 18).
Het boek van Walvis bevat ook veel dat moderne lezers niet willen weten en wat ze wel willen weten, staat er vaak niet in. Datzelfde geldt ook voor het werk van Cornelis Johan de Lange, vrijheer van Wijngaerden en Ruigbroek, die in zijn stadsbeschrijving van 1813 over zijn zeventiende-eeuwse voorgangers schreef: ‘Veel wierd in dien tijd, toen men de vaderlandsche geschiedenissen en die der steden wilde gaan beschrijven, te boek gesteld, hetwelk bij naauwer onderzoek in later tijd gebleken is, van loutere vertellingen en verminkte overleveringen onder het gemeen ontleend te zijn geweest.’ Het is de bekende klacht van elke nieuwe